ECLI:NL:RBNNE:2021:2318

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
18/255673-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met molotovcocktail en wapenbezit

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 oktober 2020 te Nieuw-Buinen opzettelijk brand heeft gesticht met een molotovcocktail. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door open vuur in aanraking te brengen met benzine, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt. De brandstichting leidde tot aanzienlijke schade aan het pand en de inboedel, maar gelukkig bleef het bij materiële schade dankzij het snelle ingrijpen van de bewoners en de brandweer. De rechtbank rekent dit ernstig aan en legt een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder bijzondere voorwaarden. De verdachte, die tijdens de brandstichting onder invloed van alcohol verkeerde, heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die licht verstandelijk beperkt is, maar voldoende inzicht heeft in de gevolgen van zijn daden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, afgewezen en de straf gematigd, maar benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/255673-20

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

10 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [straatnaam] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te 8936 AS Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2021 (pro forma), 30 maart 2021 (pro forma) en 27 mei 2021 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een deel van de inboedel van het voornoemde pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de inboedel van dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners en/of aanwezigen in dat pand, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of aanwezigen in dat pand, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft daartoe verwezen naar de inhoud van het proces-verbaal van politie en naar de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting. De officier van justitie gaat er vanuit dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , zoals door verdachte is verklaard. Hoewel deze verklaring niet wordt ondersteund door ander bewijs, is er geen reden om op dit punt aan de verklaring van verdachte te twijfelen, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte neemt de volle verantwoordelijkheid voor het aansteken en gooien van de molotovcocktail. Het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard met dien verstande dat de verdediging uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij dit feit heeft gepleegd samen met [medeverdachte] . Door de brandstichting is gevaar ontstaan voor het pand en goederen in het pand. Met betrekking tot de vraag of ook sprake was van gevaar voor personen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft aangegeven dat het onder 2 ten laste gelegde eveneens bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft de rechtbank wel verzocht om met betrekking tot beide feiten uit te gaan van eendaadse samenloop.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 mei 2021;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 oktober 2020, opgenomen op pagina 202 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH 2020280837 van het onderzoek WINTON/NN3R020110 opgemaakt en gesloten op 22 december 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 oktober 2020, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde partij] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 11 oktober 2020, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 oktober 2020, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 oktober 2020, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] , brandmeester van de brandweer te Stadskanaal;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de camerabeelden van de brandstichting bij [bedrijf] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen pand [bedrijf] d.d. 21 december 2020, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen wapen brandstichting d.d. 21 oktober 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft op 11 oktober 2020, door het gooien van een molotovcocktail, opzettelijk brand gesticht in het pand gelegen aan het [straatnaam] te Nieuw-Buinen. In dit pand, een voormalige boerderij, bevinden zich (onder meer) een pizzeria ( [bedrijf] , uitgebaat door [benadeelde partij] ) en een woonhuis (gelegen achter en schuin boven het restaurant gedeelte). Ten gevolge van de brand is schade ontstaan aan het pand en aan goederen in het pand. De bewoners van het woonhuis ( [getuige 1] en [naam] ) waren op het moment dat de brand ontstond thuis. Uit de verklaring van [getuige 2] , brandmeester van groep 5 van de brandweer te Stadskanaal, leidt de rechtbank af dat toen de bandweer ter plaatse kwam, voor in het portaal een hevige brand woedde en dat de vlammen al tot aan het plafond kwamen. De brandweer heeft door snel ingrijpen kunnen voorkomen er een grote uitslaande brand is ontstaan, die zich zou hebben uitgestrekt tot ook het woongedeelte van het pand. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door de brandstichting gemeen gevaar voor het pand en de inboedel van het pand alsmede levensgevaar voor de bewoners van het pand te duchten was. Dat het levensgevaar zich niet heeft verwezenlijkt doet daar niet aan af.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de bewezenverklaarde feiten zou hebben gepleegd tezamen met, dan wel onder druk van [medeverdachte] . Buiten de verklaring van verdachte bevindt zich in het dossier onvoldoende steunbewijs voor het door verdachte geschetste scenario.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
1
hij op 11 oktober 2020 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, in het pand gelegen aan het [straatnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een deel van de inboedel van het voornoemde pand is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de inboedel van dat pand en levensgevaar voor de bewoners van dat pand, te duchten was;
2
hij op 11 oktober 2020 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Voorts heeft de rechtbank in het onder 1 bewezenverklaarde, in de eerste regel na “gemeente Borger-Odoorn”, ingelezen: “in het pand gelegen aan het [straatnaam] ”, zoals in de oorspronkelijke dagvaarding was opgenomen. In de vordering wijziging tenlastelegging van 14 januari 2021 is deze zinsnede (kennelijk abusievelijk) weg gevallen. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, en
2
handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 26 maart 2021, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, psycholoog. Uit dit rapport komt het volgende naar voren.
Verdachte kampte tijdens het onderzoek met laagbegaafde cognitieve vermogens die vooral naar voren komen in een licht verstandelijk beperkt werkgeheugen. Wanneer het werkgeheugen wordt belast door andere zaken, zoals bijvoorbeeld het geval is in geval van stress of overmatig alcoholgebruik, is verdachte niet goed in staat goed na te denken en weloverwogen keuzes te maken. Ten tijde van het tenlastegelegde had verdachte 16 of 17 flesjes bier gedronken, waardoor er hoogstwaarschijnlijk sprake was van een alcoholintoxicatie, en was er sprake van veel boosheid (naar zijn zeggen door de opgewonden toestand van zijn vriend), waardoor verdachte in combinatie met zijn licht verstandelijk beperkte werkgeheugen niet goed in staat was om goede gedragskeuzes te maken. Omtrent de mate waarin het ten laste gelegde is toe te rekenen aan verdachte is het van belang dat verdachte, ondanks zijn licht verstandelijk beperkte werkgeheugen, voldoende intelligent is om te weten dat het drinken van veel alcohol bij hem kan leiden tot een verminderd vermogen om weldoordachte beslissingen te nemen. Hem is derhalve kwalijk te nemen dat hij zoveel flesjes bier nuttigde en dat hij zich daarna in een situatie begaf waarin hij minder goed in staat was weloverwogen beslissingen te nemen. Tevens kan worden gesteld dat verdachte tijdens zijn boosheid, ondanks zijn zwakke werkgeheugen, nog steeds moet hebben geweten dat het gooien van een molotovcocktail strafbaar is.
De rapporteur heeft geadviseerd om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maaneden voorwaardelijk, onder aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie gericht op middelengebruik en een locatiegebod met elektronische controle.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging mee te wegen dat de schade beperkt is gebleven tot schade aan goederen en dat het levensgevaar zich niet heeft verwezenlijkt, alsmede dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en een bekennende verklaring heeft afgelegd. De raadsman heeft voorts verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit de over hem opgemaakte rapportages. De raadsman heeft bepleit om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. Met betrekking tot de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde betreffende het locatiegebod heeft de raadsman opgemerkt dat dit een verregaande vrijheidsbeperking inhoudt. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om, indien zij het advies van de reclassering volgt, een termijn te stellen aan de duur van het locatiegebod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, het reclasseringsrapport d.d. 11 mei 2021 en de pro Justitia rapportage d.d. 26 maart 2021 van de psycholoog dr. R.W. Blaauw, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Verdachte heeft bij de brandstichting gebruik gemaakt van molotovcocktail. Dit betreft ernstig gevaarzettend gedrag dat veel schade tot gevolg heeft gehad en nog veel meer schade tot gevolg had kunnen hebben. Immers ook de levens van de bewoners ( [getuige 1] en [naam] ) van het woongedeelte van het pand zijn door verdachte in gevaar gebracht. Dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade aan het pand, is te danken aan het snel en adequaat handelen van die bewoners en van de brandweer. Brandstichting brengt naast schade tevens gevaar voor de omgeving met zich mee en veroorzaakt veel onrust en angst bij omwonenden. De rechtbank acht dit zeer kwalijk en rekent dit verdachte ernstig aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking de over hem opgemaakte pro Justitia rapportage waarin is geadviseerd verdachte een kortdurend psycho-educatief contact te laten hebben met de (forensische) verslavingszorg of aldaar een educatief programma te laten volgen, waardoor verdachte inzicht krijgt in de relatie tussen het alcoholgebruik en zijn gedrag. De reclassering heeft zich hierbij aangesloten. Daarnaast acht de reclassering een locatiegebod wenselijk om te kunnen voorkomen dat verdachte onder invloed van alcohol wederom in de problemen zal geraken. Dit locatiegebod houdt in dat verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Verdachte dient voorts mee te werken aan elektronische controle van het locatiegebod.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met het feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij veel spijt heeft van wat er gebeurd is en dat hij (uiteindelijk) zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en heeft verklaard over wat er op 11 oktober 2020 is gebeurd.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het bewezenverklaarde onder 2 zodanig samenhangt met het bewezenverklaarde onder 1, dat aan het bewezenverklaarde onder 2 geen afzonderlijke betekenis toekomt voor wat de hoogte van de op te leggen straf betreft.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, onder aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met dien verstande dat het locatiegebod (met elektronisch toezicht) zal worden opgelegd gedurende de eerste 6 (zes) maanden van de proeftijd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 55, en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het hiervoor bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres Laan Corpus den Hoorn 102, 9728 JR te Groningen en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie gericht op middelengebruik, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde, gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd van 3 jaren, op
vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Het huidige verblijfadres is (bij de broer van verdachte) aan [straatnaam] , [woonplaats] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Bij de start van het locatiegebod hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 17 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 12 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 17 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen;
- dat de veroordeelde zal meewerken aan elektronische controle op dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juni 2021.
Mr. Van Capelle en mr. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.