4.3Artikel 25, eerste lid van de Wpg luidt als volgt:
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Wpg bepaalt dat een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (sub b) of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden (sub d).
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Wpg blijkt dat het recht op inzage en het recht op rectificatie geen absolute rechten zijn. Deze rechten kunnen worden beperkt vanwege zwaarder wegende belangen, zoals het belang van het opsporingsonderzoek of van de strafvervolging (
Kamerstukken II2017-18, 34 889, nr. 3, p. 80). De stelling van eiseres dat verweerder haar, door inzage te weigeren, het fundamentele recht ontneemt om te kunnen controleren of de gegevens die de politie over haar verwerkt juist en rechtmatig zijn, kan daarom op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Bij de beoordeling van de aanvraag dient het belang van de betrokkene op inzage te worden afgewogen tegen het belang van de overheid om inzage of rectificatie te weigeren. Onder meer met de criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid in artikel 27 van de Wpg wordt dit tot uitdrukking gebracht. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de genoemde belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Verweerder stelt daarin dat hij verplicht is het verzoek om kennisneming af te wijzen als sprake is van één of meer van de in artikel 27 genoemde belangen. Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder daarmee dat dit alleen het geval is voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is. Ook in het verweerschrift is geen belangenafweging opgenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de belangen voorafgaand aan het bestreden besluit wel tegen elkaar heeft afgewogen, maar dat het belang van eiseres niet tot inzage in haar gegevens heeft geleid omdat er sprake is van meerdere strafrechtelijke onderzoeken, waarbij eiseres als betrokkene dan wel als verdachte is aangemerkt. Verweerder stelt dat het onderzoek kan worden geschaad als bepaalde gegevens bekend worden. Het is een omvangrijke casus met veel dwarsverbanden, aldus verweerder. Die dwarsverbanden en het risico dat bepaalde informatie bekend wordt, maken volgens verweerder dat het een noodzakelijke en evenredige maatregel is om inzage te weigeren. Deze stellingen van verweerder ter zitting zijn naar het oordeel van de rechtbank te algemeen om de conclusie te kunnen dragen dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd omdat daaruit niet blijkt van een door verweerder verrichte belangenafweging. Wat verweerder in deze procedure tot nu toe heeft aangevoerd, kan dit gebrek niet herstellen. Verweerder had per registratie moeten motiveren waarom het weigeren van inzage en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wpg (voor zover dat nog niet is gebeurd in de reactie op de aanvullende verzoeken om informatie van eiseres), een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor het onderzoek of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
5. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:47, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met het geven van een aanvullende motivering. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder alsnog per registratie deugdelijk motiveren waarom het weigeren van zowel inzage als de verstrekking van (verdere) informatie zoals bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wpg, een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor het onderzoek of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.