ECLI:NL:RBNNE:2021:2770

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
18/730083-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gijzeling wegens betalingsverplichting ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot machtiging gijzeling. De officier van justitie had op 20 september 2020 schriftelijk gevorderd om de veroordeelde, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, te gijzelen voor de duur van 540 dagen vanwege het niet voldoen aan een betalingsverplichting ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De openstaande vordering bedroeg € 80.509,93, en de officier van justitie stelde dat de veroordeelde geen medewerking verleende aan de incasso van de opgelegde ontnemingsmaatregel.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021 waren de veroordeelde en zijn raadsman, mr. W. Hendrickx, aanwezig, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers. De verdediging stelde dat gijzeling op dat moment geen doel diende en dat de vordering afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de veroordeelde, die sinds 10 juni 2020 uitgeschreven was in de basisregistratie personen, onvindbaar was en geen enkele betaling had gedaan om aan de opgelegde maatregel te voldoen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aannemelijke redenen waren om te veronderstellen dat de veroordeelde niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Ondanks twijfels over de psychische gezondheid van de veroordeelde, werd de vordering van de officier van justitie toegewezen. De rechtbank machtigde de officier van justitie om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor de duur van 540 dagen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. Brinksma, mr. B.F. Hammerle en mr. S. van Gessel, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730083-15
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 18 juni 2021 op een vordering tot machtiging gijzeling ex artikel 6:6:25 lid 1 onder b Wetboek van Strafvordering in de zaak van

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen,
thans wonende te [woonplaats], [straatnaam],
hierna te noemen veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft 20 september 2020 schriftelijk gevorderd dat aan de officier van justitie machtiging wordt verleend tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van 540 dagen in verband met het niet voldoen aan een betalingsverplichting ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering is op 4 juni 2021 behandeld door de meervoudige strafkamer. Veroordeelde en zijn raadsman mr. W. Hendrickx zijn ter terechtzitting verschenen. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Motivering

Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar schriftelijke vordering het volgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft zich, doordat hij geen bekende woon- of verblijfplaats meer heeft, onvindbaar gemaakt voor de incasso van de opgelegde ontnemingsmaatregel. Aangezien veroordeelde niet aangeschreven kon worden op een vaste woon- en/of verblijfplaats kon het CJIB het reguliere incassotraject niet voortzetten. Veroordeelde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen.
Op grond van het voorgaande kan worden gesteld dat veroordeelde geen medewerking wenst te verlenen tot betaling van de opgelegde maatregel en er dus sprake is van betalingsonwil.
De openstaande vordering bedraagt € 80.509,93, waartoe een machtiging gijzeling wordt gevorderd indien veroordeelde na aanhouding niet tot volledige betaling overgaat.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij haar vordering.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat het bepalen van gijzeling op dit moment geen enkel doel dient en de vordering om die reden afgewezen dient te worden.
Oordeel rechtbank
De meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft veroordeelde bij beslissing van 14 mei 2018 veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 87.635,92 aan de staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. In het arrest is geen gijzeling bepaald. De maatregel is onherroepelijk geworden op 1 oktober 2019.
Met aftrek van uitgewonnen conservatoir beslag ter gedeeltelijke betaling, te weten een personenauto, is de openstaande vordering thans € 80.509,93.
Uit het dossier blijkt dat veroordeelde, met uitzondering van verrekening met de opbrengst uit het beslag, geen enkele betaling heeft gedaan om aan de opgelegde maatregel te voldoen.
Uit het dossier blijkt bovendien dat veroordeelde met ingang van 10 juni 2020 is uitgeschreven in de basisregistratie personen en dat hij geen adres heeft opgegeven waar hij naartoe vertrok. Pas op 20 maart 2021 is weer een adres van hem bekend geworden. Hij staat daar niet ingeschreven. De rechtbank stelt aldus vast dat veroordeelde een ruime periode onvindbaar is geweest, zoals de officier van justitie ook heeft gesteld.
Ter zitting is niet door of namens veroordeelde aannemelijk gemaakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling van de aan hem opgelegde maatregel.
De rechtbank heeft zich, door de verwarde uitlatingen en het geagiteerde gedrag van veroordeelde ter zitting, niet aan de indruk kunnen onttrekken dat veroordeelde op dat moment wellicht verkeerde in een psychisch zorgwekkende toestand. Alhoewel de rechtbank twijfels heeft over de psychische gezondheid van veroordeelde, ziet zij hierin geen reden om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Door of namens veroordeelde is immers niet aangevoerd dat diens wanbetaling veroorzaakt wordt door of kan voortvloeien uit (eventuele) psychiatrische problematiek van veroordeelde. Voorts is niet aangevoerd dat veroordeelde detentieongeschikt is. De rechtbank merkt ten overvloede ten aanzien van eventuele detentieongeschiktheid van veroordeelde op dat de vraag of de veroordeelde ten tijde van de tenuitvoerlegging van de gijzeling in staat is die maatregel te ondergaan aan de orde dient te komen in het kader van die tenuitvoerlegging.
Alles overwegende zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie toe.
De rechtbank machtigt de officier van justitie het dwangmiddel gijzeling toe te passen jegens veroordeelde voor de duur van 540 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en
mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2021.