ECLI:NL:RBNNE:2021:2659

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
LEE 20/2284
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgtoeslag en verzoek om herziening van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de zorgtoeslag van eiser over het berekeningsjaar 2014. De Belastingdienst/Toeslagen had op 27 mei 2016 de zorgtoeslag definitief vastgesteld, maar eiser heeft op 24 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar door de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser niet als een bezwaarschrift kan worden gekwalificeerd, maar als een verzoek om herziening van het besluit uit 2016. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase, wat had kunnen leiden tot duidelijkheid over de juridische duiding van het verzoek.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en wijst het verzoek om herziening af, omdat het verzoek te laat is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de herzieningstermijn van vijf jaren is verstreken en dat eiser niet tijdig om herziening heeft verzocht. De rechtbank bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de Belastingdienst het griffierecht van eiser vergoedt. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed, maar het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: W. Chattou).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2016 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over het berekeningsjaar 2014 definitief vastgesteld.
Eiser heeft op 24 april 2020 een bezwaarformulier ingestuurd.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021, waarbij eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] .

Overwegingen

1. Bij besluit van 27 mei 2016 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2014 definitief vastgesteld op € 216.
2. Eiser heeft verweerder, met behulp van verweerders formulier Bezwaar definitieve berekening toeslag, op 14 april 2020 geïnformeerd over het volgende:

"ten onrechte is er vanuit gegaan dat het recht op zorgtoeslag pas het 4e kwartaal 2014 is ontstaan. mijn toenmalige partner was reeds per 2013 uitgeschreven op mijn adres en waren wij over geheel 2014 geen toeslagpartner meer van elkaar. De echtscheiding is ter rechtbank ingebracht november 2013."

3. Bij brief van 23 juni 2020 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven om welke reden het bezwaarschrift (zie eerder onder 2) te laat is ingediend.
4. Eiser heeft hierop op 22 juni 2020, door verweerder ontvangen op 26 juni 2020, gereageerd. Daarbij heeft hij aangegeven dat het geen bezwaar betreft, maar dat er sprake was van onjuiste en onvolledige gegevens.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij onder meer te kennen gegeven dat, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is, hij niet heeft gevraagd om een mondelinge toelichting van eiser. Tegen dit besluit is het beroep gericht.
Geschil
6. Eiser stelt in beroep - samengevat - dat er geen sprake is van een bezwaarprocedure, maar van een verzoek tot herziening van het besluit uit 2016 en daarmee van een herzieningsprocedure. Verder is eiser van mening dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, dan wel dat verweerder het afzien daarvan had moeten motiveren in zijn besluit. Tot slot verzoekt eiser om een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten (verletkosten en reiskosten).
7. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft eisers verzoek van 16 april 2020 geduid als een bezwaarschrift. Het verzoek is ingediend op een bezwaarformulier. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. Eiser heeft in reactie daarop aangegeven dat de oorspronkelijke aanvraag conform verzoek was en bezwaar dus geen optie is. Gelet op deze motivering is de rechtbank van oordeel dat eisers verzoek geen bezwaarschrift behelst, maar een verzoek is om herziening. Verweerder heeft dit miskend.
9. In de aanloop naar het bestreden besluit heeft verweerder afgezien van het horen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte. Als er in dit geval was gehoord, dan was er wellicht vóór de beroepsfase duidelijkheid geweest over de juridische duiding van eisers verzoek. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen op grond waarvan het horen achterwege had mogen blijven.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Ter zitting heeft eiser verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als de rechtbank de zaak niet terugstuurt naar verweerder, maar zelf meteen uitspraak doet. De rechtbank zal daarom hierna het verzoek om herziening beoordelen.
11. Ingevolge artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) herziet de Belastingdienst/Toeslagen, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.
12. Ingevolge artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, herziet de Belastingdienst/Toeslagen in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden, zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.
13. Eiser heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 17 april 2019, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2019:1197. Voornoemde uitspraak ziet echter op een herziening in het nadeel van de belanghebbende (en daarmee op artikel 21 van de Awir) en niet op de door eiser gewenste herziening in het voordeel van een belanghebbende (opgenomen in artikel 21a van de Awir). Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
14. In tegenstelling tot hetgeen eiser kennelijk meent was verweerder niet uit zichzelf gehouden of verplicht om eisers gegevens (zoals in dit geval een echtscheiding) eigenhandig te gaan wijzigen. Indien er een wijziging heeft plaatsgevonden dan is eiser zelf verplicht om die gewijzigde gegevens door te geven aan verweerder, zodat verweerder dat kan meenemen bij de berekening van de toeslag(en). Het beroep dat eiser doet op redelijkheid en billijkheid maakt - wat daar ook van zij – het voorgaande niet anders nu dit eiser niet ontheft van de verplichting om zelf wijzigingen door te geven aan verweerder.
15. Het besluit dat eiser wil laten herzien is afgegeven op 27 mei 2016 en ziet op het berekeningsjaar 2014 (zorgtoeslag). Gelet op artikel 5a, aanhef onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir kan er niet meer worden herzien, indien er vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende er niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht. In eisers geval betekent dit onder meer dat de herzieningstermijn van vijf jaren liep van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. Het verzoek van eiser is gedateerd 14 april 2020 en is daarmee te laat ingediend. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van het herzieningsverzoek eiser niet kan worden tegengeworpen. Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en wijst het verzoek om herziening af. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde bestreden besluit.
17. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op (in totaal) € 174,60. Daarbij zijn de reiskosten vastgesteld op € 24,60 (reiskosten, retour, openbaar vervoer, ad € 12,30). Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim door bijvoorbeeld vrijaf te moeten nemen voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Het gaat dus niet om tijdverzuim door voorbereidende handelingen, zoals het opstellen of lezen van processtukken en het voorbereiden van een zitting. De hoogte van het gehanteerde uurtarief is niet in geschil, waardoor de verletkosten door de rechtbank worden vastgesteld op € 150 (3 uur, ad € 50).
19. De rechtbank is niet gebleken van geleden schade die voor vergoeding in aanmerking komt, waardoor het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om herziening af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 174,60;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 24 juni 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De rechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.