ECLI:NL:RBNNE:2021:2830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
18/245987-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens ontuchtige handelingen met een vriendin

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen. De zaak, geregistreerd onder parketnummer 18/245987-20, betreft een incident dat plaatsvond op 28 december 2019 in Sappemeer. De verdachte werd ervan beschuldigd de borst van de aangeefster, een vriendin, te hebben vastgepakt en haar daarmee te hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 heeft de officier van justitie gevorderd tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, onderbouwd door de verklaring van de aangeefster en ondersteunend bewijs in de vorm van een geluidsopname.

De verdediging heeft echter betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman stelde dat de verdachte de borst van de aangeefster niet opzettelijk heeft vastgepakt en dat, indien er al sprake was van enige aanraking, dit per ongeluk is gebeurd tijdens een omhelzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de verdachte en de aangeefster een vriendschappelijke relatie bestond met intieme omgangsvormen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster zich mogelijk ongemakkelijk voelde, er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de grenzen van het betamelijke had overschreden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het feit niet bewezen was. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/245987-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2019 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten het onverhoeds vastpakken en/of betasten van de/een borst,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten het vastpakken en/of betasten van de borst van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft veroordeling gevorderd tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van drie jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster moet worden gevolgd waaruit blijkt dat verdachte haar borst onverhoeds heeft vastgepakt en haar daarmee heeft gedwongen tot het dulden van die ontuchtige handeling. De aangifte wordt volgens de officier van justitie ondersteund door de gemaakte geluidsopname en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij iets te ver is gegaan in het geven van een knuffel aan aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent de borst van aangeefster te hebben vastgepakt. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van enige aanraking van de borst, is dit per ongeluk gebeurd bij het geven van een omhelzing. Uit de geluidsopname volgt ook dat verdachte aan de moeder en zoons van aangeefster heeft aangegeven dat dit per ongeluk is gebeurd. Verdachte heeft daarmee niet bewust de grenzen van het betamelijke overschreden; aan de aanraking zat ook geen seksuele lading. Daar komt bij dat het geven van een omhelzing op zich tussen verdachte en aangeefster een normale omgangsvorm was. Er is dan ook geen sprake geweest van ontucht als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat er tussen verdachte en aangeefster sprake was van een vriendschappelijke relatie met redelijk intieme omgangsvormen, waarbij sprake was van (veelvuldig) aanraken, omhelzen en kietelen, zodanig dat – zoals verdachte ter terechtzitting zelf heeft verklaard – mensen wel eens dachten dat ze een verhouding hadden. Ook staat vast dat verdachte op 28 december 2019 bij aangeefster thuis is geweest. Zij hebben elkaar langdurig omhelsd en hebben samen koffie gedronken. De lezingen van aangeefster en verdachte over wat er daarna gebeurd is, waaronder het al dan niet vastpakken van de borst, lopen vervolgens uiteen.
Dat er iets gebeurd is dat in de beleving van aangeefster te ver is gegaan, wil de rechtbank aannemen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt ook wel dat aangeefster meteen afwerend en afkeurend heeft gereageerd. Wat er precies is gebeurd kan echter noch hieruit noch uit het proces-verbaal van bevindingen over de gemaakte geluidsopname buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. De lezing van verdachte dat er een onbedoelde aanraking van de borst is geweest in een omhelzing of bij het afscheid nemen, past in ieder geval bij de wijze waarop aangeefster en verdachte met elkaar omgingen. Op grond hiervan acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster expres vol bij de borst heeft gepakt. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat dus ook niet bewijsbaar sprake is geweest van dwingen in de zin van artikel 246 Sr, waarbij aangeefster tegen haar wil handelingen met een ontuchtig karakter heeft ondergaan en evenmin dat het opzet van verdachte hierop gericht is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12,88 ter vergoeding van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij (vermeerderd met de wettelijke rente) dient te worden toegewezen, nu deze vordering redelijk en onderbouwd is. Daarnaast acht zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en dat de vordering van de benadeelde partij daarom dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De vordering van de benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door J. van Bruggen, voorzitter, R. Baluah en C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2021.