Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5. Met betrekking tot feit 5 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is geweest van slaan tegen de ribben van aangeefster [slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de camerabeelden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een krachtige stekende beweging heeft gemaakt met een mes van 19 cm richting de buik van aangeefster [slachtoffer 1] . Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm had verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dodelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie eveneens het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] , de camerabeelden en de verklaringen van de getuigen. De aangifte is duidelijk en de getuigen verklaren dat verdachte tijdens en na de worsteling het mes bleef vasthouden. De officier van justitie is van mening dat voldoende vaststaat dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van aangever [slachtoffer 2] . Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van een mens. Verdachte had bijvoorbeeld de aorta kunnen raken in de nek van aangever. Daarom had verdachte ook ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] (voorwaardelijk) opzet op de dood.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman is - net zoals de officier van justitie - van mening dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte tegen de ribben van aangeefster [slachtoffer 1] heeft geslagen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden. Uit het dossier volgt namelijk niet met hoeveel kracht verdachte richting de buik van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het staat daarnaast niet vast dat met het gebruik van dit relatief kleine mes ook daadwerkelijk een aanmerkelijk kans aanwezig was op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte deze kans heeft aanvaard. Het opzet kan derhalve niet bewezen worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient verdachte vrij te worden gesproken voor feit 1 primair en subsidiair.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte geen stekende beweging heeft gemaakt richting aangever [slachtoffer 2] . Enkel aangever verklaart dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting zijn hoofd. Nu deze verklaring op zichzelf staat dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hieronder nader zal worden gemotiveerd.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 21 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021047326 d.d. 9 maart 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op zaterdag 20 februari was ik op het perron van het treinstation Assen. Mijn ex-partner [verdachte] stond ook op het perron. Toen ik de trein in stapte stond [verdachte] ineens ook in de trein. Ik zag dat hij achter mij stond. Toen ik mij omdraaide keek ik hem recht in het gezicht. Ik voelde dat [verdachte] mij in mijn gezicht sloeg. Dit veroorzaakte direct hevige pijn. Vervolgens viel ik door de treindeuren achterover naar buiten als gevolg van deze klap en belandde ik met mijn achterhoofd op het beton. Dit veroorzaakte ook veel pijn in mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik had zaterdag 20 februari 2021 dienst. Omstreeks 17.16 uur waren wij bij Station Assen, perron 1. Ik zag dat een man zijn rechterarm strekte en zijn rechterhand tot een vuist balde. Ik zag dat de man vervolgens met deze tot vuist gebalde rechterhand met kracht sloeg in het gezicht van de vrouw.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2021, opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik heb de beelden bekeken van het geweldsincident op het station in Assen.
17:17:54 uur: Ik zag dat via de rechterdeur van de trein een persoon de trein binnenkomt. Ik zag dat het om een vrouw ging. Ik zag dat de vrouw met haar rechterarm een afschermende beweging maakt en ik zag vervolgens dat direct hierop haar arm vast werd gepakt door een man. Ik zag dat deze man vervolgens ook de trein in stapte. Ik kan deze man als volgt omschrijven: blanke huidskleur en ik zag dat deze man een grijs/zwarte jas droeg met daaronder een hoody. Onder deze jas droeg de man een spijkerbroek en donkerkleurige schoenen.
17:17;59 uur: Ik zag dat de man inmiddels een arm om de vrouw heen probeerde te slaan en het lijkt alsof de man met zijn linkerhand de haren van de vrouw vast pakte.
17:18:00: Ik zag dat de man die inmiddels met zijn hand het haar van de vrouw vast hield iets uit zijn rechter jaszak probeerde te halen. Direct hierop zag ik dat de man die nog steeds de vrouw vast hield een voorwerp in zijn rechterhand had en hier met snelheid een stekende beweging mee maakte in de richting van de vrouw. Het voorwerp had de vorm van een mes en was tevens zilverkleurig.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 juni 2021
De rechtbank heeft ter terechtzitting de videobeelden van het incident op 20 februari 2021 bekeken. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte aan de haren heeft getrokken van aangeefster [slachtoffer 1] en met een mes een stekende beweging heeft gemaakt richting de buik van aangeefster [slachtoffer 1] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] is het mes in beslag genomen. Ik zag dat het een zilverkleurig, metalen zakmes betrof met een donkerkleurig handvat. Ik heb het mes opgemeten middels een meetlat. Ik zag dat het mes uitgeklapt een lengte had van 19.5 cm.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit (de beschrijving van) de camerabeelden volgt dat verdachte in een schermutseling met een mes een niet gerichte en snel uitgevoerde stekende beweging heeft gemaakt richting aangeefster. Dat verdachte de intentie had om aangeefster te doden en daarop dus vol opzet had, volgt niet uit het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter ook niet worden vastgesteld dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden en daarop voorwaardelijk opzet had. Dat verdachte aangeefster met het mes in de buik had kunnen raken, betekent immers niet zonder meer dat er ook een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster zou komen te overlijden.
Er kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte richting aangeefster heeft gestoken met het opzet om haar van het leven te beroven, zodat verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vraag naar het risico op zwaar lichamelijk letsel komt de rechtbank tot een andere conclusie, namelijk dat verdachte wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster heeft aanvaard. Door met een mes in een schermutseling met een snelle beweging, niet gericht maar wel richting de buik van aangeefster [slachtoffer 1] te steken bestond er een aanmerkelijke kans dat verdachte permanent letsel bij aangeefster zou veroorzaken (zoals bijvoorbeeld schade aan de organen in de buik) waarbij medisch ingrijpen nodig zou zijn geweest en er blijvende littekens waren ontstaan. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door richting de buik van aangeefster te steken heeft hij de kans op dit letsel dan ook willens en wetens aanvaard, zodat de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit de camerabeelden volgt niet dat verdachte richting aangever [slachtoffer 2] heeft gestoken. Het steken richting het hoofd van aangever [slachtoffer 2] volgt enkel uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] zelf. Nu de
verklaring van aangever niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en de rechtbank het steken richting het hoofd ook zelf niet op de beelden heeft waargenomen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, zodat verdachte van het hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 24 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021047326 d.d. 9 maart 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik had zaterdag 20 februari 2021 dienst. Omstreeks 17.16 uur waren wij bij Station Assen, perron 1. Ik zag dat een man een vrouw sloeg en vastpakte. Ik wilde voorkomen dat hij nog meer klappen zou verkopen. Ik heb de man met kracht naar achteren kunnen trekken en om zijn as gedraaid en heb hem met zijn buik op de grond kunnen drukken. Met zijn allen hebben wij de man kunnen fixeren. Uiteindelijk heb ik zijn rechterarm in de transportboeien kunnen krijgen en achter op zijn rug weten te plaatsen. Ik zag dat de man zich meerdere malen probeerde los te rukken. Hij bleef zich hevig verzetten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 27 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik had zaterdag 20 februari 2021 dienst. In Assen zijn we uit de trein gestapt. Mijn andere collega's [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waren ook ter plaatse en met elkaar probeerden wij een man te fixeren in de trein en hem de handboeien aan te leggen. We kregen één pols in de handboei maar de man lag op zijn andere hand en die kregen wij niet direct te pakken. Al met al heeft deze man zich behoorlijk verzet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 35 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [slachtoffer 6] :
Op zaterdag 20 februari 2021 was ik in de gemeente Assen. Ik zag meerdere handhavers NS boven op een man liggen. Ik zag dat de rechterarm van de man in een transportboei zat en de andere hand niet. Ik hoorde dat hij op zijn linkerarm lag en niet mee wilde werken. Ik zag verdachte op zijn buik op het bankje liggen en ineens rolde hij er af en leek
hij te willen opstaan, dan wel te willen schoppen in de richting van de handhavers.
Ik wilde de man mee hebben naar ons dienstvoertuig en pakte hem samen met een
handhaver op om hem mee te nemen. Ik voelde aan het gewicht
dat hij niet wilde meewerken en dat hij zijn lichaam in de strijd gooide. Ik had het idee dat
we doodgewicht moesten verplaatsen. De man werd op de grond van de bus gezet en ik vroeg hem in de Engelse taal om te gaan zitten op het bankje. Dit had geen effect. Ik probeerde hem meerdere malen op de bank te plaatsen en voelde dat hij wederom zijn lichaam in de strijd gooide. Hierop deed ik eerst de deur dicht in afwachting wat wij gingen doen. Ik hoorde ineens een bons en had meteen door dat dit uit ons dienstvoertuig kwam. Ik hoorde nog een bons en zag de schuifdeur van het dienstvoertuig bewegen. Ik zag dat collega [naam 1] de deur open deed en ik zag de deur op mij af komen. Ik zag de man op de grond van de bus liggen en met zijn benen aan het trappen was. Hierop ben ik met collega [naam 2] achterin gestapt. Ik hoorde dat collega [naam 2] zeggen dat hij spanning voelde in de benen van de verdachte en dat hij tegen de schuifdeur van de politievoertuig drukte. Omdat hij iets schreeuwde/zei over problemen met de luchtwegen wilden wij hem op zijn buik draaien. Verdachte lag half op zijn rug. Bij het omdraaien wilde verdachte wederom niet mee werken. Wij wilden hem van zijn rug/zij naar de buik hebben en verdachte wilde de andere kant op draaien en ik hoorde van collega [naam 2] dat hij voelde dat hij weer met zijn benen tegen de schuifdeur zat en ik hoorde de wind suizen wat ik herkende als zijnde tocht tijdens het autorijden als een deur niet goed dicht zit. Aangekomen bij de Balkengracht stapte ik samen met collega [naam 2] uit en trok ik verdachte aan zijn benen de bus uit. Toen de benen uit het dienstvoertuig waren en hij met zijn rug ter hoogte van de deur opening lag zei ik in het Engels dat hij moest gaan staan. Ik zag dat hij bleef liggen en samen met collega [naam 2] trokken wij hem aan de armen omhoog en hebben hem met enige kracht naar de ingang van het cellencomplex begeleidt en zijn hoofd naar beneden gedrukt. Ik wilde samen met de collega's uit de ophoudkamer stappen. Ik wilde langs de verdachte lopen, ik stond tussen het bankje en de verdachte in en ik voelde op mijn rechterbeen iets. Ik voelde dat iets mijn been raakte en ik zag dat een van de benen van de verdachte uit de richting van mijn been kwam waar ik iets had gevoeld en ik zag dat de verdachte in beweging was gekomen.
Feit 4
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 1 juni 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het aangetroffen mes heb ik dagelijks bij mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2021, opgenomen op pagina 41 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021047326 d.d. 9 maart 2021, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] is het mes in beslag genomen. Omdat verdachte ermee heeft gestoken, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Ik zag dat het een zilverkleurig, metalen zakmes betrof met een donkerkleurig handvat. Ik heb het mes opgemeten middels een meetlat. Ik zag dat het mes uitgeklapt een lengte had van 19.5 cm. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie IV onder 7° van de Wet wapens en munitie, hetgeen is strafbaar gesteld in artikel 27 lid 1 juncto artikel 54 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 februari 2021, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op zaterdag 20 februari 2021 was ik aan het werk op het station in Assen. Ik zag dat de man in zijn linker hand een mes vast had. Ik ben eerst met mijn voet op zijn vrije hand gaan staan en vervolgens heb ik zijn hand vastgepakt waar het mes in zat. Uiteindelijk lukte het mij om het mes los te krijgen doordat het mes hem zelf begon te verwondden. Ik heb het mes vervolgens op het perron gegooid.
Feit 5
De rechtbank acht tevens het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 10 januari 2021, opgenomen op pagina 56 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021047326 d.d. 9 maart 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .