ECLI:NL:RBNNE:2021:2836

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/3747 T
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om inzage in politiegegevens op basis van de Wet politiegegevens

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 5 juli 2021, wordt het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek om inzage in politiegegevens behandeld. Eiseres had verzocht om inzage in 22 politiedossiers, maar het verzoek werd gedeeltelijk afgewezen door de Korpschef van politie, die zich beroept op artikel 27 van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank oordeelt dat de Korpschef niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de overheid om inzage te weigeren zwaarder wegen dan het belang van eiseres om haar gegevens in te zien. De rechtbank stelt vast dat er geen duidelijke belangenafweging is gemaakt in het bestreden besluit en dat de stellingen van verweerder te algemeen zijn om de weigering van inzage te rechtvaardigen. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door een aanvullende motivering te geven. De termijn voor herstel is vastgesteld op vier weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3747 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Steeg).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om inzage in politiegegevens die over haar worden verwerkt gedeeltelijk afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vier registraties overgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat beperking van de kennisneming daarvan gerechtvaardigd is. Eiseres heeft de rechtbank toestemming gegeven om kennis te nemen van deze stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [aanwezige 1] .

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om inzage in politiegegevens die over haar worden verwerkt, gedeeltelijk afgewezen. Hij heeft daarbij bepaald dat het besluit alleen betrekking heeft op de gegevens die na het vorige verzoek van eiseres (van 12 december 2019) over haar zijn verwerkt. Verweerder heeft voor een deel van de gegevens die over eiseres zijn geregistreerd geen inzage verleend en kennisneming geweigerd. Verweerder heeft deze gedeeltelijke afwijzing gebaseerd op artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Wet politiegegevens (Wpg).
2. Eiseres voert, kort samengevat, het volgende aan. Eiseres wenst inzage in de 22 politiedossiers die zij in haar beroepschrift benoemt. Naar haar idee omvat dit ook e-mails, opgenomen telefoongesprekken en eventuele correspondentie of andere contactvormen die de politie over haar heeft gehad met andere organisaties en personen. Door dit te weigeren, ontneemt verweerder haar het fundamentele recht om te kunnen controleren of de gegevens die de politie over haar verwerkt juist en rechtmatig zijn. Eiseres vermoedt dat sprake is van profilering. Eiseres vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, dat er met vooringenomenheid is gehandeld en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Er kan niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar artikel 27 van de Wpg.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op 11 februari 2020 een besluit heeft genomen over de eerste 14 registraties waar eiseres naar verwijst en dat hij daarover niet opnieuw hoeft te beslissen, gelet op het geringe tijdsverloop tussen de verzoeken. Verweerder stelt dat de stellingen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, dat er met vooringenomenheid is gehandeld en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, door eiseres niet zijn onderbouwd. Verweerder kan zich niet in die stellingen vinden. Voor zover mogelijk is aan het verzoek tegemoet gekomen en vragen aan verweerder zijn adequaat beantwoord. Verweerder heeft echter ook de met de weigeringsgronden gemoeide belangen, waaronder het opsporingsbelang en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, te bewaken. De registraties waarvan inzage is geweigerd, houden verband met een lopend strafrechtelijk onderzoek en/of betreffen gegevens die naar derden zijn te herleiden. Eiseres was ermee bekend dat zij in een lopend strafrechtelijk onderzoek was aangemerkt als verdachte. Van profilering ten aanzien van eiseres is geen sprake.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank heeft, om een inhoudelijke beoordeling over de onthouding van kennisneming te kunnen geven, kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde gegevens. Eiseres heeft hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
4.2
Op grond van artikel 24a, vierde lid, van de Wpg hoefde verweerder – vanwege de geringe tijd tussen de verzoeken - niet opnieuw te beslissen over de gegevens waarover in het besluit van 11 februari 2020 al is beslist. Voor het overige overweegt de rechtbank als volgt.
4.3
Artikel 25, eerste lid van de Wpg luidt als volgt:
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Wpg bepaalt dat een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (sub b) of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden (sub d).
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Wpg blijkt dat het recht op inzage en het recht op rectificatie geen absolute rechten zijn. Deze rechten kunnen worden beperkt vanwege zwaarder wegende belangen, zoals het belang van het opsporingsonderzoek of van de strafvervolging (
Kamerstukken II2017-18, 34 889, nr. 3, p. 80). De stelling van eiseres dat verweerder haar, door inzage te weigeren, het fundamentele recht ontneemt om te kunnen controleren of de gegevens die de politie over haar verwerkt juist en rechtmatig zijn, kan daarom op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Bij de beoordeling van de aanvraag dient het belang van de betrokkene op inzage te worden afgewogen tegen het belang van de overheid om inzage of rectificatie te weigeren. Onder meer met de criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid in artikel 27 van de Wpg wordt dit tot uitdrukking gebracht. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de genoemde belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Verweerder stelt daarin dat hij verplicht is het verzoek om kennisneming af te wijzen als sprake is van één of meer van de in artikel 27 genoemde belangen. Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder daarmee dat dit alleen het geval is voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is. Ook in het verweerschrift is geen belangenafweging opgenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de belangen voorafgaand aan het bestreden besluit wel tegen elkaar heeft afgewogen, maar dat het belang van eiseres niet tot inzage in haar gegevens heeft geleid omdat er sprake is van meerdere strafrechtelijke onderzoeken, waarbij eiseres als betrokkene dan wel als verdachte is aangemerkt. Verweerder stelt dat het onderzoek kan worden geschaad als bepaalde gegevens bekend worden. Het is een omvangrijke casus met veel dwarsverbanden, aldus verweerder. Die dwarsverbanden en het risico dat bepaalde informatie bekend wordt, maken volgens verweerder dat het een noodzakelijke en evenredige maatregel is om inzage te weigeren. Deze stellingen van verweerder ter zitting zijn naar het oordeel van de rechtbank te algemeen om de conclusie te kunnen dragen dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd omdat daaruit niet blijkt van een door verweerder verrichte belangenafweging. Wat verweerder in deze procedure tot nu toe heeft aangevoerd, kan dit gebrek niet herstellen. Verweerder had per registratie moeten motiveren waarom het weigeren van inzage en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wpg (voor zover dat nog niet is gebeurd in de reactie op de aanvullende verzoeken om informatie van eiseres), een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor het onderzoek of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
5. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met het geven van een aanvullende motivering. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder alsnog per registratie deugdelijk motiveren waarom het weigeren van zowel inzage als de verstrekking van (verdere) informatie zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wpg, een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor het onderzoek of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.1
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep (artikel 8:57, tweede lid, van de Awb).
6. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzitter, en mr. V. van Dorst en
mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier, op 5 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.