1.11.Eiseres heeft tegen de onder 1.9. en 1.10. genoemde aanslagen en/of verliesbeschikkingen geen bezwaar gemaakt, zodat deze aanslagen en verliesbeschikkingen vast zijn komen te staan na het verstrijken van de bezwaartermijn.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag Vpb voor het jaar 2016 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek richt het geschil zich op de vraag of eiseres verliezen uit voorgaande jaren mag verrekenen met de belastbare winst van 2016.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de aanslag Vpb voor het jaar 2016 ten onrechte geen verrekening van verliezen uit 2014 en 2015 is toegepast. Zowel eiseres als verweerder handelen al jaren alsof eiseres niet is vrijgesteld van de Vpb. Volgens eiseres is daarom geen afzonderlijk verzoek nodig om de vrijstelling niet toe te passen. Voorts is de onder 1.4. genoemde mail volgens eiseres aan te merken als een materiële beschikking in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb. Een dergelijke beschikking is namelijk vormvrij, aldus eiseres. Op grond van die beschikking had verweerder volgens eiseres de verliezen over 2014 en 2015 moeten vaststellen evenals dat gebeurde in de jaren ervoor. Eiseres beroept zich tevens op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres is er sprake van een duidelijke standpuntbepaling door verweerder, omdat verweerder structureel aan de toepassing van de vrijstelling van de Vpb voorbij is gegaan.
4. Verweerder is van mening dat er geen beschikking in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb ligt. Verweerder voert daartoe aan dat de onder 1.4. genoemde e-mail geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Eiseres heeft ook nooit een verzoek gedaan om de vrijstelling niet toe te passen en verweerder kan een dergelijke beschikking niet zelf initiëren. Verweerder is van mening dat over de jaren 2012 en 2013 de wet door hem onjuist is toegepast. Volgens verweerder hadden de belastbare winst en het belastbaar bedrag bij een juiste wetstoepassing op nihil moeten worden vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Hoofdstuk IV van de Wet Vpb regelt de verrekening van verliezen. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Vpb wordt een verlies verrekend met de belastbare winsten, van het voorafgaande jaar en de negen volgende jaren, mits het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.Artikel 20b, eerste lid, van de Wet Vpb bepaalt dat de inspecteur het bedrag van een verlies van een jaar vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking (verliesbeschikking), gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Als in enig jaar een verlies over een volgend jaar verrekend wordt met de belastbare winst van dat volgende jaar, dan moet op grond van artikel 21a, eerste lid, van de Wet Vpb, ook het bedrag van dat verrekende verlies worden vastgesteld door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (beschikking verliesverrekening). Dit gebeurt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag van dat jaar.
6. Met haar standpunt dat verweerder ten onrechte geen verliezen heeft verrekend met de vastgestelde belastbare winst voor het jaar 2016, komt eiseres in feite op tegen de bij de aanslag Vpb voor het jaar 2016 (impliciet) gegeven beschikking verliesverrekening, die (impliciet) inhoudt dat geen verliezen uit 2014 en 2015 worden verrekend. Met betrekking tot de jaren 2014 en 2015 zijn de verliezen van eiseres door verweerder bij verliesbeschikkingen van respectievelijk 5 en 12 mei 2018 vastgesteld op nihil. Tegen deze verliesbeschikkingen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, hetgeen betekent dat deze beschikkingen onherroepelijk vast zijn komen te staan na het verstrijken van de bezwaartermijn. Op grond van artikel 21a, derde lid, van de Wet Vpb kunnen rechtsmiddelen tegen een beschikking verliesverrekening uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van de artikelen 20 en 20a van de Wet Vpb. Dit betekent dat rechtsmiddelen tegen de (impliciete) beschikking verliesverrekening 2016 geen betrekking kunnen hebben op de omvang van de eerder door verweerder voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen. In dit beroep kan eiseres dus niet (meer), zoals zij wel wenst, de omvang van de vastgestelde verliezen voor de jaren 2014 en 2015 aan de orde stellen. Om de omvang van de voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen ter discussie te stellen, had eiseres bezwaar moeten maken tegen de (eerder) op grond van art. 20b, eerste lid, van de Wet Vpb vastgestelde aanslagen en verliesbeschikkingen voor deze jaren.
7. Eiseres heeft in dit verband ter zitting nog gesteld dat de verliezen uit 2014 en 2015 materieel wel bestaan, omdat er een beschikking is vastgesteld op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet Vpb en daarom verliesverrekening in 2016 wel mogelijk is. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Wat er verder ook zij van de stelling dat de verliezen materieel wel bestaan, zoals bij 5. overwogen kunnen enkel formeel bij beschikking vastgestelde verliezen worden verrekend.
8. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 5. tot en met 7. heeft overwogen, volgt dat verweerder terecht geen verliezen uit 2014 en 2015 heeft verrekend met de belastbare winst voor het jaar 2016, omdat de verliesbeschikkingen voor de jaren 2014 en 2015 onherroepelijk vaststaan op nihil. De beroepsgronden van eiseres kunnen niet slagen en behoeven voor het overige geen behandeling.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.