4.1Verweerder is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (
Kamerstukken II2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en
Kamerstukken II2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (
Kamerstukken II2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het in redelijkheid aannemelijk kunnen vinden dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor het opzetten van een hennepplantage en dat het pand een schakel heeft gevormd in de productie en distributie van drugs. Gezien het gebruikte karakter van een deel van de goederen, is het aannemelijk dat die goederen eerder voor hennepteelt zijn gebruikt. Daarnaast is vastgesteld dat in de meterkast van de woning de loodjes zijn verwijderd. Dit was ten tijde van het nemen van het primaire besluit recent gebeurd, gezien het feit dat de netbeheerder in mei 2020 nieuwe loodjes heeft aangebracht. De stelling van eisers dat de netbeheerder de loodjes heeft verwijderd en dat hij nog terug zou komen om nieuwe loodjes aan te brengen, is niet onderbouwd en overtuigt de rechtbank niet. Daarnaast zijn onder meer hennepgruis en henneptoppen aangetroffen. Dit tezamen maakt aannemelijk dat op het adres kort voor het aantreffen van de goederen activiteiten in verband met hennepteelt hebben plaatsgevonden. Eisers hebben dit niet ontkend. Tevens maakt dit aannemelijk dat verzoekers wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd is tot sluiting over te gaan. Deze bevoegdheid betreft niet alleen de loods maar ook de woning. Gezien de in de woning en de loods aangetroffen goederen en de omstandigheid dat de loods vanuit de woning van elektriciteit wordt voorzien, is aannemelijk dat de woning en de loods in samenhang gebruikt zijn voor het voorhanden hebben in de zin van artikel 11a van de Opiumwet. De aangevoerde gronden treffen geen doel.