ECLI:NL:RBNNE:2021:2739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
18/670482-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en overwegingen omtrent resocialisatie en medicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 juni 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, geboren in 1983, die momenteel verblijft in een forensische instelling. De officier van justitie had op 29 april 2021 gevorderd om de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 waren de veroordeelde, haar raadsman mr. M. Rasterhoff, de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg en deskundige N. Geerdink aanwezig. De rechtbank heeft de relevante stukken en adviezen van deskundigen in overweging genomen, waaronder rapporten van psychiater drs. L.H.W.M. Kaiser en psycholoog R.J.A. van Helvoirt. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek, en dat het recidiverisico hoog is bij beëindiging van de maatregel. De rechtbank heeft besloten de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, met de nadrukkelijke aanbeveling aan de kliniek om mogelijkheden voor opname onder de Wet verplichte GGZ te onderzoeken. De rechtbank benadrukt dat de veroordeelde niet mag rekenen op een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging na dit jaar, en dat de voortgang van de behandeling en medicatie essentieel zijn voor haar resocialisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670482-11
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2021 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in [instelling],
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 29 april 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, haar raadsman mr. M. Rasterhoff, de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg en dhr. N. Geerdink, gz-psycholoog/hoofd behandeling van de Van der Hoeven Kliniek, als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het mede door het hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 16 april 2021 van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), opgemaakt door drs. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, psycholoog, beiden niet verbonden aan de instelling waar de veroordeelde wordt verpleegd.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 25 april 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de veroordeelde wegens mishandeling van een politieambtenaar in functie ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is aangevangen op 31 mei 2013 en laatstelijk op 7 juni 2019 verlengd met twee jaren.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. Daarbij is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een 38-jarige vrouw, gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis, stoornissen in het gebruik van diverse middelen en persoonlijkheidsproblematiek (antisociale en borderline kenmerken). Er is sprake van een belastende voorgeschiedenis met een omvangrijk justitieel dossier en veelvuldige opnames in de gedwongen zorg.
Veroordeelde is weliswaar blijvend beperkt in haar regulerende vaardigheden en behoeft naar alle waarschijnlijkheid langdurig toezicht en begeleiding, maar gegeven het huidige strikte kader met de aangepaste structuur en bejegening lijkt sprake van een prille en voorzichtige ontwikkeling. De behandeling blijft gericht op relatieve stabilisering van de psychiatrische toestand. Daarbij is expliciet aandacht voor de emotieregulatie en mogelijk verdere ontwikkeling op dit gebied. Beoogd wordt de ingezette ontwikkeling te bestendigen en uit te breiden. Binnen dat raamwerk is veroordeelde recent naar een inpandig appartement verhuisd en zal worden getoetst of zij meer vaardigheden kan aanleren ter verzelfstandiging en om richting te geven aan verdere resocialisatie. Bij het wegvallen van het huidige kader wordt het risico op terugval in delictgedrag onverminderd hoog ingeschat, temeer daar de kans op staking van medicatie en op middelengebruik bij een afname van de corrigerende structuur en begeleiding groot blijft. Daarbij is veroordeelde nog in te grote mate afhankelijk van derden om emoties en agressie adequaat te reguleren en is het klimaat van een forensische instelling met intensieve zorg noodzakelijk om agressiedoorbraken te minimaliseren. Voor de beoogde koers en het bestendigen van de geboekte ontwikkeling, is het zaak dit via de weg der geleidelijk te organiseren. De kliniek adviseert daarom de maatregel te verlengen met twee jaar.
De deskundige drs. N. Geerdink heeft tijdens de terechtzitting van 27 mei 2021 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt – zakelijk weergegeven – in:
Veroordeelde leert steeds beter te handelen na het signaleren van emotie en stress. Er moet nog gewerkt worden aan het omzetten naar adequaat handelen. Om de behandeling een succes te laten worden is het van groot belang om de stappen in de behandeling zeer geleidelijk te laten verlopen. De agressiedoorbraken zijn het afgelopen jaar minder geworden in zowel ernst als frequentie maar de vrees bestaat dat deze terugkomen zonder het kader van terbeschikkingstelling.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid Sv
Het door de deskundige drs. L.H.W.M. Kaiser op 22 maart 2021 opgemaakte rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een schizoaffectieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Veroordeelde is binnen de huidige longcare setting in de Voorde te sturen en te begrenzen en er is haar een veilig gevoel te geven ter voorkoming van verbale en fysieke agressie. De benadering is nu gericht op het zo laag mogelijk houden van haar spanningsniveau. De kliniek heeft goed zicht op haar signaleringsplan en er lijkt enige samenwerking ondanks dat veroordeelde zich verzet tegen de terbeschikkingstelling. Om daar verbetering in te bereiken is daar lange tijd continuïteit in nodig. Het is een stap vooruit als er lange tijd stabiliteit bereikt kan worden binnen de specifieke benadering door de kliniek. Door herhaling kan de coping die ze nu leert intrinsiek worden. Vooralsnog acht onderzoeker het niet mogelijk dat zij buiten de huidige forensische kliniek zou kunnen wonen. Zij heeft de preventie vanuit de forensische klinische zorg nodig; de GGZ zal nu onvoldoende beveiliging tegen deze problematiek kunnen bieden.
Het door de deskundige R.J.A. van Helvoirt op 25 maart 2021 opgemaakte rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een kwetsbare, gering belastbare, stemmingsgevoelige vrouw die zowel behept is met een psychiatrische stoornis als met een persoonlijkheidsstoornis. De in het verleden aanwezige ernstige verslavingsziekte, is al geruime tijd in remissie. Als gekeken wordt naar de behandelgeschiedenis van veroordeelde en het niveau van functioneren voor de oplegging van de huidige maatregel, dan hebben veroordeelde en de kliniek onmiskenbaar stappen gemaakt. Veroordeelde is aanmerkelijk stabieler, al blijft het evenwicht broos. Er moeten nog een aantal stappen gemaakt worden richting uiteindelijk het punt waarop de maatregel (voorwaardelijk) beëindigd kan worden, indien dat verantwoord wordt geacht. Tegen de achtergrond van het als (gestandaardiseerd) hoog in te schatten gevaar op herhaling met algemeen gewelddadig gedrag indien momenteel de huidige maatregel wordt beëindigd, dient deze dan ook verlengd te worden om het verdere traject zo optimaal mogelijk vorm te geven.
Beide deskundigen hebben geadviseerd tot verlenging van de termijn van de terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege met twee jaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaren.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft verzocht de verlenging van de tbs-maatregel te beperken tot de duur van één jaar. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het van belang is om een vinger aan de pols te houden en dat het voor de veroordeelde van belang is om perspectief te krijgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van de inhoud van de adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de psychiatrische stoornis en persoonlijkheidsproblematiek onverminderd aanwezig zijn. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat bij beëindiging van de maatregel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd.
Ten aanzien van de duur van de verlenging overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij een afweging tussen de belangen van de veroordeelde en die van de maatschappij, naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt, het belang van de veroordeelde steeds zwaarder dient te wegen. Het recidiverisico van de veroordeelde hangt samen met het weigeren van medicatie in combinatie met middelengebruik met toenemende kans op manisch-psychotische ontregeling. Het is daarom van belang dat de veroordeelde haar medicatie blijft innemen en dat zij blijft werken aan emotie- en agressieregulatie. De rechtbank acht het, mede gelet op de positieve ontwikkelingen en de motivatie en toegenomen stabiliteit van de veroordeelde, denkbaar dat ook binnen een minder zwaar kader dan de terbeschikkingstelling in de toekomst bewerkstelligd kan worden dat zij niet vervalt in risico-verhogend gedrag. Gelet op het beginsel van subsidiariteit – de feiten waarvoor de maatregel is opgelegd zijn relatief licht en de maatregel loopt inmiddels al een flink aantal jaren – acht de rechtbank het gewenst dat de kliniek in de komende periode de mogelijkheid van een opname op grond van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte GGZ, dan wel een ander, minder zwaar kader dan de dwangverpleging, nadrukkelijk onderzoekt en daarover voor de volgende verlengingszitting rapporteert.
Het is wenselijk dat het resocialisatietraject van veroordeelde zo voortvarend mogelijk in gang wordt gezet. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van belang om over één jaar een nieuw toetsingsmoment te hebben om te bezien hoe het veroordeelde vergaat. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling daarom met één jaar verlengen. Daarbij merkt de rechtbank uitdrukkelijk op dat veroordeelde aan de beslissing tot verlenging van de maatregel met één jaar niet de verwachting mag ontlenen dat de verpleging van overheidswege na afloop van dat jaar (voorwaardelijk) zal worden beëindigd, dan wel dat de terbeschikkingstelling dan wederom met slechts één jaar zal worden verlengd.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. A. Bolding, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2021.