ECLI:NL:RBNNE:2021:2435

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
18.930006-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van vuurwapen en munitie met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in 1997, was aanwezig bij de zitting, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Hartman. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. De tenlastelegging betrof het bezit van een pistool en bijbehorende munitie op 21 januari 2020 in Hoogeveen. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bekennende verklaring en verschillende proces-verbalen als bewijsstukken meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorhanden hebben van een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en dat er streng moet worden opgetreden tegen het ongeoorloofd bezit van vuurwapens.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het vonnis is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren, en is op 17 juni 2021 gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930006-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 21 april 2020 en 3 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 21 januari 2020, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, een (vuur)wapen, in de vorm van een pistool, zijnde een vuurwapen van categorie III, onder l, van de Wet wapens en munitie en/of één of meer bij dit vuurwapen behorende (zogenaamde volmantel) patronen, zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen van het ten laste gelegde feit nu verdachte dat feit heeft bekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2021.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2020, opgenomen op pagina 16 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020003 d.d. 3 februari 2020, inhoudend de bevindingen van verbalisanten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 6 februari 2020, gevoegd bij het onder 2 genoemd dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 21 januari 2020, te Hoogeveen, een vuurwapen, in de vorm van een pistool, zijnde een vuurwapen van categorie III, onder l, van de Wet wapens en munitie en bij dit vuurwapen behorende zogenaamde volmantel patronen, zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezen verklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan toezicht door de reclassering, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het volgen van een opleiding of het hebben van werk en meewerken aan schuldhulpverlening.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om voor het bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, heeft werk gevonden en is bij zijn ouders gaan wonen. De schulden die er waren zijn inmiddels afgelost. Verdachte volgt een opleiding die hem in staat stelt om in de toekomst een eigen vervoersbedrijf te starten. Verdachte wil dat samen met zijn vader gaan doen.
Verdachte is dan ook goed in staat voor zichzelf te zorgen en heeft geen bijstand van de reclassering nodig. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat als een deels voorwaardelijke straf zou worden opgelegd, kan worden afgezien van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de ten aanzien van verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Het gevaar van het voorhanden hebben van een dergelijk geladen wapen bestaat eruit dat het op een keer ook daadwerkelijk kan worden gebruikt. Vooral nu verdachte het wapen heeft aangeschaft om zichzelf te kunnen verdedigen.
Het voorhanden hebben van wapens is daarom bijzonder gevaarzettend. Daarnaast zorgt reeds het enkele bezit daarvan in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar wordt dit ook als schokkend ervaren. Reden waarom streng en consequent dient te worden opgetreden tegen het – ongeoorloofd – voorhanden hebben van vuurwapens.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het wapen met de munitie is aangeschaft, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht het passend en geboden een gevangenisstraf op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank volgt ten aanzien van het voorwaardelijk deel van de straf het standpunt van de verdediging en zal daaraan geen bijzondere voorwaarden verbinden. Het is aan verdachte om te laten zien dat hij zijn leven een andere wending kan geven en crimineel gedrag achterwege kan laten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 88 dagen voorwaardelijk, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2021.
Mrs. Holsink en Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.