ECLI:NL:RBNNE:2021:2260
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een bedrag van € 75.211,- dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit strafbare feiten, waaronder oplichting en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van € 24.130,55, na correcties voor onkosten en het vaststellen van de werkelijke opbrengst. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de veroordeelde en aangiftes van benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de brandstofkosten die de veroordeelde heeft gemaakt tijdens het plegen van de delicten. De vordering van de raadsman om de aan benadeelde partijen toegekende vorderingen in mindering te brengen, is afgewezen omdat niet is aangetoond dat deze bedragen zijn voldaan. De rechtbank heeft artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 482 dagen.