ECLI:NL:RBNNE:2021:2495

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/19/131209 / HA ZA 20-95
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legitieme portie en rentevordering in nalatenschappen van ouders

In deze zaak vordert eiser, een van de twee kinderen van de overleden ouders, betaling van de legitieme portie in de nalatenschappen van zowel zijn moeder als vader. De moeder is als eerste overleden en heeft eiser onterfd, terwijl gedaagde, de zus van eiser, en haar echtgenoot als enige erfgenamen zijn benoemd. Na het overlijden van de vader, die eiser ook onterfde, is de vraag gerezen vanaf wanneer de legitieme portie van de moeder rente verschuldigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meeste geschilpunten tijdens de mondelinge behandeling zijn opgelost, maar dat er nog onduidelijkheid bestaat over de opeisbaarheid van de rente. De rechtbank legt het testament uit en oordeelt dat zowel eiser als gedaagde recht hebben op rente vanaf de datum van overlijden van de vader, omdat het testament bepaalt dat de vorderingen van de afstammelingen opeisbaar zijn bij het overlijden van de vader. De rechtbank verduidelijkt de termen 'afstammelingen' en 'erfgenamen' en concludeert dat de afstammelingen de bloedverwanten in neerdalende lijn zijn, terwijl de erfgenamen degenen zijn die gerechtigd zijn tot de nalatenschap. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser recht heeft op een legitieme portie van € 25.961,30 in de nalatenschap van de moeder en € 57.653,30 in de nalatenschap van de vader, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/131209 / HA ZA 20-95
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
EISER,
wonende te X,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Luursema te Leek,
tegen
GEDAAGDE,
wonende te Y,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.L. van Riel te Assen.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 april 2021
  • de akte van eiser op de rol van 21 april 2021
  • de akte van Gedaagde op de rol van 5 mei 2021
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in conventie en in reconventie

Inleiding

2.1.
Eiser en gedaagde zijn broer en zus. Eiser vordert in deze procedure van gedaagde betaling van de legitieme portie in de nalatenschappen van hun beide ouders. Eiser en gedaagde zijn het niet eens over de hoogte van het bedrag dat moet worden betaald.
2.2.
Eiser en gedaagde zijn de twee kinderen uit het huwelijk van A (moeder) en B. (vader). Eerst is moeder overleden. Zij heeft eiser onterfd, gedaagde en haar echtgenoot tot de enige erfgenamen benoemd en de wettelijke verdeling op haar nalatenschap van toepassing verklaard. Daarna is vader overleden. Ook hij heeft in zijn testament eiser onterfd en gedaagde tot enig erfgenaam en executeur benoemd.
Waar gaat het nog om in deze procedure?
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat gedaagde en eiser het op een groot aantal geschilpunten eens zijn geworden. De rechtbank heeft bepaald dat eiser een nieuwe berekening moet maken aan de hand van de in het proces-verbaal geformuleerde uitgangspunten. Eiser heeft een nieuwe berekening gemaakt en gedaagde heeft hierop gereageerd.
2.4.
Uit de akten volgt dat partijen nog op één punt van mening verschillen. Dat is de vraag vanaf welke datum Eiser recht heeft op de samengestelde rente over de legitieme portie in de nalatenschap van moeder.
2.5.
Eiser stelt dat de vordering per datum van overlijden van moeder rentedragend is en hij vordert daarom een bedrag van € 3.071,33 aan samengestelde rente. Gedaagde meent dat hij pas vanaf de datum van overlijden van vader recht heeft op de samengestelde rente omdat in artikel 6 van het testament van moeder een niet-opeisbaarheidsclausule is opgenomen en zij gaat uit van een bedrag van € 1.490,28 aan samengestelde rente. Als gevolg hiervan hebben zij de legitieme portie in de nalatenschap van moeder anders berekend. Dit heeft weer gevolgen voor de berekening van de legitieme portie in de nalatenschap van vader. Immers, de schuld aan de nalatenschap van erflaatster komt op een ander bedrag uit.
2.6. Moeder heeft in haar testament het volgende bepaald:
4. Wettelijke verdeling(…) Overeenkomstig, in aanvulling dan wel in afwijking van de wettelijke verdeling bepaal ik het volgendeOpeisbaarheidsclausuleIk bepaal dat de vorderingen van mijn afstammelingen alsmede de hierna omschreven rente opeisbaar zijn in geval mijn echtgenoot:a. overlijdt(…)RenteclausuleOver de aan mijn afstammelingen toekomende vorderingen is een samengestelde rente verschuldigd van drie procent (3%) per jaar, tenzij de erfgenamen (…) schriftelijk een ander percentage overeenkomen.(…)6. Bepalingen legitieme en inkortingsvolgordeVoor het geval een legitimaris aanspraak op de legitieme vordering maakt, zal de inkorting van makingen als volgt geschieden:a. als eerste zal het aan de afstammelingen van degene die aanspraak op de legitieme vordering maakt toekomende gedeelte van mijn nalatenschap worden ingekort;b. als tweede zal het aan mijn echtgenoot toekomende gedeelte van mijn nalatenschap worden ingekort.Niet-opeisbaarheidsclausuleIk bepaal, in afwijking van het hiervoor sub 3 bepaalde, ten behoeve van mijn echtgenoot dat eventuele ten laste van hem komende vorderingen ter zake van de legitieme eerst opeisbaar zijn na zijn overlijden.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat in het testament de woorden "afstammelingen" en "erfgenamen" door elkaar worden gebruikt en dat ze niet eenduidig worden gehanteerd. Daarom zal de rechtbank het testament objectief, aan de hand van de taalkundige betekenis, moeten uitleggen. Degenen die hem opgesteld hebben kunnen immers niet meer verklaren wat ze bedoeld hebben.
2.8.
Het begrip afstammelingen is ruimer dan het begrip erfgenamen. De afstammelingen zijn de bloedverwanten in neerdalende lijn, dus de kinderen en kleinkinderen. Gedaagde en eiser zijn beiden de afstammelingen. De erfgenamen zijn degenen die gerechtigd zijn tot de nalatenschap. In dit geval is dat alleen gedaagde.
2.9.
Gedaagde beroept zich op de niet-opeisbaarheidsclausule van artikel 6. Artikel 6 bevat enkele specifieke bepalingen over de legitieme portie en de volgorde van inkorting. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel geen betrekking heeft op de onterfde eiser maar op gedaagde. Dit leidt de rechtbank af uit de verwijzing naar artikel 3 onder het kopje "niet-opeisbaarheidsclausule". Daarin is namelijk bepaald dat
in afwijking van artikel 3de eventuele ten laste van vader komende vorderingen ter zake van de legitieme eerst opeisbaar zijn na zijn overlijden. Artikel 3 voorziet in de situatie dat gedaagde, in weerwil van haar benoeming tot erfgenaam, de nalatenschap verwerpt en aanspraak maakt op haar legitieme vordering. Een aanknopingspunt daarvoor is te vinden in het eerste gedeelte van artikel 6. Daarin is namelijk bepaald dat als eerste zal worden ingekort op het aan de afstammelingen van degene die aanspraak maakt op de legitieme vordering toekomende gedeelte. In artikel 2 van het testament is echter bepaald dat niet alleen eiser maar ook zijn afstammelingen zijn uitgesloten van opvolging in de nalatenschap van moeder. Verder ligt deze uitleg voor de hand omdat in artikel 4 al een regeling is opgenomen over de opeisbaarheid van de vorderingen. Omdat de in artikel 6 beschreven situatie zich niet voordoet, zoekt de rechtbank aansluiting bij artikel 4 van het testament.
2.10.
Daarin is voor de vorderingen van de afstammelingen bepaald dat zowel de vordering als de rente opeisbaar zijn bij, in dit geval, het overlijden van vader. Zowel gedaagde als eiser hebben een vordering op de nalatenschap van moeder. Gedaagde heeft haar vordering als erfgenaam in de nalatenschap van moeder (het kindsdeel) en eiser heeft een vordering uit hoofde van de legitieme portie. Voor beide vorderingen geldt dat in artikel 4 is bepaald dat een samengestelde rente is verschuldigd en dat zowel de vordering als die rente pas opeisbaar zijn als vader, voor zover hier van belang, is overleden.
2.11.
Partijen zijn hier beiden niet van uitgegaan in hun berekeningen. Het standpunt van gedaagde houdt in dat zijzelf wél aanspraak zou hebben op de samengestelde rente vanaf de datum van overlijden van moeder wat het kindsdeel betreft, maar dat eiser voor zijn legitieme portie die aanspraak niet heeft. Eiser is er bij zijn berekening vanuit gegaan dat beiden recht hebben op de samengestelde rente vanaf overlijden van moeder. De rechtbank zal hierna de legitieme portie berekenen vanuit het uitgangspunt dat beiden pas recht hebben op de samengestelde rente vanaf de datum van overlijden van vader.
Nalatenschap moeder2.12. Niet in geschil is dat de legitieme portie in de nalatenschap van moeder voor Eiser € 24.471,00 bedraagt. De samengestelde rente hierover vanaf datum overlijden vader bedraagt € 1.490,28. De totale vordering van Eiser uit hoofde van de legitieme portie in de nalatenschap van moeder bedraagt daarmee
€ 25.961,30.
2.13.
Niet in geschil is dat het aandeel van gedaagde 1/3 deel van de nalatenschap van moeder (het kindsdeel) € 146.829,00 bedraagt. Zoals gedaagde terecht aanvoert, komt dit bedrag uit op € 48.943,00. Dit bedrag moet dan vermeerderd worden met de samengestelde rente van 3% vanaf de datum van het overlijden van vader. Dit is dan een bedrag van € 2.980,63. Daarmee bedraagt de totale vordering van gedaagde op de nalatenschap van moeder € 51.923,65.
2.14.
Samen bedragen de vorderingen van gedaagde en eiser in de nalatenschap van moeder een bedrag van € 77.884,95.
Nalatenschap vader2.15. Eiser en gedaagde zijn het eens dat de activa in de nalatenschap van vader € 177.648,16 bedragen. Hierop moeten de volgende schulden in mindering worden gebracht:
- schuld nalatenschap erflaatster € 77.884,95
- andere schulden € 4.150,00Totaal € 82.034,95
2.16.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende berekening van de legitieme portie:
bezittingen € 177.648,16
verminderd met de schulden -€ 82.034,95
vermeerderd met de giften € 135.000,00Totaal € 230.613,20
Tussen partijen is niet in geschil dat het breukdeel ¼ bedraagt. De totale vordering van eiser uit hoofde van de legitieme portie in de nalatenschap van vader bedraagt daarmee
€ 57.653,30.
Slotsom2.17. De conclusie is dat eiser in totaal toekomt een bedrag van € 25.961,30 en € 57.653,30 =
€ 83.614,60
2.18.
De rechtbank ziet in de familieverhouding tussen partijen aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
3.1.
verklaart voor recht dat de legitieme portie van eiser in de nalatenschap van moeder € 25.961,30 bedraagt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
verklaart voor recht dat de legitieme portie van eiser in de nalatenschap van vader € 57.653,30 bedraagt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van een bedrag van € 83.614,60 ter zake van de legitieme porties in de nalatenschappen van vader en moeder,
3.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CvdD