Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde poging tot moord, nu niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier wel volgt dat verdachte op de dag van het incident en de dagen ervoor al eerder gesproken heeft over het plegen van een overval en het neersteken van iemand, echter levert dit nog niet op dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Van belang daarbij is dat er geen daadwerkelijk plan gemaakt is om iemand neer te steken. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte, mede gelet op zijn leeftijd en zijn ontwikkeling, heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag en de ten laste gelegde poging tot afpersing, beide op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft gestoken. Vlak voor het incident heeft verdachte zijn jas aan medeverdachte uitgeleend en heeft hij hem het mes gegeven. De overige getuigen schuiven daarbij de schuld in de schoenen van verdachte nu hij niet goed in de groep zou liggen. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] primair uitgesloten dienen te worden van het bewijs, nu niet uitgesloten kan worden dat deze getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en zij bovendien verschillend verklaren over het moment waarop aangeefster gestoken wordt. Subsidiair dienen deze verklaringen met meer dan de normale behoedzaamheid behandeld te worden en dienen deze slechts voor het bewijs gebezigd te worden voor zover deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. De raadsman heeft verder aangevoerd dat er geen grote betekenis toekomt aan het feit dat er DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op het mes, nu verdachte heeft aangegeven dat hij het mes in handen heeft gehad.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat de resterende rol van verdachte onvoldoende is om van medeplegen te kunnen spreken nu hij enkel passief bij het delict aanwezig was.
- Bewezenverklaring poging tot moord
Op grond van de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer op 30 januari 2020 te Stadskanaal met een mes in haar rug heeft gestoken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft in haar aangifte een beschrijving gegeven van het signalement van de jongen die haar gestoken heeft. Zij verklaart in haar aangifte over twee jongens; de jongen die haar gestoken heeft was kleiner dan de andere jongen die op een afstand stond. Verdachte heeft erkend dat hij kleiner is dan zijn medeverdachte.
Deze aangifte wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. De rechtbank acht de verklaring van de getuigen betrouwbaar. Hoewel de verklaringen van de getuigen op enkele onderdelen van elkaar afwijken wat betreft het moment dat het slachtoffer gestoken is, komen de verklaringen in de kern overeen. Daarnaast zijn er slechts op enkele detailpunten kleine verschillen te ontdekken tussen hun verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris. De verklaringen zijn daarom niet dusdanig van elkaar afwijkend dat daardoor de betrouwbaarheid van de verklaringen in het geding komt. De getuigen zijn in eerste instantie kort na het incident gehoord en uit al hun verklaringen volgt dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gestoken. Geen enkele getuige verklaart dat het medeverdachte [medeverdachte] geweest zou zijn die gestoken hebben.
Reeds op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die aangeefster gestoken heeft. De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt door het feit dat op het mes waarmee gestoken is wel DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en geen DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte].
De verklaring die verdachte heeft afgelegd, inhoudende dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft gestoken, dat er daarbij kort voorafgaand aan het steekincident van jassen gewisseld zou zijn en dat verdachte het mes aan zijn medeverdachte heeft gegeven, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande dan ook volstrekt onaannemelijk. Hiervoor is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of sprake was van voorbedachte raad. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ vast komen te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, toen hij samen met zijn groepsgenoten van het Leger des Heils bij het bankje in het parkje stond, heeft gevraagd of hij de eerstvolgende persoon die langs zal komen, neer zou steken. Verdachte is vervolgens vanaf het bankje naar de straat gelopen, waar het slachtoffer, [slachtoffer], als eerste voorbijganger langs kwam fietsen. Verdachte is op haar afgelopen en heeft haar vrijwel meteen met zijn mes in haar rug gestoken. Daarmee heeft hij uitvoering gegeven aan precies het voornemen dat hij reeds bij het bankje had uitgesproken.
De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat verdachte niet vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar integendeel van te voren rustig heeft bedacht wat hij wilde gaan doen. Op dat moment, maar ook zeker vanaf het moment dat hij wegliep vanaf het bankje naar de straat, heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit om de eerstvolgende willekeurige voorbijganger neer te steken en de gevolgen daarvan. Van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken. In (enkel) zijn leeftijd of ontwikkeling kan in ieder geval, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, niet een contra-indicatie worden gevonden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat het steken met een mes in de rug naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel. Door welbewust te steken in de rug van het slachtoffer heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster op vitale plaatsen in haar lichaam zou raken en zijn handelen de dood van aangeefster tot gevolg zou hebben, bewust aanvaard. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijke opzet aanwezig is.
- Bewezenverklaring poging tot afpersing
Op grond van de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ook het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Uit die bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte, terwijl hij dicht voor aangeefster staat met daarbij een mes in zijn hand, aangeefster heeft geprobeerd te dwingen om haar geld en telefoon af te geven, zodat gesproken kan worden van een poging tot afpersing.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte deze poging tot moord en poging tot afpersing alleen heeft gepleegd, of dat er sprake is geweest van medeplegen. Op grond van de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Het is verdachte geweest die het slachtoffer tot stoppen heeft gebracht en haar in haar rug heeft gestoken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarbij geen rol van enige betekenis gespeeld. Hij heeft niet meer gedaan dan achter verdachte aanlopen, waardoor hij – op enige afstand – aanwezig was toen de verdachte het slachtoffer neerstak. Dat dit niet voldoende is voor het aannemen van medeplegen behoeft verder geen betoog.
De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken, namelijk van het tenlastegelegde medeplegen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde poging tot moord en poging tot afpersing beide wettig en overtuigen bewezen acht.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben één van de jongens waar aangeefster in haar aangifte over spreekt. De andere jongen is medeverdachte [medeverdachte]. Het klopt dat ik op 30 januari 2020 iets kleiner was dan medeverdachte [medeverdachte].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020028059 d.d. 27 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 30 januari 2020 ben ik neergestoken en is geprobeerd mij te beroven van
mijn bezittingen. Ik kwam in Stadskanaal aan. Ik zag kort nadat ik op de fiets ben gestapt, twee jongens lopen. De jongens liepen aan de andere kant van de weg en ze liepen mij tegemoet, l liep op de stoep, de andere liep in de goot. Deze laatste jongen kwam, toen hij mij zag, mijn kant op. Toen hij vlakbij mij was, voelde ik echter een harde klap op mijn rug. De klap was zo hard dat ik hierdoor ten val kwam. De jongen ging rechts van mij staan. Hij had iets in zijn hand. De jongen hield iets bij mijn buik en hij riep: geef me je geld. De jongen bleef dreigen en hij was duidelijk boos. Toen de jongen mijn telefoon zag, wilde hij deze hebben. Ik wilde mijn telefoon niet geven en ik stopte hem weer in mijn jas. Ik ben in mijn rug gestoken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 19 november 2020 als los document bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
De jongen die in het gootje liep heeft mij gestoken. De jongen was kleiner dan ik. De andere jongen was duidelijk langer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
[verdachte] liep er heen, naar de kant van de weg. Hij rende op een meisje af. Stak in haar rug. Zei: "geef mij je geld".
V: Waar heeft hij gestoken?
A: In haar rug.
V: Weet je waarmee?
A: Een mes.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 328 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Toen [getuige 1], [getuige 2] en ik bezig waren met de joint ging [verdachte] opeens weg. Ik, [getuige 1] en [getuige 2] bleven achter op de bankje, dus wij gingen met zijn drieën praten en chillen
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 februari 2020, opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
A: [verdachte] zei: "Geef je telefoon!" Het meisje zei: "Nee, nee, nee niet doen".
V: Heeft [verdachte] nog tegen jou gezegd?
A: Ja. Hij zei: "Ik heb haar gestoken in haar rug. Ik heb dat mes verstopt in de woonkamer of in de wc."
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 356 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Wij zijn als een hele grote groep jongeren van de groep van Leger de Heils naar buiten gegaan het centrum in van Stadskanaal. Toen we in het parkje waren riep er iemand in de groep zullen we iemand steken. Ik zag twee jongens weggegaan die minderjarig waren. Ik hoorde een fiets vallen en toen dat meisje "au" zei toen wist ik, toen maakte mijn hoofd ervan dat ze was gestoken.
A: Ik zag dat [verdachte] dicht op het meisje stond en dus stekende bewegingen maakte.
V: Hoe stonden [verdachte] en het meisje op het moment dat jij ze zag staan onder de lantarenpaal?
A: Ze stonden vlakbij elkaar, ik zag dat [verdachte] een dreigende houding aannam en ik zag dat het meisje een houding aan nam van niet doen, wat afwerend.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 373 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
[getuige 3], [getuige 2] en ik gingen op een bankje zitten. Toen zei [verdachte] tegen ons allemaal: " Zal ik de eerst volgende die hier langs komt neersteken?". Vervolgens liepen [medeverdachte] en [verdachte] liepen weg. Toen hoorden we een meisje gillen.
9. Een kennisging van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier:
Inbeslagneming
Plaats: [adres]
Datum en tijd: 31 januari 2020 te 00:15 uur
Reden: Straatroof
Grondslag: 94 lid l Sv - De waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden: aangetroffen in stortbak
Volgnummer 1
Goednummer: PL0100-2020028059-1234031
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Steekwapen (Mes)
Kleur: Zilverkleurig
Land: Nederland
Spoor identificatienr.: AAMD8459NL
Bijzonderheden: Heft met hout, in stortbak wc, gemeenschappelijke wc LdHpand
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.07.10.049 (aanvraag 004) d.d. 25 mei 2021, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, opgemaakt door ing. J.H.C. Gits, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Vraagstelling
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht referentiemateriaal WAAQ7711NL van slachtoffer [slachtoffer] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het verkregen DNA-profiel te vergelijken met de eerder verkregen DNA-(meng)profielen van mes AAMD8459NL (zie het deskundigenrapport 2020.07.10.049 aanvragen 001 tot en met 003). Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of de eerder onderzochte bemonsteringen DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer].
DNA-onderzoek
Referentiemateriaal WAAQ7711NL van slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2000) is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen.
In Tabel 1 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Naam
Geboortedatum
WAAQ7711NL
slachtoffer [slachtoffer]
[geboortedatum] 2000
WAAE0438NL
verdachte [verdachte]
[geboortedatum] 2005
WAAE3653NL
verdachte [medeverdachte]
[geboortedatum] 2005
In Tabel 2 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de bewijskracht vermeld. Meer informatie over de bewijskracht is te vinden in de onderstaande paragraaf 'Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek'.
Wordt een persoon - van wie het DNA-profiel is vergeleken - niet vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze persoon in die bemonstering.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAMD8459NL#0l
punt en snijrand lemmet mes
Slachtoffer [slachtoffer]
meer dan 1 miljard
AAMD8459NL#02
gehele heft mes
- verdachte [verdachte]
- minimaal twee onbekende personen
- meer dan 1 miljard
- niet berekend
11. Een geneeskundige verklaring, op 22 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door
drs. T. Naujocks, forensisch arts, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Ad 3: Wat is de ernst van het letsel?
- Hoe breed en diep was de verwonding?
De behandelaar geeft aan dat sprake was van een 1,5 cm lange huidverwonding met een 4 cm lang wondtraject evenwijdig aan de ribben verlopend.
- Wat is het risico op levensbedreigend letsel?
Een steekverwonding in een gebied met verschillende vitale organen, zoals bij betrokkene het geval was, kan gezien worden als een in potentie levensbedreigend letsel.