ECLI:NL:RBNNE:2021:2503

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
18/010416-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging en belediging van familieleden en ambtenaar

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige bedreigingen gericht tegen zijn broer en zus, alsook aan belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 november 2020 tot en met 15 december 2020 meerdere bedreigingen heeft geuit via voicemail aan zijn broer en zus, waarbij hij dreigde hen en hun kinderen te schaden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Tevens is aan de verdachte een maatregel opgelegd ter beperking van zijn vrijheid, die een contact- en gebiedsverbod inhoudt ten aanzien van zijn broer en zus, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen, en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de overige feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van de bedreigingen en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar heeft laten meewegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/010416-21
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/307752-20 en 18/154915-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/010416-21 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 november 2020 tot en met 15 december 2020, te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Almere , meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) telefonisch per voicemail, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of diens minderjarige kinderen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga dansen op je graf. Ik ga pissen op je graf. Ik ga er voor zorgen dat je je graf ingaat. En je kinderen en niemand is veilig voor mij. Want ze gaan geloven aan mijn wraak. Die ik mijn hele leven zal hebben voor jou en je kutfamilie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2021 te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Wergea , een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) telefonisch per voicemail, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] , dreigend de woorden toe te voegen:
-"Ik wil wel 10 of 20 jaar zitten om jou om te brengen, dood te maken" en/of
-"Ik zit liever 20 jaar vast nadat ik jou heb omgebracht dan dat jij me weer de cel in gooit" en/of
-"Jij en [slachtoffer 1] , jullie gaan eraan" en/of
-"Jij bent de laatste op het rijtje [slachtoffer 2] , jullie gaan er allemaal aan" en/of
-"Ik win altijd" en/of
-"Mij in de gevangenis gooien, ik kom mijn gelijk een keer halen" en/of
-"Ik ga jou opzoeken hoor, ik zoek jou op" en/of
-"Ik zit maandenlang in een psychose en ben er helemaal klaar mee. Hoe zwaar [slachtoffer 2] . Goed gedaan meid. Goed gedaan [slachtoffer 1] . Goed gedaan Pa. Goed gedaan Ma. Ja jullie hebben allemaal je gelijk gehaald. Ik word gek. Het is jullie schuld. Wat doen jullie mij aan. Zo was ik niet [slachtoffer 2] . Jullie hebben mij zo gemaakt" en/of
-"Jullie gaan er aan vieze vuile klootzakken. Ik haat jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en in de zaak met parketnummer 18/307752-20 dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2020 te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Almere , een persoon, genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik knijp je strot dicht, ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Almere , een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden vieze vuile klootzak. Ik steek je kapot vieze vuile kutjongen. Ik maak je dood en je kinderen ook ja", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Wergea , een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Morgen is de stervende dag van [slachtoffer 2] , ik steek haar kapot" en/of "Elke keer dat je aangifte tegen me doet maak je je eigen graf dieper, allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Makkinga , gemeente Ooststellingwerf en/of te Wergea , een persoon, genaamd, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek jou kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en in de zaak met parketnummer 18/154915-20 dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2020, te Enschede en/of te Makkinga , in ieder geval in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer 4] (telefoniste [organisatie] ), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Jij moet tegen de muur en kapot geschoten worden" en/of "Weet je alle politiemensen tegen de muur en kapotgeschoten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2020, te Groningen en/of te Makkinga , in ieder geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5] (hoofdagent en tevens centralist op het [organisatie] ) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jullie beschermen kinderverkrachters. Jullie zijn een stelletje fucking nazi's en kinderverkrachters. Vieze vuile kloothommel. Vieze lul dat je bent. Dan ben jij ook een nazi. Jij vuile kut nazi", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten, te weten het in de zaak met parketnummer 18/010416-21 onder 1. en 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/307752-20 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 1. en 2. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 1. ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden.
In de onderhavige zaak blijkt uit de stukken dat er een telefoongesprek is geweest tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 4] waarbij de in de tenlastelegging genoemde woorden door verdachte zijn geuit tegen aangeefster. Blijkens de aangifte was aangeefster, telefoniste bij het [organisatie] , een voor verdachte geheel anoniem persoon. Gelet hierop en op het feit dat er geen aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat de personalia en/of verblijfplaats van aangeefster achterhaald had(den) kunnen worden door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de vereiste redelijke vrees niet kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van parketnummer 18/010416-21
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 december 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021011620, van 2 februari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wil aangifte doen tegen mijn broer [verdachte] uit [woonplaats] met bedreiging met de dood. Het heeft plaatsgevonden op 28 november en 15 december 2020.
Ik heb de gesprekken van mijn voicemail uitgewerkt en deze mogen worden toegevoegd aan mijn aangifte. Ik heb de tekst letterlijk overgenomen en het is de onderstaande tekst:
(…)
28 november 2020 22.11 uur
“(…) ik ga er godverdomme voor zorgen dat je je graf ingaat”.
15 december 2020 02.21 uur
(…) “En je kinderen en niemand is veilig voor me, want ze gaan godverdomme geloven aan mijn wraak, die ik mijn hele leven zal hebben om jou en je kutfamilie”.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2021, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik beluisterde de opgenomen audiofragmenten en hoorde daarop het volgende:
(…)
Bericht 3, ontvangen op 28 november om 22.11 uur
(…) Ik ga je aangeven en ik ga godverdomme zorgen dat je je graf in gaat.
Bericht 6, ontvangen op 15 december om 02.21 uur
(…) En je kinderen en niemand is veilig voor mij want ze gaan godverdomme geloven aan de wraak die ik mijn hele leven zal hebben over jou en je kut familie.
Ik, verbalisant, herkende op alle voicemailberichten de stem van [verdachte] . Ik herkende zijn stem van eerdere meldingen en audioberichten.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2021, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021011620, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wil aangifte doen tegen mijn broer [verdachte] uit [woonplaats] van bedreiging met de dood. Op 13 januari 2021 heb ik mijn telefoon aangezet. Ik hoorde dat er meerdere voicemailberichten binnenkwamen die ik had binnengekregen tussen 03.38 uur en 05.06 uur van [verdachte] . Ik heb twee van de elf berichten geopend en afgeluisterd. Ik herkende direct de stem op de voicemailberichten van mijn broer [verdachte] . Ik werd zo bang dat ik de andere negen voicemailberichten niet af durfde te luisteren. Ik hoorde in de twee voicemailberichten dat [verdachte] wel tien of twintig jaar wilde zitten om mij om te brengen, dood te maken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2021, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft de elf voicemailberichten aan de politie overgedragen. Ik heb deze uitgehoord.
(…)
Voicemail 4:
Maar mocht het er op aankomen vieze vuile kinderverkrachter. Ja. Zit ik liever nog tien, twintig jaar vast dat ik jou omgebracht heb. Dan dat jij mij godverdomme weer in de cel gooit. (…)
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
Onder feit 2 zijn diverse gedachtestreepjes opgenomen in de tenlastelegging.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat zij twee van de elf voicemailberichten heeft afgeluisterd en heeft gehoord dat verdachte wel tien of twintig jaar wilde zitten voor het om het leven brengen van haar. Nu uit de stukken niet blijkt dat aangeefster daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van hetgeen verdachte verder nog heeft ingesproken op de overige negen voicemailberichten, acht de rechtbank op grond van de voornoemde bewijsmiddelen enkel en alleen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met de bewoordingen zoals die zijn aangegeven in de aangifte.
Ten aanzien van parketnummer 18/307752-20
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 mei 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020309036 van 6 december 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging door mijn broer [verdachte] , gepleegd op 5 mei 2020 om 23.08 uur te Makkinga , binnen de gemeente Ooststellingwerf.
Op 5 mei 2020 om 23:08 uur werd ik gebeld op mijn mobiele telefoon. Ik zag dat er gebeld werd vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer is van mijn broer [verdachte] . Ik besloot om mijn telefoon niet op te nemen.
Op 6 mei 2020 heb ik pas mijn voicemail teruggeluisterd. Ik hoorde de stem van mijn broer. Het begon meteen met schreeuwen en schelden. Mijn broer eindigde het bericht met de woorden: “Ik knijp je strot dicht, ik ga je vermoorden”.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2020, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Aangever heeft mij het voicemailbericht aangeleverd. Ik hoorde dat het voicemailbericht was ingesproken op 5 mei 2020 om 23:08 uur. Het voicemailbericht was afkomstig van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik hoorde dat het volgende bericht was ingesproken: (…) “kom maar op ik pak je bij je strot en ik vermoord je (…)”.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020309036 van 6 december 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging door mijn broer [verdachte] , gepleegd op 8 oktober 2020 te Makkinga , binnen de gemeente Ooststellingwerf.
Op donderdag 8 oktober 2020 zag ik op mijn mobiele telefoon dat ik drie voicemailberichten had gekregen. Toen ik dit voicemailbericht opende hoorde ik gelijk dat dit voicemailbericht afkomstig was van telefoonnummer [telefoonnummer] , ik herkende dit telefoonnummer gelijk als die van mijn broer [verdachte] .
Eerste ingesproken voicemailbericht op 08 oktober 2020 om 20:57 uur:
“Ik ga je vermoorden, vieze, vuile klootzak”. Vervolgens heb ik de tweede voicemailbericht beluisterd, deze was ook afkomstig van [verdachte] . Ik herkende zijn stem uit duizenden.
Tweede ingesproken voicemailbericht op 08 oktober 2020 om 20:59 uur:
“Ik steek je kapot vieze, vuile kutjongen. Ik maak je dood en je kinderen ook ja”.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ontken niet dat ik die bedreigingen heb geuit.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 oktober 2020, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020309036 van 6 december 2020, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging, gepleegd op 8 oktober 2020 te Makkinga , binnen de gemeente Ooststellingwerf.
Op donderdag 8 oktober 2020 om 20:54 uur kreeg een vriend van mij, [slachtoffer 3] , een voicemail van mijn broer, [verdachte] . In de voicemail werd ik met de dood bedreigd door mijn broer. Dit is wat hij zei: “Morgen is de stervende dag van [slachtoffer 2] . Ik steek haar kapot”.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2020, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 19 oktober 2020, deed [slachtoffer 2] wonende te [plaats 1] , aangifte van bedreiging
gepleegd door haar broer [verdachte] wonende te [woonplaats] . Er was een bericht ingesproken op de voicemail van de telefoon van haar vriend [slachtoffer 3] . Ik heb dit bericht beluisterd en woordelijk uitgewerkt.
Het voicemailbericht op de telefoon van [slachtoffer 3] :
“Morgen is de stervensdag van [slachtoffer 2] , ik steek haar kapot (…)”.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een schriftelijk bescheid, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020309036 van 6 december 2020, te weten een aangifte van [slachtoffer 3] , inhoudend:
Ik doe aangifte van bedreiging gepleegd op 8 oktober 2020 te Makkinga , binnen de gemeente Ooststellingwerf.
V: In de aangifte van uw vriendin [slachtoffer 2] , las ik dat op uw telefoon een voicemailbericht stond van [verdachte] , de broer van [slachtoffer 2] . Onder andere stond in dat bericht: "Morgen is de sterfdag van [slachtoffer 2] , Ik steek haar kapot, (…) ik steek jou kapot". Daar bel ik over, past dat op dit moment?
A: Ja hoor, zeker. Hij dreigt iedereen overhoop te steken. Hij heeft ook een verleden met agressie. Zelf ben ik niet zo gauw geïntimideerd, maar ik kijk nu vaak wel over mijn schouder als ik naar buiten stap. Het wordt steeds heftiger.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2020, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 19 oktober 2020, deed [slachtoffer 2] wonende te [plaats 1] , aangifte van bedreiging
gepleegd door haar broer [verdachte] wonende te [woonplaats] . Er was een bericht ingesproken op de voicemail van de telefoon van haar vriend [slachtoffer 3] . Ik heb dit bericht beluisterd en woordelijk uitgewerkt.
Het voicemailbericht op de telefoon van [slachtoffer 3] :
“(…) ik steek jou kapot”.
Ten aanzien van parketnummer 18/154915-20
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij de aangifte van [slachtoffer 5] voor. Ik kan u daarop zeggen dat het ongetwijfeld waar zal zijn. Het staat op tape.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 juni 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020154051 van 9 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van belediging van een ambtenaar in functie op 12 juni 2020 tussen 00.10 uur en 00.45 uur.
Op 12 juni 2020 omstreeks 00.10 uur was ik aan het werk. Ik werk bij de politie als hoofdagent en ben gestationeerd op het basisteam Groningen centrum. Ik ben tijdelijk werkzaam op het [organisatie] als zijnde centralist. Op voornoemde datum en tijdstip werd ik gebeld door het nummer [telefoonnummer] . Ik hoorde een mannenstem welke direct begon te schreeuwen en gefrustreerd overkwam. De persoon schold mij meerdere malen uit en ik voelde mij beledigd. Ook voelde ik mij beledigd door de beschuldigingen die geuit werden aan alle collega's van de Nationale Politie. Hieronder som ik een aantal dingen op welke de persoon tegen mij gezegd had:
“Jullie beschermen kinderverkrachters”.
“Jullie zijn een stelletje fucking nazi's en kinderverkrachters”.
“Vieze vuile kloothommel”.
“Vieze lul dat jij bent”.
“Dan ben jij ook een nazi”.
“Jij vuile kut nazi”.
Ik voelde mij beledigd door de uitingen van de persoon. De persoon bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] . Doordat de verdachte al eerder deze avond een collega had beledigd zijn er eenheden naar zijn woning gegaan hebben de verdachte vervolgens aangehouden. Ik heb de verdachte tot en met de aanhouding aan de telefoon gehad.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 12 juni 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 12 juni 2020 omstreeks 00.35 uur hield ik te Makkinga op heterdaad als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/010416-21 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/307752-20 onder 1., 2., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/010416-21 ten laste gelegde:
1.
hij in de periode van 28 november 2020 tot en met 15 december 2020, te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, meerdere malen, telkens telefonisch per voicemail, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga ervoor zorgen dat je je graf ingaat” en “En je kinderen en niemand is veilig voor mij. Want ze gaan geloven aan mijn wraak. Die ik mijn hele leven zal hebben voor jou en je kutfamilie";
2.
hij op 13 januari 2021 te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , telefonisch per voicemail heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] , dreigend de woorden toe te voegen:
-"Ik zit liever 20 jaar vast nadat ik jou heb omgebracht dan dat jij me weer de cel in gooit";
en in de zaak met parketnummer 18/307752-20:
1.
hij op 5 mei 2020 te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik knijp je strot dicht, ik ga je vermoorden";
2.
hij op 8 oktober 2020 te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden vieze vuile klootzak. Ik steek je kapot vieze vuile kutjongen. Ik maak je dood en je kinderen ook ja";
3.
hij op 8 oktober 2020 te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Morgen is de stervende dag van [slachtoffer 2] , ik steek haar kapot", welke woorden ter kennis zijn gebracht aan [slachtoffer 2] ;
4.
hij op 8 oktober 2020 te [woonplaats] , gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek jou kapot";
en in de zaak met parketnummer 18/154915-20:
2.
hij op 12 juni 2020, te [woonplaats] , opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5] (hoofdagent en tevens centralist op het [organisatie] ) gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jullie beschermen kinderverkrachters. Jullie zijn een stelletje fucking nazi's en kinderverkrachters. Vieze vuile kloothommel. Vieze lul dat je bent. Dan ben jij ook een nazi. Jij vuile kut nazi".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/010416-21:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
En in de zaak met parketnummer 18/307752-20:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
En in de zaak met parketnummer 18/154915-20:
2. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat aan verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en dat hij om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een van buiten komende druk die ten tijde van het ten laste gelegde bestond uit familieproblemen, het rouwproces waarin hij zat na het overlijden van zijn moeder en de problemen die hij had met buurtbewoners.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen. Dat hiervan sprake zou zijn geweest, wordt in het geheel niet onderschreven door de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd. De deskundigen hebben geconcludeerd dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis die bij verdachte is vastgesteld en de strafbare feiten die hij heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Uit de verklaring van verdachte volgt niet dat hij op enig moment heeft aangegeven dat de door hem gepleegde strafbare feiten zijn ingegeven door een zodanige van buiten hem komende kracht, drang of dwang dat hij hieraan geen weerstand heeft kunnen bieden. Hij heeft verklaard dat hij zich vrijwel niets kan herinneren van het ten laste gelegde. Ook in de Pro Justitia rapportages is geen enkel aanknopingspunt te vinden waaruit blijkt dat sprake is geweest van een dergelijke situatie. Daarentegen blijkt juist uit voornoemde rapportages dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van binnen komende druk, namelijk de stoornissen die bij hem zijn vastgesteld.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/010416-21 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/307752-20 onder 1., 2., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, alsmede oplegging van een gemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij aangevoerd dat de deskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd, hebben aangegeven dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Omdat verdachte deze vorm van behandeling weigert en een ambulant traject geen optie is, rest enkel de TBS met dwangverpleging. Aan de vereisten voor oplegging hiervan is voldaan. De officier van justitie heeft een gemaximeerde TBS met dwangverpleging gevorderd nu verdachte weliswaar zijn dreigingen ten uitvoer kan leggen, maar hij objectief gezien daartoe nog geen enkele poging heeft ondernomen of fysiek agressief is geweest.
Naast de gemaximeerde TBS met dwangverpleging heeft de officier van justitie de maatregel ex artikel 38z Sr gevorderd. Indien de TBS van rechtswege eindigt, terwijl de behandeling niet of nauwelijks resultaat heeft gehad, dan zijn er na de TBS nog mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie buitenproportioneel is. TBS is een ultimum remedium en betreft vaak een langdurige vrijheidsbeneming. De aard en de ernst van de indexdelicten en de noodzaak van de beveiliging van de maatschappij moeten bij de beoordeling van de op te leggen straf worden meegenomen. Weliswaar heeft verdachte heftige uitspraken gedaan, maar hij heeft zich beheerst en de veiligheid van anderen is niet in het geding gekomen. Hij heeft de problemen met zijn familie achter zich gelaten. Ten slotte slikt hij inmiddels medicatie, wat een beschermende factor is.
Voor wat betreft de op te leggen straf heeft de raadsman aangevoerd dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend is.
Indien de rechtbank van oordeel is dat dit onvoldoende is, heeft de raadsman bepleit om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van zes maanden, met een proeftijd van een jaar en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en een klinische behandeling bij GGZ Drenthe. Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij einduitspraak de voorlopige hechtenis op te heffen en de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel ex artikel 38z Sr af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van C.A.J. Veldman van 12 maart 2021, het Pro Justitia psychologisch onderzoek van N. Märker van 30 maart 2021, het reclasseringsrapport van 15 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanzienlijke hoeveelheid ernstige bedreigingen die gericht waren tegen zijn broer en zijn zus, en belediging van een ambtenaar in functie.
Verdachte is al langere tijd verwikkeld in een familieruzie. Toen hij na het overlijden van zijn moeder erachter kwam dat hij buiten haar begrafenis was gehouden, is zijn boosheid en frustratie toegenomen, wat heeft geleid tot het plegen van de onderhavige feiten. Verdachte heeft met zijn handelen bewerkstelligd dat zijn broer en zijn zus zich enorm bedreigd hebben gevoeld omdat bij hen de angst leefde dat verdachte zijn bedreigingen ook daadwerkelijk zou uitvoeren. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 30 oktober 2019 nog is veroordeeld door de politierechter voor onder meer diverse bedreigingen en beledigingen tot een taakstraf van 100 uren. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
Op 12 maart 2021 is er een rapport uitgebracht door psychiater Veldman. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Bij verdachte zijn verschillende stoornissen vastgesteld, te weten misbruik van alcohol, een angststoornis, een persoonlijkheidsstoornis en een atypische bipolaire stoornis. Deze stoornissen speelden allemaal een rol bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen op dat moment beïnvloed.
Verdachte heeft last van een stemmingsstoornis met depressieve en dysfore stemmingsontregelingen. Door de stoornissen is het voor verdachte moeilijker dan gebruikelijk om zijn impulsen te beheersen. Vanuit zijn stemmingsstoornis geeft hij toe aan allerlei wisselende impulsen wat vaak leidt tot schade bij hem zelf maar ook leidt tot hinder en schade bij anderen. Het alcoholmisbruik kan de impulscontrole en de zelfbeheersing nog verder ontregelen. De stoornissen stuurden het handelen van verdachte in aanzienlijke mate. Het advies is daarom om de strafbare feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Indien verdachte niet wordt behandeld, lijkt hij langdurig aan dezelfde stoornissen onderhevig te zullen blijven met dezelfde ontregelende invloed op zijn gedrag. Verdachte heeft nauwelijks beschermende factoren. Zijn intelligentie is prominent als factor, maar wordt door de kracht van de ontregelende stemmingsstoornis voor een flink deel teniet gedaan. Hij heeft, samenhangend met zijn stoornissen, geen sociaal netwerk. De eenzaamheid en het gebrek aan realiteitstoetsing door gebrek aan menselijk contact versterken zijn problemen bij het controleren van impulsen.
Verdachte heeft een behandeling nodig waarbij de voorkeur ernaar uitgaat aan te vangen met een klinische behandeling. Daarnaast is het noodzakelijk dat wordt uitgezocht welke medicatie voor hem geschikt kan zijn, waarna een aansluitende re-integratie in de maatschappij kan plaatsvinden. Verdachte zou vanuit een nieuwe start met meer contacten, dagbesteding en een meer passende vestigingsplek moeten kunnen vinden.
Er zijn voor een behandeling verschillende mogelijkheden overwogen. Verdachte geeft aan dat hij niet mee wil werken aan een klinische behandeling en de voorkeur geeft aan een behandeling in een ambulant kader. In het verleden heeft hij zich onttrokken aan een vrijwillige behandeling. Een klinische behandeling zal verdachte beter, onder andere medicamenteus, kunnen stabiliseren waardoor er een betere start zal kunnen worden gegeven voor re-integratie in de maatschappij. Omdat verdachte hieraan niet direct wil meewerken, zal een strafrechtelijk kader kunnen bijdragen.
In aanmerking komt een voorwaardelijk strafdeel met als voorwaarde dat verdachte zich passend laat behandelen. Het bezwaar hiertegen is dat de voorwaardelijke straf zal worden tenuitvoergelegd als verdachte zich vanuit dat kader niet wil laten behandelen, zodat hij onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De kans op recidive van vergelijkbare delicten als de onderhavige, is dan aanzienlijk. Verdachte is eerder in een TBS-kader succesvol behandeld. Indien de rechtbank de delicten ernstig genoeg vindt, dan zou een behandeling in een TBS-kader zeker kunnen bijdragen aan het voorkomen van recidive.
Op 30 maart 2021 is er een rapport uitgebracht door psycholoog Märker. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale, borderline en paranoïde trekken. Daarnaast is er sprake van een ongespecificeerde angststoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol (matig) dat nu in vroege remissie is in de gereguleerde omgeving. Verder wordt gedacht aan een atypische bipolaire stoornis en is sprake van somatische problematiek. De vorenbedoelde problematiek was aanwezig ten tijde van de strafbare feiten en het gedrag van verdachte is hierdoor sterk bepaald en vloeit hier rechtstreeks uit voort. Het advies is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de strafbare feiten.
Indien verdachte geen behandeling krijgt, is sprake van een verhoogd recidiverisico. Er zijn weinig beschermende factoren aanwezig om dat te voorkomen.
Het advies is om aan verdachte een voorwaardelijke detentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich klinisch laat behandelen.
Binnen een klinische setting zou men zich kunnen richten op stabilisatie, nadere procesdiagnostiek en het instellen op passende medicatie waarna toegewerkt kan worden naar re-integratie in de maatschappij, waarbij aandacht nodig is voor het vinden van passende woonruimte, uitbreiding van het sociale netwerk en activering. Na het verlaten van de kliniek is het raadzaam langdurig ambulante hulpverlening te blijven bieden aan verdachte. Hij is gebaat bij hulpverlening vanuit een verplicht kader, zodat continuïteit van de zorg gewaarborgd wordt.
Uit het reclasseringsrapport van 6 juni 2021 blijkt dat de reclassering negatief adviseert over een TBS met voorwaarden. Verdachte weigert namelijk pertinent iedere medewerking aan enige vorm van klinische behandeling. Wanneer de rechtbank van mening is dat klinische behandeling noodzakelijk is, is oplegging van een TBS met dwangverpleging de enige mogelijkheid. De reclassering plaatst daarbij twee kanttekeningen. In de eerste plaats werpt zij de vraag op of een oplegging van een dergelijke maatregel proportioneel is. In de tweede plaats voorziet zij dat wanneer de houding van verdachte tegenover een klinische behandeling niet verandert, zijn verblijf in een TBS-kliniek zal worden gekenmerkt door strijd en jaren in beslag zal gaan nemen.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker Leyder-Havenstroom het advies onderschreven. Hij heeft daarbij aangegeven dat met verdachte drie gesprekken zijn gevoerd omdat men geen mogelijkheid onbenut wilde laten om motivatie voor een klinische behandeling bij verdachte te stimuleren. Dat is echter niet gelukt. Ook uit de mededelingen van verdachte ter terechtzitting blijkt de reclasseringsmedewerker dat verdachte onder geen beding klinisch behandeld wil worden.
Naar aanleiding van de adviezen van de deskundigen ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de veiligheid van (bepaalde) personen een klinische behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging eist, al dan niet gevolgd door een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr, om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig gaat maken aan strafbare feiten. De wet eist niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens de maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Waar het om gaat is dat de meest passende straf of maatregel(en) in de specifieke situatie wordt opgelegd. Daarbij is de ernst van de feiten van belang, evenals de mate van het risico van herhaling. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verbale bedreigingen van zijn broer en zus en een belediging. Weliswaar zijn de bedreigingen ernstig te noemen, maar zij zijn telefonisch gedaan en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte de bedreigingen daadwerkelijk zal uitvoeren. Niet alleen ontkent hij dat, maar ook heeft hij tot op heden daartoe geen poging ondernomen. Evenmin geeft zijn strafrechtelijke verleden aanleiding om dat te veronderstellen.
Bovendien betrekt de rechtbank hierbij dat aan de bedreigingen gebeurtenissen zijn voorafgegaan die verdachte hebben getriggerd om zich zo uit te laten. Daarmee wil de rechtbank zeker niet zeggen dat verdachte daardoor een minder groot verwijt kan worden gemaakt, maar wel dat hij niet geheel onvoorspelbaar handelt of als een ongeleid projectiel moet worden beschouwd.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte gebaat zou zijn bij een (in ieder geval in aanvang klinische) behandeling van zijn stoornissen en dat – zolang dat niet gebeurd is – het gevaar voor herhaling van ernstige bedreigingen en beledigingen (van zijn broer en zus, maar ook van anderen) groot is. De rechtbank voorziet echter dat een gedwongen behandeling veel verzet en strijdlust bij verdachte zal oproepen, waardoor het vele jaren zal duren voordat verdachte effectief behandeld kan worden. Indien de rechtbank tot oplegging van een TBS met dwangverpleging overgaat, zal deze echter – vanwege de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – in duur gemaximeerd zijn en hooguit vier jaar kunnen duren.
Gelet op al deze factoren, is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging – al dan niet gevolgd door toepassing van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr – niet de meest passende maatregel in deze specifieke situatie is. Evenmin ligt een ambulante of klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel in de rede. Verdachte is hiervoor niet gemotiveerd.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel staat voorop dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan bedreiging en belediging. De rechtbank acht aannemelijk dat dit in afdoende mate kan worden bereikt door de afschrikwekkende werking van (deels voorwaardelijke) langdurige vrijheidsbeneming in combinatie met een (dadelijk uitvoerbare) gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Deze maatregel beoogt de broer en zus van verdachte specifiek te beschermen tegen strafbaar handelen van verdachte.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren passend en oplegging daarvan geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen zijn broer en zus. Deze maatregel behelst een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van de broer en de zus van verdachte. Het gebiedsverbod betreft de straat waar zij woonachtig zijn. Daarnaast mag verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met hen opnemen, zoeken of hebben. Beide verboden gelden voor de duur van vijf jaar. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van twee weken worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal daarnaast bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit pleegt en hij eerder is veroordeeld voor bedreiging en belediging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/010416-21 onder 1. en 2., het in de zaak met parketnummer 18/307752-20 onder 1., 2., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/154915-20 onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De
maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte, inhoudende:
dat verdachte gedurende
vijf jarenzich niet zal ophouden in de volgende gebieden:
- de straat waar [slachtoffer 1] woonachtig is, thans [adres 1] te [plaats 2] ;
- de straat waar [slachtoffer 2] woonachtig is, thans [adres 2] te [plaats 1] ;
en
dat verdachte gedurende
vijf jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op 1 februari 1970 en [slachtoffer 2] , geboren op 8 september 1965.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt
twee wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste
zes maandenbedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de hiervoor genoemde opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 18/154915-20.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2021.
Mrs. De Groot en Wijnands zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.