ECLI:NL:RBNNE:2021:2614

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
C/18/199196/HA ZA 20/114
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitkering van batig saldo na vereffening van een stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Baanderij en de stichting Beheer Personeel Wachtgeldfonds (BPW) over de uitkering van het batig saldo na de vereffening van BPW. Baanderij, opgericht om wachtgelduitkeringen aan haar personeel te beheren, vorderde een bedrag van € 522.660,56 van BPW, dat per 31 december 2019 was ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Baanderij geen recht heeft op het batig saldo van BPW, omdat BPW een zelfstandige stichting is met eigen vermogen en het bestuur van BPW de bestemming van het batig saldo moet bepalen. De rechtbank oordeelde dat de statuten van BPW geen expliciete aanwijzing geven dat Baanderij recht heeft op het batig saldo. De rechtbank heeft de vorderingen van Baanderij afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het bestuur van BPW verantwoordelijk is voor het beheer van het vermogen en dat de gelden die Baanderij ter beschikking heeft gesteld, onderdeel zijn geworden van het eigen vermogen van BPW. De rechtbank concludeerde dat, hoewel Baanderij zeggenschap heeft over BPW, dit niet automatisch betekent dat zij recht heeft op het resterende vermogen na ontbinding. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bestemming van het batig saldo niet door de rechtbank kan worden bepaald, omdat dit aan het bestuur van BPW is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: C/18/199196/HA ZA 20/114
Vonnis van 23 juni 2021
inzake
de stichting
STICHTING BAANDERIJ,
gevestigd te Stadskanaal,
eiseres,
advocaat: mr. R.G.A. Luinstra,
tegen
de stichting
STICHTING BEHEER PERSONEEL WACHTGELDFONDS (in liquidatie),
gevestigd te Sellingen,
gedaagde,
advocaten: mr. J.L. de Hoop en mr. R.G. Varkevisser.
Partijen zullen hierna Baanderij en BPW worden genoemd.

1.PROCESGANG

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet (voldoende gemotiveerd) weersproken staat het volgende vast.
2.1.
Baanderij is een stichting met (kort gezegd) als statutair doel het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt voor werklozen en uitkeringsgerechtigden, in het bijzonder voor werkzoekenden met een arbeidshandicap. Het werkvoorzieningschap Wedeka Bedrijven (hierna: Wedeka), een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is bestuurder van Baanderij.
2.2.
Per 1 juni 2007 heeft Baanderij een aantal werknemers overgenomen van de Stichting Welzijnsorganisatie Welstad. Deze exploiteerde een onderneming die zich bezig hield met het bevorderen van het welzijn in het algemeen en in het bijzonder daar waar sprake was van welzijnstekorten en/of achterstanden. Haar personeelsleden vielen onder de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening
2.3.
Baanderij heeft BPW op 16 november 2007 opgericht.
2.4.
Artikel 2 van de statuten van BPW luidt:
“1. De stichting heeft ten doel:
a. het doelmatig beheren van fondsen bestemd voor uitkeringen aan personeelsleden van de stichting: Stichting Baanderij(…) in het geval van wachtgeld overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) Welzijn zoals deze gold op één juni twee duizend vijf;
b. het doen van wachtgelduitkeringen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)Welzijn zoals deze gold op één juni twee duizend vijf aan personeelsleden van genoemde stichting: Stichting Baanderij;
c. het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande in verband staat of daaraan bevorderlijk kan zijn.
2.5.
Artikel 8 van de statuten van BPW luidt:
De geldmiddelen der stichting worden gevormd door:
a. de door de genoemde stichting: Stichting Baanderij te verstrekken (eenmalige of periodieke) bijdrage(n) ten behoeve van de in artikel 2 lid 1 sub b bedoelde uitkeringen;
b. de opbrengsten van het vermogen;
c. eventuele andere baten.
2.6.
Artikel 13 van de statuten van BPW luidt:
1. Voor een besluit tot ontbinding geldt hetgeen in artikel 12 wordt voorgeschreven voor een besluit tot statutenwijziging.
2. De liquidatie geschiedt door het bestuur.
3. Een eventueel batig saldo zal worden uitgekeerd aan een stichting of een andere rechtspersoon met als doelomschrijving; het ondersteunen van (langdurig) werklozen en arbeidsgehandicapten in het traject richting regulieren arbeid, danwel een soortgelijke doelomschrijving.
2.7.
Sinds begin 2019 zijn er geen (ex-)personeelsleden van Baanderij meer die aanspraak konden maken op een wachtgelduitkering door BPW.
2.8.
BPW heeft een schuld aan Baanderij van € 160.982,98 uit hoofde van de bijdrage aan een projectplan genaamd “De kunde van begeleiden”. De factuur van Baanderij is gedateerd 15 juni 2020.
2.9.
Op 21 juni 2019 heeft BPW aan Wedeka om toestemming gevraagd om haar statuten te mogen wijzigen omdat er geen personen meer waren die binnen haar doelstelling vielen. Kort gezegd kwam die wijziging neer op een verruiming van de doelstelling in die zin dat de uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar een eigen onderneming of naar regulier werk zou worden bevorderd en gesubsidieerd en werkgelegenheid in de regio Oost-Groningen zou worden behouden. Ook zouden ten behoeve van het behoud van werkgelegenheid bestaande en toekomstige ondernemers kunnen worden ondersteund door het verstrekken van micro kredieten. Wedeka heeft de gevraagde toestemming geweigerd.
2.10.
Op 7 november 2019 heeft het bestuur van BPW besloten de stichting per 31 december 2019 te ontbinden. Het bestuur heeft nog geen besluit genomen over de bestemming van een mogelijk batig saldo, maar heeft te kennen gegeven dat te willen doen toekomen aan een stichting die zich bekommert om werklozen bij het starten van een eigen onderneming.
2.11.
Op 26 maart 2020 heeft Baanderij conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van BPW bij de Coöperatieve Rabobank U.A. te Amsterdam mede kantoor houdende te Stadskanaal.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
Baanderij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. BPW veroordeelt aan Baanderij te betalen een bedrag van € 522.660,56, althans
€ 342.660,56, althans een bedrag van € 250.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2. voor recht verklaart dat Baanderij jegens BPW gerechtigd is tot het bedrag dat na de vereffening resteert uit hoofde van beëindiging van de beheerstaak van BPW en/of uit hoofde van artikel 13 lid 3 van de statuten van BPW;
3. BPW veroordeelt aan Baanderij de nakosten ten bedrag van € 157,00 zonder betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met € 82,00 in geval van betekening, te betalen.
3.2.
Baanderij legt - kort gezegd - aan haar vordering ten grondslag dat zij gerechtigd is tot het vermogen dat na vereffening van BPW resteert en dat de bestemming daarvan niet ter vrije bepaling van het bestuur (als vereffenaars) van BPW staat. Baanderij heeft BPW opge-richt voor het beheer van het fonds ten behoeve van wachtgeld aan haar personeelsleden. De geldmiddelen voor dat doel zijn met uitsluiting door Baanderij voor dat specifieke doel gefourneerd. BPW heeft haar taak en statutaire doel vervuld (vanaf 2019 zijn we geen ex-personeelsleden meer van Baanderij) en is ontbonden. Haar beheerstaak is weggevallen en de resterende gelden moeten aan Baanderij worden terugbetaald. De na vereffening overgebleven geldmiddelen kunnen niet worden aangemerkt als een “batig saldo” in de zin van artikel 13 lid 3 van de statuten van BPW. Indien dat wel het geval zou zijn, leidt een objectieve en redelijke uitleg van de statuten ook tot de conclusie dat het batig saldo uitsluitend aan Baanderij kan worden uitgekeerd omdat het statutaire doel van Baanderij naadloos aansluit bij dat van artikel 13 lid 3 van de statuten van BPW en omdat uit artikel 12 lid 2 volgt dat Baanderij het laatste woord heeft over het statutaire doel van BPW en dus ook over de manier waarop de fondsen van BPW worden aangewend.
BPW weigert het batig saldo uit te betalen, terwijl de doelomschrijving van Baanderij precies past binnen de kaders van artikel 13 lid 3 van de statuten van BPW en BPW anderzijds geen concrete beoogde bestemming voor het batig saldo noemt. BPW is ook niet transparant over de besluitvorming, want zij heeft niet in willen gaan op een uitnodiging om op een constructieve manier te zoeken naar een oplossing.
BPW wil het batig saldo bestemmen in lijn met een eerder door haar voorgestelde statutenwijziging (waar Baanderij geen toestemming voor heeft verleend) door het te gebruiken voor microkredieten aan ondernemers. Volgens Baanderij is dit in strijd met het statutaire doel van BPW.
3.3.
BPW heeft verweer tegen de vorderingen gevoerd en geconcludeerd de vorderingen van Baanderij af te wijzen met haar veroordeling in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.4.
Samengevat weergegeven heeft zij aangevoerd dat de statuten van BPW volledig door Baanderij zijn opgesteld en dat daaruit geen gerechtigdheid van Baanderij op het vermogen van BPW na vereffening blijkt. Uit die statuten blijkt evenmin dat de fondsen van BPW slechts ten titel van beheer zijn overgedragen. Baanderij heeft geen andere stukken in het geding gebracht waaruit een verbintenisrechtelijke gerechtigdheid van van Baanderij op het vermogen van BPW blijkt of waaruit volgt dat de fondsen slechts ten titel van beheer zijn overgedragen. De geldmiddelen van BPW zijn gevormd door bijdragen van Baanderij, door opbrengsten van het vermogen en door eventuele andere baten. Het vermogen is niet enkel van overheidswege gefinancierd, want de bijdragen van Baanderij komen voort uit overeenkomsten met zowel publiek- als privaatrechtelijke opdrachtgevers. Het staat het bestuur van BPW vrij om als vereffenaar een andere bestemming van het batig saldo te vinden die voldoet aan artikel 13 lid 3 van haar statuten. BPW is geen verantwoording aan Baanderij (Wedeka) verschuldigd. Toetsing van de bestemming van het batig saldo is in deze procedure niet aan de orde.
De rekening ter zake van het project “De kunde van begeleiden” is niet voldaan omdat Baanderij conservatoir derdenbeslag heeft gelegd.
Verder heeft BPW verzocht om -indien de rechtbank enig bedrag zou toewijzen - het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat de belangenafweging in het voordeel van BPW zou moeten uitvallen. BW vreest dat de fondsen opgaan in de exploitatie van Baanderij en Wedeka, terwijl deze conform de statuten van BPW zouden moeten worden aangewend.
Subsidiair heeft BPW verzocht om in dat geval de voorwaarde te stellen van een vorm van zekerheid door te bepalen dat Baanderij het bedrag op een specifieke rekening van een notaris stort, of een bankgarantie afgeeft.
3.10.
Voor zover van belang zullen de standpunten van partijen bij de beoordeling nader uiteen worden gezet.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
.De centrale vraag die in deze procedure aan de orde is, is of Baanderij gerechtigd is tot het batig saldo van BPW dat na vereffening resteert.
4.2.
Uitgangspunt is dat BPW een zelfstandige stichting is met een eigen vermogen. Het bestuur is belast met de leiding van de stichting en met het beheer van haar vermogen.
4.3.
BPW is per 31 december 2019 ontbonden. Uit de jaarstukken 2019 volgt dat er toen een eigen vermogen was van € 522.660,56 bestaande uit een deel liquide middelen en een deel dat door beleggingen is gerealiseerd. In het jaarverslag is nog een verplichting vermeld van € 180.000,00 aan Wedeka wegens het project “De kunde van begeleiden”. Het eigen vermogen dat bij ontbinding resteert is aan te merken als een batig saldo, te weten het te liquideren vermogen.
4.4.
Baanderij heeft BPW opgericht met de bedoeling dat laatstgenoemde fondsen, die bestemd waren voor de uitkering van wachtgelden aan (van Welstad overgenomen)
personeelsleden van Baanderij, zou beheren en wachtgelduitkeringen aan die personeelsleden zou gaan doen. Redengevend daarvoor was, zoals BPW heeft gesteld en Baanderij heeft erkend, om zeker te stellen dat het door Baanderij aangehouden wachtgeldfonds niet bij de fusie met Wedeka zou verdwijnen in de algemene middelen en dat de wachtgeldaanspraken van de personeelsleden niet zouden kunnen worden nagekomen.
4.5.
Baanderij heeft een vorm van zeggenschap over BPW. Zij heeft BPW opgericht met het hiervoor al aangeduide doel. De naam van BPW vermeldt als zodanig het doel, namelijk het beheer van een wachtgeldfonds. Volgens artikel 3 lid 3 van de statuten van BPW wordt een van de bestuursleden van BPW door Baanderij benoemd, een tweede bestuurslid wordt door het personeel van Baanderij en het derde bestuurslid door beide bestuursleden samen. Baanderij heeft verder via artikel 12 van de statuten van BPW het laatste woord over een eventuele statutenwijziging van BPW omdat artikel 2 van de statuten (dat het doel omschrijft) alleen kan worden gewijzigd na voorafgaande goedkeuring van Baanderij.
4.6.
Het is niet in geschil dat Baanderij in de loop der tijd gelden ter beschikking heeft gesteld opdat BPW het statutaire doel zou kunnen vervullen. Die gelden zijn na betaling deel gaan uitmaken van het vermogen van BPW. Het vermogen van BPW is verder gevormd door het rendement in de vorm van beleggingen, welke blijken uit het jaarverslag 2019 van BPW (productie 13 bij de dagvaarding). Het is aan het bestuur om dat vermogen te beheren. Hoewel Baanderij (een vorm van) zeggenschap over BPW heeft en hoewel zij gelden ter beschikking heeft gesteld, betekent dat nog niet dat Baanderij daarmee vanzelf recht heeft op het vermogen dat na ontbinding van BPW per 31 december 2019 resteert. Het is een eigen vermogen van BPW als zelfstandig rechtspersoon, en de statuten geven slechts een aanwijzing aan het bestuur wat er met het overgebleven vermogen - het batig saldo - moet gebeuren. De statuten geven geen antwoord op de vraag wie tot het batig saldo gerechtigd is: Baanderij wordt daarbij niet expliciet genoemd. Het bestuur van BPW moet het batig saldo doen toekomen aan
“een stichting of een andere rechtspersoon met als doelomschrijving het ondersteunen van (langdurig) werklozen en arbeidsgehandicapten in het traject regulieren arbeid, dan wel een soortgelijke doelomschrijving”. Een dergelijke stichting zou Baanderij kunnen zijn, maar het bestuur mag volgens de statuten (kennelijk) ook een andere stichting of rechtspersoon voor het batig saldo in aanmerking laten komen.
In elk geval heeft Baanderij ondanks de hiervoor genoemde zeggenschap en het doen van uitkeringen aan BPW, geen verbintenisrechtelijke aanspraak ter zake het batig saldo, zoals BPW terecht heeft aangevoerd.
4.7.
De rechtbank volgt Baanderij niet in haar standpunt dat de resterende gelden niet als een batig saldo kunnen worden gekwalificeerd. Zij heeft aangevoerd dat BPW haar statutaire doel heeft vervuld en is ontbonden, zodat haar beheerstaak is geëindigd en dat daarom de resterende geldmiddelen terug moeten worden betaald. Baanderij miskent echter dat de door Baanderij ter beschikking gestelde gelden en het behaalde rendement door beleggingen samen een
zelfstandig vermogenvan BPW zijn gaan vormen, dat het bestuur na ontbinding zal moeten vereffenen conform artikel 13 lid 3 van de statuten, die hierbij leidend zijn. Op grond van artikel 2:23b lid 1 BW draagt de vereffenaar hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van de ontbonden rechtspersoon is overgebleven, in verhouding tot ieders recht over
aan het die krachtens de statutend
aartoe gerechtigd zijn(curs. rechtbank) of anders aan de Staat, die het zoveel mogelijk overeenkomstig het doel van de rechtspersoon besteedt. Het is in de eerste plaats aan de vereffenaar (dus het bestuur van BPW) om te bepalen wat op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten de bestemming van het batig saldo zal zijn, of dat het batig saldo aan de Staat toevalt wanneer het bestuur meent dat de statuten geen gerechtigde bepalen.
4.8.
Het bestuur heeft nog geen plan van vereffening vastgesteld. Zij heeft wel een voornemen kenbaar gemaakt om het batig saldo te doen toekomen “aan een stichting die zich bekommert om werklozen bij het opzetten (starten van een eigen onderneming” (punt 13 conclusie van dupliek). De rechtbank stelt vast dat BPW in verband met dit voornemen om toestemming tot statutenwijziging aan Wedeka heeft gevraagd en dat Wedeka die toestemming niet heeft verleend. Anders dan BPW meent, valt naar het oordeel van de rechtbank haar voornemen niet binnen de kaders van de aanwijzing van artikel 13 lid 3 van de statuten. Gelden ter beschikking stellen als microkrediet voor zelfstandig ondernemers is een verruiming, en daarmee een ander doel. Baanderij heeft haar toestemming aan een dienovereenkomstige statutenwijziging van BPW onthouden.
4.9.
BPW noemt het resterend vermogen een “beklemd vermogen”. De rechtbank onder-schrijft dat niet: van een beklemd vermogen kan pas sprake zijn bij omzetting (artikel 2:18 BW). Naar het oordeel van de rechtbank bedoelt BPW in punt 29 van de conclusie van antwoord waar zij over een beklemd vermogen spreekt, in wezen dat de stichting een eigen vermogen heeft. Dat is juist. Het bestuur moet zoals gezegd als vereffenaar bij liquidatie een bestemming voor dat vermogen in de lijn met het doel van de statuten bepalen. Het ligt - gezien de relatie tussen partijen - voor de hand dat Baanderij c.q. Wedeka als eerste in aanmerking komt voor het batig saldo van BPW. De rechtbank heeft echter geen bevoegdheid om de bestemming van het batig sado te bepalen omdat daar geen grondslag voor is.
4.9.
De slotsom is dat de gevraagde verklaring voor recht moet worden afgewezen, evenals de vordering om BPW tot betaling van enig bedrag te veroordelen. Niet in geschil is dat BPW nog een schuld aan Baanderij heeft die zij heeft erkend. Dat er geen betaling heeft plaatsgevonden komt door het gelegde derdenbeslag. Baanderij heeft geen vordering ter zake van deze vordering ingediend. De rechbank neemt aan dat het bestuur van BPW deze schuld in het kader van de vereffening zal voldoen.
4.10.
Baanderij krijgt ongelijk en wordt in de kosten van BPW veroordeeld zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
1. wijst de vorderingen van Banderij af;
2. veroordeelt Baanderij in de kosten van de procedure die aan de zijde van BPW zijn gevallen en die worden begroot op in totaal € 10.659,00 (€ 4.131,00 vast recht en
€ 6.528,00 salaris van de advocaat).
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.