Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 november 2020
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 april 2021
- de akte van eiser op de rol van 21 april 2021
- de akte van Gedaagde op de rol van 5 mei 2021
2.De beoordeling in conventie en in reconventie
Inleiding
2.6. Moeder heeft in haar testament het volgende bepaald:
4. Wettelijke verdeling(…) Overeenkomstig, in aanvulling dan wel in afwijking van de wettelijke verdeling bepaal ik het volgendeOpeisbaarheidsclausuleIk bepaal dat de vorderingen van mijn afstammelingen alsmede de hierna omschreven rente opeisbaar zijn in geval mijn echtgenoot:a. overlijdt(…)RenteclausuleOver de aan mijn afstammelingen toekomende vorderingen is een samengestelde rente verschuldigd van drie procent (3%) per jaar, tenzij de erfgenamen (…) schriftelijk een ander percentage overeenkomen.(…)6. Bepalingen legitieme en inkortingsvolgordeVoor het geval een legitimaris aanspraak op de legitieme vordering maakt, zal de inkorting van makingen als volgt geschieden:a. als eerste zal het aan de afstammelingen van degene die aanspraak op de legitieme vordering maakt toekomende gedeelte van mijn nalatenschap worden ingekort;b. als tweede zal het aan mijn echtgenoot toekomende gedeelte van mijn nalatenschap worden ingekort.Niet-opeisbaarheidsclausuleIk bepaal, in afwijking van het hiervoor sub 3 bepaalde, ten behoeve van mijn echtgenoot dat eventuele ten laste van hem komende vorderingen ter zake van de legitieme eerst opeisbaar zijn na zijn overlijden.
in afwijking van artikel 3de eventuele ten laste van vader komende vorderingen ter zake van de legitieme eerst opeisbaar zijn na zijn overlijden. Artikel 3 voorziet in de situatie dat gedaagde, in weerwil van haar benoeming tot erfgenaam, de nalatenschap verwerpt en aanspraak maakt op haar legitieme vordering. Een aanknopingspunt daarvoor is te vinden in het eerste gedeelte van artikel 6. Daarin is namelijk bepaald dat als eerste zal worden ingekort op het aan de afstammelingen van degene die aanspraak maakt op de legitieme vordering toekomende gedeelte. In artikel 2 van het testament is echter bepaald dat niet alleen eiser maar ook zijn afstammelingen zijn uitgesloten van opvolging in de nalatenschap van moeder. Verder ligt deze uitleg voor de hand omdat in artikel 4 al een regeling is opgenomen over de opeisbaarheid van de vorderingen. Omdat de in artikel 6 beschreven situatie zich niet voordoet, zoekt de rechtbank aansluiting bij artikel 4 van het testament.
Nalatenschap moeder2.12. Niet in geschil is dat de legitieme portie in de nalatenschap van moeder voor Eiser € 24.471,00 bedraagt. De samengestelde rente hierover vanaf datum overlijden vader bedraagt € 1.490,28. De totale vordering van Eiser uit hoofde van de legitieme portie in de nalatenschap van moeder bedraagt daarmee
€ 25.961,30.
Nalatenschap vader2.15. Eiser en gedaagde zijn het eens dat de activa in de nalatenschap van vader € 177.648,16 bedragen. Hierop moeten de volgende schulden in mindering worden gebracht:
- schuld nalatenschap erflaatster € 77.884,95
- andere schulden € 4.150,00Totaal € 82.034,95
bezittingen € 177.648,16
verminderd met de schulden -€ 82.034,95
€ 57.653,30.
€ 83.614,60