ECLI:NL:RBNNE:2021:2737

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
18/840021-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot moord en poging tot afpersing met oplegging van PIJ-maatregel en jeugddetentie

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2020 in Stadskanaal met een mes het slachtoffer in de rug heeft gestoken en heeft geprobeerd haar te dwingen tot afgifte van geld en een mobiele telefoon. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van beide feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en jeugddetentie van 335 dagen, waarbij rekening werd gehouden met zijn jonge leeftijd en de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte, gezien de hoge kans op recidive en de ernst van de gepleegde feiten. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die het gevolg was van de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840021-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of (elders) in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of op en/of tegen de rug/het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarmee) van de fiets heeft/hebben geduwd/gestoten en/of naar de grond heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een
mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of (elders) in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of op en/of tegen de rug/het lichaam heeft/hebben geslagen en/of (daarmee) van de fiets heeft/hebben geduwd/gestoten en/of naar de grond heeft/hebben gebracht en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een (scherp en/of puntig) voorwerp bij haar buik heeft/hebben gehouden en/of aan haar heeft/hebben toegevoegd: "geef me je geld" en/of dat zij haar telefoon moest afgeven, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde poging tot moord, nu niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier wel volgt dat verdachte op de dag van het incident en de dagen ervoor al eerder gesproken heeft over het plegen van een overval en het neersteken van iemand, echter levert dit nog niet op dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Van belang daarbij is dat er geen daadwerkelijk plan gemaakt is om iemand neer te steken. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte, mede gelet op zijn leeftijd en zijn ontwikkeling, heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag en de ten laste gelegde poging tot afpersing, beide op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft gestoken. Vlak voor het incident heeft verdachte zijn jas aan medeverdachte uitgeleend en heeft hij hem het mes gegeven. De overige getuigen schuiven daarbij de schuld in de schoenen van verdachte nu hij niet goed in de groep zou liggen. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] primair uitgesloten dienen te worden van het bewijs, nu niet uitgesloten kan worden dat deze getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en zij bovendien verschillend verklaren over het moment waarop aangeefster gestoken wordt. Subsidiair dienen deze verklaringen met meer dan de normale behoedzaamheid behandeld te worden en dienen deze slechts voor het bewijs gebezigd te worden voor zover deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. De raadsman heeft verder aangevoerd dat er geen grote betekenis toekomt aan het feit dat er DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op het mes, nu verdachte heeft aangegeven dat hij het mes in handen heeft gehad.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat de resterende rol van verdachte onvoldoende is om van medeplegen te kunnen spreken nu hij enkel passief bij het delict aanwezig was.
Oordeel van de rechtbank
- Bewezenverklaring poging tot moord
Op grond van de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer op 30 januari 2020 te Stadskanaal met een mes in haar rug heeft gestoken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft in haar aangifte een beschrijving gegeven van het signalement van de jongen die haar gestoken heeft. Zij verklaart in haar aangifte over twee jongens; de jongen die haar gestoken heeft was kleiner dan de andere jongen die op een afstand stond. Verdachte heeft erkend dat hij kleiner is dan zijn medeverdachte.
Deze aangifte wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. De rechtbank acht de verklaring van de getuigen betrouwbaar. Hoewel de verklaringen van de getuigen op enkele onderdelen van elkaar afwijken wat betreft het moment dat het slachtoffer gestoken is, komen de verklaringen in de kern overeen. Daarnaast zijn er slechts op enkele detailpunten kleine verschillen te ontdekken tussen hun verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris. De verklaringen zijn daarom niet dusdanig van elkaar afwijkend dat daardoor de betrouwbaarheid van de verklaringen in het geding komt. De getuigen zijn in eerste instantie kort na het incident gehoord en uit al hun verklaringen volgt dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gestoken. Geen enkele getuige verklaart dat het medeverdachte [medeverdachte] geweest zou zijn die gestoken hebben.
Reeds op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die aangeefster gestoken heeft. De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt door het feit dat op het mes waarmee gestoken is wel DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en geen DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte].
De verklaring die verdachte heeft afgelegd, inhoudende dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft gestoken, dat er daarbij kort voorafgaand aan het steekincident van jassen gewisseld zou zijn en dat verdachte het mes aan zijn medeverdachte heeft gegeven, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande dan ook volstrekt onaannemelijk. Hiervoor is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of sprake was van voorbedachte raad. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ vast komen te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, toen hij samen met zijn groepsgenoten van het Leger des Heils bij het bankje in het parkje stond, heeft gevraagd of hij de eerstvolgende persoon die langs zal komen, neer zou steken. Verdachte is vervolgens vanaf het bankje naar de straat gelopen, waar het slachtoffer, [slachtoffer], als eerste voorbijganger langs kwam fietsen. Verdachte is op haar afgelopen en heeft haar vrijwel meteen met zijn mes in haar rug gestoken. Daarmee heeft hij uitvoering gegeven aan precies het voornemen dat hij reeds bij het bankje had uitgesproken.
De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat verdachte niet vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar integendeel van te voren rustig heeft bedacht wat hij wilde gaan doen. Op dat moment, maar ook zeker vanaf het moment dat hij wegliep vanaf het bankje naar de straat, heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit om de eerstvolgende willekeurige voorbijganger neer te steken en de gevolgen daarvan. Van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken. In (enkel) zijn leeftijd of ontwikkeling kan in ieder geval, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, niet een contra-indicatie worden gevonden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat het steken met een mes in de rug naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel. Door welbewust te steken in de rug van het slachtoffer heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster op vitale plaatsen in haar lichaam zou raken en zijn handelen de dood van aangeefster tot gevolg zou hebben, bewust aanvaard. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijke opzet aanwezig is.
- Bewezenverklaring poging tot afpersing
Op grond van de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ook het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Uit die bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte, terwijl hij dicht voor aangeefster staat met daarbij een mes in zijn hand, aangeefster heeft geprobeerd te dwingen om haar geld en telefoon af te geven, zodat gesproken kan worden van een poging tot afpersing.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte deze poging tot moord en poging tot afpersing alleen heeft gepleegd, of dat er sprake is geweest van medeplegen. Op grond van de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Het is verdachte geweest die het slachtoffer tot stoppen heeft gebracht en haar in haar rug heeft gestoken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarbij geen rol van enige betekenis gespeeld. Hij heeft niet meer gedaan dan achter verdachte aanlopen, waardoor hij – op enige afstand – aanwezig was toen de verdachte het slachtoffer neerstak. Dat dit niet voldoende is voor het aannemen van medeplegen behoeft verder geen betoog.
De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken, namelijk van het tenlastegelegde medeplegen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de ten laste gelegde poging tot moord en poging tot afpersing beide wettig en overtuigen bewezen acht.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik ben één van de jongens waar aangeefster in haar aangifte over spreekt. De andere jongen is medeverdachte [medeverdachte]. Het klopt dat ik op 30 januari 2020 iets kleiner was dan medeverdachte [medeverdachte].

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020028059 d.d. 27 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:

Op 30 januari 2020 ben ik neergestoken en is geprobeerd mij te beroven van
mijn bezittingen. Ik kwam in Stadskanaal aan. Ik zag kort nadat ik op de fiets ben gestapt, twee jongens lopen. De jongens liepen aan de andere kant van de weg en ze liepen mij tegemoet, l liep op de stoep, de andere liep in de goot. Deze laatste jongen kwam, toen hij mij zag, mijn kant op. Toen hij vlakbij mij was, voelde ik echter een harde klap op mijn rug. De klap was zo hard dat ik hierdoor ten val kwam. De jongen ging rechts van mij staan. Hij had iets in zijn hand. De jongen hield iets bij mijn buik en hij riep: geef me je geld. De jongen bleef dreigen en hij was duidelijk boos. Toen de jongen mijn telefoon zag, wilde hij deze hebben. Ik wilde mijn telefoon niet geven en ik stopte hem weer in mijn jas. Ik ben in mijn rug gestoken.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 19 november 2020 als los document bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

De jongen die in het gootje liep heeft mij gestoken. De jongen was kleiner dan ik. De andere jongen was duidelijk langer.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:

[verdachte] liep er heen, naar de kant van de weg. Hij rende op een meisje af. Stak in haar rug. Zei: "geef mij je geld".
V: Waar heeft hij gestoken?
A: In haar rug.
V: Weet je waarmee?
A: Een mes.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 328 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:

Toen [getuige 1], [getuige 2] en ik bezig waren met de joint ging [verdachte] opeens weg. Ik, [getuige 1] en [getuige 2] bleven achter op de bankje, dus wij gingen met zijn drieën praten en chillen

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 februari 2020, opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:

A: [verdachte] zei: "Geef je telefoon!" Het meisje zei: "Nee, nee, nee niet doen".
V: Heeft [verdachte] nog tegen jou gezegd?
A: Ja. Hij zei: "Ik heb haar gestoken in haar rug. Ik heb dat mes verstopt in de woonkamer of in de wc."

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 356 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:

Wij zijn als een hele grote groep jongeren van de groep van Leger de Heils naar buiten gegaan het centrum in van Stadskanaal. Toen we in het parkje waren riep er iemand in de groep zullen we iemand steken. Ik zag twee jongens weggegaan die minderjarig waren. Ik hoorde een fiets vallen en toen dat meisje "au" zei toen wist ik, toen maakte mijn hoofd ervan dat ze was gestoken.
A: Ik zag dat [verdachte] dicht op het meisje stond en dus stekende bewegingen maakte.
V: Hoe stonden [verdachte] en het meisje op het moment dat jij ze zag staan onder de lantarenpaal?
A: Ze stonden vlakbij elkaar, ik zag dat [verdachte] een dreigende houding aannam en ik zag dat het meisje een houding aan nam van niet doen, wat afwerend.

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 373 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:

[getuige 3], [getuige 2] en ik gingen op een bankje zitten. Toen zei [verdachte] tegen ons allemaal: " Zal ik de eerst volgende die hier langs komt neersteken?". Vervolgens liepen [medeverdachte] en [verdachte] liepen weg. Toen hoorden we een meisje gillen.

9. Een kennisging van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 31 januari 2020, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier:

Inbeslagneming
Plaats: [adres]
Datum en tijd: 31 januari 2020 te 00:15 uur
Reden: Straatroof
Grondslag: 94 lid l Sv - De waarheid aan de dag brengen
Omstandigheden: aangetroffen in stortbak
Volgnummer 1
Goednummer: PL0100-2020028059-1234031
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Steekwapen (Mes)
Kleur: Zilverkleurig
Land: Nederland
Spoor identificatienr.: AAMD8459NL
Bijzonderheden: Heft met hout, in stortbak wc, gemeenschappelijke wc LdHpand

10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.07.10.049 (aanvraag 004) d.d. 25 mei 2021, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, opgemaakt door ing. J.H.C. Gits, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:

Vraagstelling
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht referentiemateriaal WAAQ7711NL van slachtoffer [slachtoffer] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het verkregen DNA-profiel te vergelijken met de eerder verkregen DNA-(meng)profielen van mes AAMD8459NL (zie het deskundigenrapport 2020.07.10.049 aanvragen 001 tot en met 003). Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of de eerder onderzochte bemonsteringen DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer].
DNA-onderzoek
Referentiemateriaal WAAQ7711NL van slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2000) is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen.
In Tabel 1 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Naam
Geboortedatum
WAAQ7711NL
slachtoffer [slachtoffer]
[geboortedatum] 2000
WAAE0438NL
verdachte [verdachte]
[geboortedatum] 2005
WAAE3653NL
verdachte [medeverdachte]
[geboortedatum] 2005
In Tabel 2 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de bewijskracht vermeld. Meer informatie over de bewijskracht is te vinden in de onderstaande paragraaf 'Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek'.
Wordt een persoon - van wie het DNA-profiel is vergeleken - niet vermeld, dan is er geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze persoon in die bemonstering.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAMD8459NL#0l
punt en snijrand lemmet mes
Slachtoffer [slachtoffer]
meer dan 1 miljard
AAMD8459NL#02
gehele heft mes
- verdachte [verdachte]
- minimaal twee onbekende personen
- meer dan 1 miljard
- niet berekend

11. Een geneeskundige verklaring, op 22 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door

drs. T. Naujocks, forensisch arts, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Ad 3: Wat is de ernst van het letsel?
- Hoe breed en diep was de verwonding?
De behandelaar geeft aan dat sprake was van een 1,5 cm lange huidverwonding met een 4 cm lang wondtraject evenwijdig aan de ribben verlopend.
- Wat is het risico op levensbedreigend letsel?
Een steekverwonding in een gebied met verschillende vitale organen, zoals bij betrokkene het geval was, kan gezien worden als een in potentie levensbedreigend letsel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2020 te Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes die [slachtoffer] in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en
hij op 30 januari 2020 te Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en een
mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], met een mes die [slachtoffer] in de rug heeft gestoken en een mes bij haar buik heeft gehouden en aan haar heeft toegevoegd: "geef me je geld" en dat zij haar telefoon moest afgeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot moord

en

poging tot afpersing

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 328 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarnaast heeft zij oplegging van de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) gevorderd, met een proeftijd voor de duur van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), met uitzondering van de voorwaarde inhoudende de plaatsing in de gesloten jeugdhulp nu dit wettelijk niet mogelijk is. Verdachte kan in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel vanaf 4 juni 2021 in [instelling] geplaatst worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval dat de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, primair gepleit om aan verdachte geen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen. De raadsman heeft daartoe, onder verwijzing naar de over verdachte opgemaakte rapportages, aangevoerd dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel zeer fors en ingrijpend is en dat plaatsing in een forensische setting of PIJ-maatregel een negatief effect op verdachte zal hebben. Een gedragsbeïnvloedende maatregel en een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het voorarrest acht de raadsman passend. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen. De raadsman heeft tot slot aangevoerd om bij de strafmaat rekening te houden met de zeer jonge leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte first offender is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 30 januari 2020 in Stadskanaal schuldig gemaakt een poging tot moord en een poging tot afpersing. Verdachte heeft een 19-jarig meisje, dat ’s avonds vanaf de bushalte alleen naar huis fietste, volstrekt onverwacht aangevallen door met een mes in haar rug te steken. Hij heeft vervolgens geprobeerd te dwingen om haar geld en haar telefoon af te geven. Verdachte kende het slachtoffer niet. Hij wilde de eerstvolgende voorbijganger steken en dat was zij. Het is voor aangeefster een zeer schokkende en angstige gebeurtenis geweest om uit het niets te worden aangevallen, zoals is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Aangeefster ervaart nog altijd grote onrust en gevoelens van onveiligheid en het incident heeft bij haar psychische en lichamelijke klachten teweeg gebracht. De rechtbank begrijpt uit het letselrapport dat het slachtoffer veel geluk heeft gehad dat er geen vitale organen geraakt zijn; in dat geval had zij de aanval wellicht niet overleefd.
Het gaat al met al om zeer ernstige strafbare feiten. Ook voor een (jong) minderjarige verdachte geldt als uitgangspunt dat deze bestraft moeten worden met een langdurige vrijheidsstraf. Daar doet niet aan af dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Over verdachte zijn meerdere rapportages uitgebracht. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de volgende rapportages:
- het psychologisch rapport d.d. 20 juli 2020 opgesteld door D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog;
- het psychiatrisch rapport d.d. 12 maart 2021 opgesteld door H. van der Lugt, kinder- en jeugdpsychiater.
- het aanvullende psychologische rapport d.d. 12 maart 2021, opgesteld door D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 27 mei 2021, opgesteld door [naam 1];
- de briefrapporten van Jeugdbescherming Noord van 25 augustus 2020 respectievelijk 19 mei 2021, beide opgesteld door [naam 2].
Ter terechtzitting is op de rapportages een toelichting gegeven door de psycholoog D. Breuker, de psychiater H. van der Lugt, namens de Raad [naam 3] en namens de jeugdreclassering [naam 2].
De psycholoog heeft in haar rapportages vastgesteld dat er bij verdachte sprake is een oppositionele-opstandige gedragsstoornis. Daarnaast wordt er ook een periodiek explosieve stoornis aanwezig geacht. De psycholoog gaat er daarbij vanuit dat bij verdachte sprake is van emotionele (over)gevoeligheid, van empathie en van normbesef.
De psycholoog komt tot het oordeel dat de door haar vastgestelde stoornissen aanwezig waren ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en dat deze verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. In het geval van een veroordeling, wordt geadviseerd om betrokkene een geïntegreerd, intensief zorgaanbod op te leggen bestaande uit (hoog)specialistische behandeling in combinatie met verblijfszorg en eventueel extra begeleiding in een leer en werktraject. Dit zorgaanbod zou vanuit de kleinschalige zorginstelling het Forensisch Centrum voor Adolescenten (FCA) in Assen geboden kunnen worden. Geadviseerd wordt om de behandeling op te leggen in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van een jaar met de mogelijkheid om daarna nog een jaar te verlengen. De psycholoog acht oplegging van een (voorwaardelijk) PIJ-maatregel niet nodig omdat een GBM mogelijkheden biedt. Ter terechtzitting heeft de psycholoog aangevoerd dat behandeling van verdachte de duur van een jaar zal overschrijden.
De psychiater heeft vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend gedragsstoornis, ernstig met begin in de adolescentie, een sociale en emotioneel achterstand, een gebrek aan berouw, schuldgevoel en medeleven (empathie). Er is sprake van een morele, sociale en cognitieve achterstand met denkfouten, een dreigende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, ouder-kind relatieproblemen met beide ouders. Van het voorgaande was ook tijdens het ten laste gelegde sprake. Gelet op het feit dat verdachte ontkent, is er geen zicht of het voorgaande verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Betrokkene functioneert sinds zijn 13-de op dit niveau, terwijl de ernst en de verharding lijken toe te nemen. De psychiater schat het risico op recidive in als hoog. Het is van groot belang dat betrokkene binnen een stabiel pedagogisch klimaat zich verder kan ontwikkelen, gebruik makend van zijn capaciteiten en dat hij zich vakkundig schoolt, zicht krijgt op en leert omgaan met frustratie en emoties. Dit kan het best middels een ambulante behandeling, gebruik makend van modules als: agressietraining, emotieregulatietraining, Leren van Delict (indien schuldig) en het omgaan met autoriteiten. Van het grootste belang is een systemische aanpak zodat er een nieuw evenwicht kan worden gevonden in de driehoek vader, moeder en kind. Dit zou gerealiseerd kunnen worden binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De psychiater acht een GBM niet geïndiceerd.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op bovengenoemde adviezen van de Raad en de Jeugdreclassering. Hieruit volgt dat zij, gezien de problematiek van verdachte, behandeling noodzakelijk achten. Zowel de Raad als de Jeugdreclassering hebben, gelet op de hoge kans op recidive, de ernst van het feit en de ontkennende houding van verdachte een voorwaardelijke PIJ geadviseerd. De voorwaardelijk PIJ-maatregel biedt (naast de machtiging gesloten uithuisplaatsing die reeds is afgegeven) de meeste garanties voor het uitvoeren van de geïndiceerde behandeling en is voor verdachte een zeer duidelijke stok achter de deur. Ter terechtzitting hebben de Raad en de Jeugdreclassering aangegeven dat verdachte in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in de [instelling] geplaatst zou kunnen worden.
De rechtbank is, met de officier van justitie, de raadsman en de deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is echter in welk kader deze plaats dient te vinden. De psycholoog en de psychiater hebben de problematiek van verdachte verschillend beoordeeld en ook hun advies over wat er nodig is, loopt uiteen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de rapportages van de psycholoog -ook na de ter zitting gegeven nadere toelichting- niet voldoende dragend zijn voor de door haar gegeven conclusies en adviezen. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat de inhoud van het rapport van de psychiater en de door haar daarop gegeven toelichting op zitting juist op heldere en inzichtelijke wijze een beschrijving geeft voor de door haar getrokken conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater ten aanzien van de aanwezige stoornissen dan ook over en maakt deze tot de hare. Volgens de psychiater was van de stoornissen ook sprake tijdens het tenlastegelegde feit. Omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent, heeft de psychiater geen uitspraak gedaan over de beïnvloeding ten tijde van het ten laste gelegde. Wel heeft zij nadrukkelijk verklaard dat verdachte al sinds zijn 13e onder invloed van de stoornissen functioneert en dat de ernst en verharding lijken toe te nemen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank een doorwerking van deze stoornissen veronderstelt, in die zin dat zij verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedden. De rechtbank verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een GBM op te leggen. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel niet wenselijk en voorts ontoereikend. Nog daargelaten dat de duur van de GBM te kort zou zijn, doordat deze onder geldend recht niet meer verlengd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is en de kans bestaat dat de verdachte er bij oplegging van een GBM voor kiest om zijn straf uit te zitten om de behandeling te ontlopen. Hetzelfde geldt in het geval bij een veroordeling tot een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De mogelijkheid die dan resteert is de oplegging van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vorm. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en op grond van het rapport van de psychiater is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel nu de kans op recidive hoog wordt ingeschat. Behandeling en begeleiding van verdachte is, zoals hiervoor ook al is overwogen, noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank is echter, anders dan de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering, van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende garanties biedt. Verdachte heeft zich in het verleden meermalen niet aan afspraken en schorsende voorwaarden gehouden. De geschorste voorlopige hechtenis is tot twee keer toe opgeheven, waarbij verdachte in één schorsing heeft meegewerkt aan de opname van een uitzending van het televisieprogramma “Danny op Straat” over messengebruik onder minderjarigen. Dat verdachte zich nu wel aan de voorwaarden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou (kunnen of willen) houden komt de rechtbank weinig aannemelijk voor. Daarmee komt de optie van een voorwaardelijke PIJ niet meer in aanmerking.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande en het feit dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek, waarbij de ernst en de verharding toe lijken te nemen en de kans op recidive hoog is, de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geïndiceerd. De rechtbank beseft dat deze maatregel binnen het jeugdstrafrecht de zwaarste sanctie is en verdachte nog erg jong is. Gelet op de ernst van de feiten en het verloop van de geboden hulpverlening in het afgelopen anderhalf jaar acht de rechtbank een lichtere sanctie echter niet afdoende. De rechtbank is van oordeel dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het enige kader is dat voldoende garanties kan bieden voor bescherming van de maatschappij. Bovendien wordt door oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd.
De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal dan ook hiertoe overgaan. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en een positieve gedragsverandering te kunnen ondergaan.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank adviseert dat behandeling zal plaatsvinden in een gesloten, structurele setting, nu ook de psychiater, de Raad en de Jeugdreclassering een dergelijke setting voor verdachte adviseren. Gelet op het karakter van de op te leggen maatregel en de goede ervaringen van verdachte met zijn verblijf in JJI De Hunnerberg adviseert de rechtbank een plaatsing aldaar.
Jeugddetentie
Vervolgens is de vraag aan de orde of naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, die gericht is op beveiliging van de maatschappij en op behandeling van de verdachte, nog een jeugddetentie op zijn plaats is. Artikel 77i, eerste lid, onder a, WvSr bepaalt dat iemand die ten tijde van het plegen van een misdrijf nog geen zestien jaar oud is tot maximaal 12 maanden jeugddetentie kan worden veroordeeld.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, maar ook op het gegeven dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is ten aanzien van de gepleegde feiten, acht de rechtbank, naast de oplegging van genoemde PIJ-maatregel, oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.2021,46 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gijzeling dient daarbij op nihil gesteld dient te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2020.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal de gijzeling daarbij bepalen op nul dagen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 289 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Adviseert dat de veroordeelde zal worden geplaatst in JJI De Hunnerberg.

een jeugddetentie voor de duur van 335 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.021,46(zegge: vijfduizend en eenentwintig euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 5.021,46 (zegge: vijfduizend en eenentwintig euro en zesenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2020. Dit bedrag bestaat uit € 2.021,46,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2021.