ECLI:NL:RBNNE:2021:2569

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
18/248350-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn moeder op 2 oktober 2020 in Grijpskerk heeft doodgestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar is, wat leidt tot ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank volgt het advies van het Pieter Baan Centrum om de tbs-maatregel op te leggen, maar voegt hieraan een bevel tot verpleging van overheidswege toe, omdat tbs met voorwaarden niet voldoende wordt geacht om het gevaar dat de verdachte vormt in te perken. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij eerder die dag wel van plan was iemand neer te steken, maar dat hij dit plan had laten varen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in een psychotische toestand verkeerde en daardoor niet in staat was om gezonde afwegingen te maken. De rechtbank heeft de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar spreekt de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde moord. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en deze grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/248350-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 22 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te ’s-Gravenhage in P.I. Haaglanden (PPC).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Spijker, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes,
-meermalen in de rug en/of de borst te steken en/of
-in de buik en/of beide flanken en/of schouder te steken en/of
-meermalen elders in het lichaam te steken en/of te snijden;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes,
-meermalen in de rug en/of de borst te steken en/of
-in de buik en/of beide flanken en/of schouder te steken en/of
-meermalen elders in het lichaam te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, nu niet is gebleken van voorbedachte rade bij verdachte om zijn moeder van het leven te beroven. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu verdachte geen voorbedachte raad had om zijn moeder van het leven te beroven. De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad en zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde moord. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij eerder die dag wel van plan is geweest om iemand neer te steken, blijkt uit het dossier dat hij dat plan op enig moment heeft laten varen, waarna hij naar de woning van zijn moeder is gegaan om met haar te praten. Daar heeft hij zijn moeder uiteindelijk in een opwelling neergestoken.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2020, opgenomen op pagina 4 e.a. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020273174 van 21 april 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.10.02.060, van 8 december 2020 opgemaakt door dr. J. Fronczek, inhoudend het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, op de door hem/ haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/ haar verklaring, en opgenomen op pagina 182 e.v. van voornoemd politiedossier;
4. Een proces-verbaal van relaas van forensisch onderzoek van 17 april 2021, opgenomen op pagina 138 e.v. van voornoemd politiedossier;
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.10.02.060, van 1 februari 2021 opgemaakt door ing. J.H.C. Gits, inhoudend het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, op de door hem/ haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/ haar verklaring, en opgenomen op pagina 227 e.v. van voornoemd politiedossier;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 oktober 2020 te Grijpskerk, gemeente Westerkwartier opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes,
-meermalen in de rug en de borst te steken en
-in de buik en beide flanken en schouder te steken en
-meermalen elders in het lichaam te steken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het pro Justitia rapport van 24 april 2021. Verdachte is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit een psychiater, een psycholoog en een forensisch milieuonderzoeker.
Uit het pro Justitia-rapport volgt de conclusie, die door de onderzoekend psychiater en onderzoekend psycholoog wordt gedeeld, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een paranoïde waanstoornis. Daarnaast kampt hij met post-traumatische verschijnselen, zwakbegaafdheid en een egozwakke persoonlijkheidsstructuur. Deze stoornissen waren aanwezig in aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de keuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. In de periode voorafgaand aan het plegen van het feit gebruikte verdachte geen antipsychotische medicatie en waren paranoïde overtuigingen sluimerend aanwezig. In de dagen voor het plegen van het feit was verdachte in de war en raakte hij er meer en meer van overtuigd dat zijn moeder en broers hem wilden vergiftigen. Zichtbaar wordt, aldus de deskundige, dat paranoïde wanen hem in de greep kregen. In een woedende psychotische toestand is hij tot het delict gekomen. Als gevolg van deze psychotische toestand kon hij geen gezonde afwegingen meer maken, was zijn realiteitstoetsing gestoord en kon hij zijn kwaadheid en gedrag niet meer reguleren. Hij werd volledig bepaald door de inhoud van zijn waandenken. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, het pro Justitia-rapport en de conclusies begrijpelijk. De rechtbank neemt de conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank oordeelt dan ook dat het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

Overwegingen ten aanzien van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege. Verdachte kampt met een chronische waanstoornis en heeft langdurig zorg en behandeling nodig. Zonder behandeling is het risico op ernstig gewelddadig gedrag hoog, met name wanneer verdachte paranoïde psychotisch is. Verdachte heeft slechts een beginnend probleem- en ziektebesef en is in het verleden medicatieontrouw gebleken. Om die redenen is de problematiek van verdachte onvoldoende geborgd in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Ter bescherming van de maatschappij en in het belang van verdachte zal aan verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege moeten worden opgelegd.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals ook in het pro Justitia-rapport wordt geadviseerd. Verdachte toont ziektebesef en
-inzicht en beseft dat hij voor de rest van zijn leven ter voorkoming van recidive medicatie zal moeten gebruiken. Verdachte toont zich bereid om zich aan op te leggen voorwaarden te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij haar oordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de triple-rapportage van Pro Justitia en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zijn moeder in haar eigen woning om het leven gebracht door haar zestien keer met een mes te steken. Voor het slachtoffer kwam deze aanval op haar leven uit het niets: zij werd in haar rug aangevallen op het moment dat zij verdachte voorging bij het verlaten van de woning. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de broer, de halfbroer en de schoonzus van verdachte is gebleken dat het slachtoffer als één van de weinige mensen in de omgeving van verdachte enig begrip voor de psychische problematiek van verdachte toonde en enige bescherming bood door er voor hem te zijn wanneer hij dat nodig had. Dat maakt het overlijden van het slachtoffer door toedoen van verdachte des te schrijnender. Uit de slachtofferverklaringen is ook gebleken welk leed verdachte bij de nabestaanden heeft veroorzaakt door zijn en hun (schoon-)moeder te doden.
Zoals hiervoor is overwogen is het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte toe te rekenen omdat hij in een psychotische toestand verkeerde. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet wel aanleiding voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank merkt allereerst op dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel, zoals neergelegd in de artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Het hier bewezenverklaarde delict, doodslag, kent een maximale strafbedreiging van 15 jaar, aanzienlijk hoger dan het vereiste minimum van vier jaar. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank evident dat het opleggen van de maatregel noodzakelijk is ter beveiliging van de samenleving. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het pro Justitia-rapport wordt geconcludeerd dat de waanstoornis van verdachte een chronisch verloop kent. Zonder klinische behandeling is het risico op mogelijk ernstig gewelddadig gedrag hoog, met name wanneer verdachte paranoïde psychotisch is. De kans op recidive in ernstig en gewelddadig delictgedrag hangt samen met de opleving van verdachtes psychotische toestand in de vorm van paranoïde wanen. Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht en -besef. Als gevolg van de vastgestelde traumatisering van verdachte, zijn egozwakke persoonlijkheidsstructuur en zwakbegaafdheid is verdachte een psychotisch kwetsbare man die bij toenemende en/of langdurige externe emotionele belasting psychotisch kan ontregelen. Op die momenten kan hij de grip op zijn emotionaliteit (boosheid) verliezen en/of psychotisch decompenseren, zeker wanneer hij, zo blijkt de laatste jaren, geen anti-psychotische medicatie gebruikt. Zorgelijk is dat verdachte al in 2016 in een psychotische toestand heeft overwogen om willekeurige personen neer te steken om aandacht te vragen voor zijn psychische problematiek. Ook is zorgelijk dat verdachte zich zorgmijdend kan opstellen en zijn psychische problematiek kan maskeren. Gezien de complexiteit van de problematiek van verdachte en zijn marginale sociaal-maatschappelijke inbedding (verdachte heeft geen daginvulling, geen werk, geen eigen huisvesting en nagenoeg geen steunend en beschermend netwerk) en de kans op recidive, is een langdurige forensisch klinische behandeling geïndiceerd. Als de psychotische problematiek geheel in remissie is, verdachte goed ingesteld is op anti-psychotische medicatie en laat zien medicatietrouw te zijn, zijn posttraumatische stressproblematiek aan bod is gekomen tijdens de klinische behandeling en hij voldoende invulling en stabiliteit heeft op genoemde probleemgebieden kan verdachte de behandeling naar verwachting vervolgen in een langdurig poliklinisch traject. Omdat de waanstoornis begint te verbleken en het ziekte-inzicht bij verdachte toeneemt wordt geadviseerd om aan verdachte op te leggen de tbs-maatregel met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Ook de reclassering schat het gevaar voor herhaling hoog in en meent dat een behandelverplichting noodzakelijk is om het recidivegevaar te verminderen. Deze behandeling moet volgens de reclassering in een forensisch klinische setting starten en meerdere jaren duren. Daarna zal ambulante behandeling moeten plaatsvinden, terwijl verdachte in een beschermd wonen voorziening zal moeten verblijven met langdurig toezicht.
Uit alle adviezen volgt dus dat behandeling in een strikt kader absoluut noodzakelijk is om de samenleving tegen nieuwe ernstige geweldsdelicten te beschermen. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden voldoende waarborgen biedt om dit hoge risico in te perken. Verdachte heeft zich eerder aan behandeling onttrokken en is medicatieontrouw gebleken. De deskundigen zien hierin de grootste risicofactor. Verdachte heeft weliswaar aangegeven voornemens te zijn medicatie te blijven innemen, maar dit voornemen alleen geeft de rechtbank, mede gezien de complexe problematiek die bij hem is vastgesteld, weinig vertrouwen dat hij dit ook op de lange termijn zal kunnen waarmaken.
Daarnaast kunnen volgens de deskundigen problemen met professionele ondersteuning een rol gaan spelen in de zin dat betrokkene enerzijds niet transparant is over mogelijke psychotische symptomatologie en zorgmijdend kan zijn, terwijl hij anderzijds goed in staat is om deze symptomatologie te maskeren en een ‘gezonde, goede indruk’ kan maken. Tegelijkertijd is het gevaar dat verdachte (onbehandeld) voor de maatschappij vormt groot. Hij heeft immers niet alleen zijn moeder doodgestoken, maar heeft die dag ook met een mes op straat gelopen met het plan een willekeurige persoon neer te steken om aandacht te vragen voor zijn problemen.
Kijkend naar de ernst van het gepleegde misdrijf, de complexe problematiek van verdachte en de daarvoor door de deskundigen noodzakelijk geachte langdurige klinische behandeling, is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet passend is, en dwangverpleging in dit geval de meeste garanties biedt als het gaat om beveiliging van de samenleving en de effectiviteit en duur van de behandeling.
Omdat de maatregel wordt opgelegd wegens het plegen van doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd. De maatregel kan dus in beginsel onbeperkt worden verlengd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu die geen meerwaarde heeft.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 2.091,05 ter zake van materiële schade en € 20.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 5.908,90 ter vergoeding van materiële schade en € 17.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 17.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 1.827,65 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vorderingen van [benadeelde partij] en [benadeelde partij] integraal kunnen worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde partij] kan worden toegewezen voor wat betreft de materiële schade, en dient te worden gematigd tot € 15.000 voor wat betreft de immateriële schade.
De vordering van [benadeelde partij] dient te worden gematigd tot € 15.000.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vorderingen van [benadeelde partij] , [benadeelde partij] en [benadeelde partij] integraal kunnen worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij] primair aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de behandeling er van een onevenredige belasting van het strafproces inhoudt. Zij heeft subsidiair aangevoerd dat de vordering integraal moet worden afgewezen: de immateriële schadevergoeding heeft een hoogstpersoonlijk karakter en kan niet overgaan op de erfgenaam van de kort voorafgaand aan deze procedure overleden [benadeelde partij] . Daarnaast is het maar zeer de vraag of de heer [benadeelde partij] inderdaad affectieschade heeft kunnen lijden, omdat hij vanwege zijn broze gezondheidstoestand nauwelijks besef heeft gehad van de dood van zijn echtgenote. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding is het causale verband tussen het strafbare feit en de schade niet aannemelijk geworden.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij]
De heer [benadeelde partij] is op 18 mei 2021 overleden. De vordering is ingesteld voordat [benadeelde partij] is overleden, en was dus kenbaar gemaakt aan verdachte. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 6:95, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is de vordering onder algemene titel overgegaan op de erfgenamen van [benadeelde partij] , die ter terechtzitting zijn vertegenwoordigd door mr. R. Spoelstra. Anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft gesteld, vormt de vordering van [benadeelde partij] door de erfrechtelijke aspecten, die immers beperkt zijn tot de constatering dat de vordering onder algemene titel is overgegaan, geen onevenredige belasting van het strafproces. De vordering is ontvankelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Het toewijzen van de gevorderde immateriële schade is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade. Nu [benadeelde partij] bij leven gehuwd was met het slachtoffer ziet de rechtbank voldoende reden om aan te nemen dat affectieschade is geleden.
De rechtbank ziet voldoende rechtstreeks verband tussen het overlijden van het slachtoffer en de materiële schade van [benadeelde partij] . Zonder het overlijden van het slachtoffer had [benadeelde partij] de opgevoerde kosten niet hoeven maken.
De vordering is voldoende onderbouwd en zal integraal worden toegewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade en niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade en niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade en niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 22.091,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 22.091,05, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit € 20.000 aan materiële schade en € 2.091,05 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 145 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 23.408,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 23.408,90, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit € 5.908,90 aan materiële schade en € 17.500 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 152 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 17.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 17.500, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 122 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.827,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 1.827,65, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 28 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2021.