ECLI:NL:RBNNE:2021:2827

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
18/026549-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een woning door een auto-inbraak met vrijspraak voor poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk met zijn auto de woning van zijn buurman binnengereden is. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat de buurman op het moment van de aanrijding niet in de woning aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vernieling van de woning, zoals omschreven in artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke straf werden bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een klinische opname.

De zaak kwam ter terechtzitting op 15 juni 2021, waar de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig was. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging om de buurman van het leven te beroven en de vernieling van de woning. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de intentie van de verdachte om de buurman te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, aangezien de buurman niet thuis was tijdens het incident.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan zowel de benadeelde partij als de buurman. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en middelengebruik. De rechtbank benadrukte het belang van adequate behandeling voor de verdachte om herhaling van dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/026549-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met grote kracht en/of snelheid in zijn personenauto door de gevel van de woning van die [slachtoffer] is gereden en/of (vervolgens) de woning van die [slachtoffer] binnen is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met grote kracht en/of snelheid in zijn personenauto door de gevel van de woning van die [slachtoffer] is gereden en/of (vervolgens) de woning van die [slachtoffer] binnen is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2021 te Tynaarlo, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een woning gevestigd aan de [straatnaam] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, gelet op de omstandigheid dat er op het moment dat verdachte met zijn auto de woning van aangever is binnengereden, niemand in de woning aanwezig was.
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, de onder 2 ten laste gelegde vernieling van de woning wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met de officier van justitie van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, aangezien de heer [slachtoffer] zich niet in de woning bevond op het moment dat verdachte de woning is binnengereden. De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem, ook niet in voorwaardelijke zin.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte is op 28 januari 2021 met zijn auto met hoge snelheid door de voorgevel van de woning aan de [straatnaam] te Tynaarlo gereden, waarna hij in de woonkamer tot stilstand is gekomen. Op dat moment was er niemand aanwezig in de betreffende woning. De bewoner van de woning had kort vóór het incident plaatshad, de woning verlaten om een fietstochtje te gaan maken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op grond van objectieve gegevens worden vastgesteld dat verdachte de intentie heeft gehad om de bewoner van de woning aan de [straatnaam] , de heer [slachtoffer] , van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In elk geval was op het moment van het binnenrijden van de woning niemand in die woning aanwezig. Of bij verdachte enige wetenschap of bewustzijn bestond omtrent of er, op dat moment, al dan niet een persoon (of personen) in de woning aanwezig was (of waren), is overigens onduidelijk gebleven.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem. Hiervoor is vereist dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op deze gevolgen en dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat als gevolg van het handelen van verdachte geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever of op zwaar lichamelijk letsel bij aangever, immers aangever was op dat moment niet in de woning aanwezig. Het was derhalve onmogelijk voor verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven of (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen door met zijn auto de betreffende woning binnen te rijden. Verdachte kan gelet daarop ook de aanmerkelijke kans op deze gevolgen niet bewust hebben aanvaard.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag of de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank acht de onder 2 tenlastegelegde vernieling van de woning wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2021, opgenomen op pagina 12A van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021025414 d.d. 9 maart 2021, inhoudend de verklaring van [naam] (namens [benadeelde partij] te Vries).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 28 januari 2021 te Tynaarlo, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten delen van een woning gevestigd aan de [straatnaam] , dat aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de bepleite vrijspraak voor het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een gevangenisstraf van langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis disproportioneel is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte openstaat voor behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke veroordeling, maar dat daarbij slechts ruimte is voor een voorwaardelijke straf van korte duur. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om geen maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht en geen alcoholverbod op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 17 mei 2021 van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), het Pro Justitia-rapport d.d. 7 mei 2021, opgesteld door N. van der Weegen, GZ-psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 mei 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een woning aan de [straatnaam] te Tynaarlo. Hij heeft dit gedaan door op klaarlichte dag met zijn auto met hoge snelheid, deels via de stoep, deze woning binnen te rijden. Verdachte is door de voorgevel van de woning gereden en is met zijn auto in de woonkamer tot stilstand gekomen. De gehele raampartij aan de voorzijde van de woning is vernield en als gevolg van de klap is de woning op meerdere plaatsen ontzet, evenals een aantal kozijnen in de woning. Ook de gehele inventaris in o.a. de woonkamer is vernield, waarbij ook goederen verloren zijn gegaan die veel emotionele waarde hadden en die onvervangbaar zijn voor de toenmalige bewoner van de woning, de heer [slachtoffer] . Als gevolg van deze vernieling is de woning onbewoonbaar verklaard en heeft [slachtoffer] noodgedwongen moeten verhuizen, terwijl hij al ruim 28 jaren naar zijn tevredenheid aan de [straatnaam] woonde. [slachtoffer] is van het feit dat verdachte - nota bene diegene met wie [slachtoffer] onder één kap woonde - zijn woning opzettelijk met een auto is binnengereden, enorm geschrokken, niet in de laatste plaats toen [slachtoffer] zich realiseerde dat hij, als hij niet kort daarvóór was gaan fietsen, hoogstwaarschijnlijk dood zou zijn geweest. Ook de overige buurtbewoners zijn van het incident erg geschrokken. De gevaarzetting is zeer groot geweest, zeker als wordt bedacht dat verdachte - zo blijkt uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van 10 februari 2021 - met hoge snelheid met zijn auto is gereden over het trottoir van de Oosteres in de richting van het Herenven, waarbij hij het Herenven overstak en via de voortuin de woning [straatnaam] binnenreed. In de border in de voortuin van de woning [straatnaam] is zelfs nog een acceleratiespoor aangetroffen. Verdachte heeft door aldus te handelen enorm veel schade aangericht en ook grote onrust veroorzaakt in de woonomgeving. Hij heeft bovendien de gevoelens van veiligheid in de woonomgeving ernstig aangetast. De rechtbank benadrukt daarbij dat van geluk mag worden gesproken dat er door het handelen van verdachte geen doden of gewonden zijn gevallen.
Toerekeningsvatbaarheid
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de Pro Justitia-rapportage d.d. 7 mei 2021, opgesteld door N. van der Weegen, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, als volgt.
Verdachte lijdt aan een matige verstandelijke beperking en aan ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en stimulantia. Daarnaast is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken. De gedragsdeskundige concludeert dat ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake was van de hiervoor genoemde stoornissen en dat deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed.
Door zijn matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis beschikt verdachte over onvoldoende probleemoplossende vaardigheden en onvoldoende emotieregulatie vaardigheden. Onder invloed van cocaïne was betrokkene vaker paranoïde en had hij vaker hallucinaties. Verdachte zat voorafgaand aan het tenlastegelegde niet lekker in zijn vel. Hij verveelde zich en voelde zich eenzaam. Door de coronamaatregelen zag hij zijn vrienden minder en kon hij niet meer naar de motorcross en niet meer naar de autocross. Verdachte beschikte, door zijn matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, niet over de vaardigheden om dit bespreekbaar te maken of anderszins op te gaan lossen. Hij gebruikte drugs en werd toenemend paranoïde. Zijn recente lidmaatschap bij motorclub No Surrender lijkt een rol in zijn toegenomen stress te hebben gehad. Wellicht was de club en waren de omgangsvormen te complex en daardoor te belastend voor verdachte. Al met al raakte verdachte toenemend ongelukkig, eenzaam en paranoïde. Hij had, door zijn beperkte probleemoplossende vaardigheden geen mogelijkheden hieruit te komen. De spanning liep steeds verder op. Door de emotieregulatie problemen, vermoedelijk gecombineerd met zijn paranoia door zijn cocaïnegebruik, en zijn impulsiviteit samenhangend met zijn antisociale persoonlijkheidstrekken, kwam verdachte impulsief tot het tenlastegelegde. Daar zijn tekortschietende probleemoplossende- en beperkte emotieregulatievaardigheden, beide samenhangend met zowel de matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis als de antisociale persoonlijkheidstrekken, verdachte hebben belemmerd in het maken van andere keuzes voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde, adviseert rapporteur hem het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusie van de gedragsdeskundige verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend.
RecidiverisicoDe gedragsdeskundige heeft met betrekking tot het risico op recidive gerapporteerd dat verdachte, door zijn beperkte probleemoplossende- en beperkte emotieregulatievaardigheden, samenhangend met de matige verstandelijke beperking, geneigd is impulsief en vanuit emotie te reageren. Door zijn middelengebruik heeft hij nog wat minder remming en is hij bekend met gevoelens van achterdocht. Deze factoren kunnen bijdragen aan recidive. Centraal in het recidiverisico staan het onvermogen om met onlustgevoelens en het middelengebruik om te gaan. Onder druk en na (een periode van) middelengebruik, schieten de toch al beperkte controlemogelijkheden van verdachte tekort. Al met al wordt het risico dat verdachte weer impulsief tot gewelddadig of anderszins gevaarlijk gedrag komt, als matig tot hoog ingeschat. Verdachte zou volgens de gedragsdeskundige kunnen profiteren van een behandeling gericht op het vergroten van zijn coping-vaardigheden en zijn probleemoplossende vaardigheden en op het terugdringen van zijn middelengebruik. Daar verdachte aan een matige verstandelijke beperking lijdt en moeite heeft zelf structuur in zijn leven aan te brengen, wordt geadviseerd verdachte aanvankelijk klinisch te behandelen voor zijn problematiek. Dit zou moeten gebeuren in een kliniek met expertise op het gebied van verstandelijke beperkingen, problematisch middelgebruik, agressie en forensische problematiek. In de kliniek zou bekeken kunnen worden welke woonvorm, beschermd of begeleid, het beste bij verdachte past en welke dagbesteding hij zou kunnen gaan doen. Na de klinische behandeling zou de behandeling, gericht op het vergroten van vaardigheden, ambulant moeten worden gecontinueerd.
Door de reclassering van VNN wordt het risico op recidive en op letselschade als hoog ingeschat. De reclassering van VNN adviseert in haar rapport van 17 mei 2021 een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden waarbij sprake is van een meldplicht bij de reclassering; een klinische opname in een zorginstelling; - na klinische behandeling- een ambulante behandeling en verblijf in een begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang; en een drugs- en alcoholverbod en het meewerken aan controle op middelengebruik.
Straf
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundige en de reclassering en maakt deze tot de hare. Nu voornoemde psycholoog en de reclassering tot een eensluidend advies komen, welk advies de rechtbank gedegen voorkomt, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Verdachte is moedwillig een woning binnengereden met alle risico’s van dien en heeft zeer veel schade en gevoelens van stress en angst veroorzaakt. De rechtbank acht het daarnaast van groot belang dat verdachte adequate behandeling krijgt voor zijn problematiek om herhaling in de toekomst te voorkomen. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank ook een alcohol- en drugsverbod noodzakelijk, nu uit de psychologische rapportage duidelijk blijkt dat verdachte een ernstige stoornis heeft in het gebruik van alcohol en stimulantia en dat zijn middelengebruik een belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard dat verdachte binnen maximaal twee maanden terecht kan bij [instelling] voor een klinische opname, zodat deze opname aansluitend op de detentie kan plaatsvinden.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De officier van justitie heeft tevens oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z (GVM) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd. De rechtbank stelt op grond van lid 1 van artikel 38z Sr vast dat de maatregel door de rechter slechts kan worden opgelegd aan personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd en aan personen die worden veroordeeld tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor - kort gezegd - een zeden- of een zwaar geweldsdelict. Ten aanzien van een geweldsdelict geldt daarbij als voorwaarde dat dit bedreigd wordt met een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Deze maatregel is volgens de memorie van toelichting dan ook bedoeld voor daders van ernstige zeden- of geweldsfeiten bij wie sprake is van een hoog recidivegevaar. Voor die mensen moet langdurig, zo niet levenslang toezicht mogelijk zijn ter voorkoming van nieuwe slachtoffers.
De rechtbank concludeert dat verdachte niet voldoet aan bovenstaande voorwaarden, zodat de rechtbank de vordering tot oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zal afwijzen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[benadeelde partij], tot een bedrag van € 2.500,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2.
[slachtoffer], tot een bedrag van € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de schade reeds door de verzekeraar is vergoed.
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij van [slachtoffer] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet thuis was op het moment van de vernieling en daarom slechts indirect de gevolgen daarvan heeft ondervonden. Een schadevergoeding van € 1.500,- voor een vernieling acht de raadsvrouw niet redelijk en daarom heeft zij verzocht de vordering af te wijzen dan wel fors te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De rechtbank constateert dat de verzekeraar de schade aan de woning en de huurderving heeft vergoed aan [benadeelde partij] tot een bedrag van
€ 24.569,-. Het eigen risico van € 2.500,- van [benadeelde partij] is echter niet door de verzekeraar vergoed. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank schade die een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van het tenlastegelegde - en thans onder 2 bewezen verklaarde - enorm geschrokken is en dat veel goederen met emotionele waarde onherstelbaar zijn beschadigd. Ook heeft de benadeelde partij sindsdien veel last van stress en spanningsklachten. Hij slaapt slecht, heeft moeite om zich te concentreren en is veel afgevallen, zoals tevens blijkt uit de bijgevoegde verklaring van de huisarts van de benadeelde partij. Ook heeft de benadeelde partij noodgedwongen moeten verhuizen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dusdanig ernstige psychische gevolgen als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde dat sprake is van aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade, te weten € 1.500,-, redelijk en billijk en de rechtbank zal de vordering zal daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon/GSM (omschrijving: 1354665, rood, merk: Samsung), moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 352 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen vijf werkdagen na het uitspreken van dit vonnis telefonisch meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), Overcingellaan 19 te Assen (0592-306666). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en verdachte zal de aanwijzingen van de reclassering opvolgen;
2. dat de veroordeelde zich laat opnemen in een kliniek voor laag verstandelijke beperkte personen. Een gepaste kliniek zou volgens het NIFP Trajectum zijn of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De verwachting is - aldus de officier van justitie ter terechtzitting van 15 juni 2021 - dat verdachte uiterlijk binnen twee maanden na de zittingsdatum kan worden opgenomen bij [instelling], waardoor opname (zoveel als mogelijk is) zou kunnen starten in aansluiting op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. dat de veroordeelde zich na succesvolle afronding van de klinische behandeling, ambulant laat behandelen in de aangewezen ambulante instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra veroordeelde de klinische behandeling succesvol heeft afgerond of zodra zijn proeftijd zal ingaan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. dat de veroordeelde verblijft in een 24-uurs begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang zodra veroordeelde zijn klinische behandeling succesvol heeft afgerond, te bepalen door de reclassering, zodra veroordeelde zijn klinische behandeling succesvol heeft afgerond. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde geen drugs en alcohol gebruikt. Veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/026549-21, feit 2, [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,-(zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit € 2.500,- aan materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 35 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/026549-21, feit 2, [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.500,-(zegge: duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: duizendvijfhonderd euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon/GSM (omschrijving: 1354665, rood, merk: Samsung).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2021.
Mrs. Schuth en Van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.