ECLI:NL:RBNNE:2021:2205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
177792
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling minderjarige en ontvankelijkheid verzoek

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, d.d. 12 mei 2021, wordt het verzoek van een minderjarige tot wijziging van de zorgregeling tussen zijn ouders behandeld. De minderjarige, die bij zijn moeder woont, heeft een verzoek ingediend om de zorg- en opvoedingstaken gelijk te verdelen tussen zijn ouders. De kinderrechter heeft op 7 april 2021 met de minderjarige gesproken en op 13 april 2021 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide ouders en de gezinsvoogd aanwezig waren. De ouders zijn gescheiden en de zorgregeling is eerder vastgesteld in een beschikking van 16 januari 2019. De kinderrechter overweegt dat de minderjarige ontvankelijk is in zijn verzoek op basis van artikel 1:265g BW, ondanks de bezwaren van de moeder. De kinderrechter wijst het verzoek echter af, omdat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige is en de strijd tussen de ouders niet opgelost zal worden door een gelijke verdeling van de zorgdagen. De kinderrechter benadrukt dat duidelijkheid en stabiliteit voor de minderjarige belangrijker zijn dan een gelijke verdeling van de dagen. De kinderrechter adviseert de ouders om de strijd niet op de schouders van de minderjarige te leggen en om in mei een evaluatie van de zorgregeling te houden, waarbij de wensen van de minderjarige en de veranderende omstandigheden van de vader in overweging worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177792 / FA RK 21-312
beschikking van de kinderrechter d.d. 12 mei 2021
naar aanleiding van het verzoek van:
[de minderjarige] ,
wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij de kinderrechter bekend adres,
hierna ook te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[de vader],
wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden.
gezamenlijk ook aangeduid als: de ouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Leeuwarden.
Overweging voor [de minderjarige]
Ik neem deze beslissing, omdat jij mij een brief hebt geschreven. Ook hebben we een gesprek gehad. Een beschikking van de kinderrechter is vaak lastig te lezen als je kind bent. Ik richt me daarom eerst kort tot jou. In deze beschikking, dat is eigenlijk een beslissing, leg ik uit wat mijn beslissing is. Onder 5. leg ik mijn beslissing aan jou uit. Je vindt dit stukje op pagina 6.

1.Procesverloop

1.1.
[de minderjarige] heeft met zijn brief van 14 maart 2021 een verzoek tot wijziging van de zorgregeling bij de kinderrechter ingediend.
1.2.
De kinderrechter heeft op 7 april 2021 met [de minderjarige] gesproken.
1.3.
De kinderrechter heeft nadien kennisgenomen van:
- een faxbericht van mr. F. Hofstra van 12 april 2021;
- een faxbericht van mr. P. Rijnsburger van 12 april 2021.
1.4.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft de kinderrechter een mondelinge behandeling gehouden op 13 april 2021. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam medewerker] , namens de GI.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter meegedeeld, dat zij de beschikking van deze kinderrechter van 16 januari 2019 zal toevoegen aan de gedingstukken. De ouders hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.

2.Feiten

2.1.
De ouders zijn gehuwd geweest. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 16 januari 2019 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI, de bij beschikking van 27 mei 2015 door deze rechtbank vastgelegde zorgregeling gewijzigd en een gedetailleerde zorgregeling vastgelegd, zoals opgenomen in voormelde beschikking. De kinderrechter heeft in deze beschikking overwogen dat duidelijkheid zwaarder weegt dan de mogelijke beperking die de vastgelegde regeling voor het contact met de vader mogelijk inhoudt.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 november 2020 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 17 november 2021.

3.Verzoek

3.1.
[de minderjarige] wil een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen zijn ouders, in die zin dat hij evenveel tijd bij zijn moeder als bij zijn vader is. Verder wil hij ook met oud en nieuw (volgens het basisschema) in het gezin van zijn vader verblijven, ook al is zijn vader dan in verband met zijn werkzaamheden op dat moment afwezig.
3.2.
[de minderjarige] heeft de kinderrechter verteld, dat hij op het idee was gekomen om de kinderrechter een brief te schrijven nadat zijn stiefmoeder (door [de minderjarige] bonusmoeder genoemd) hem hierover een filmpje had laten zien. [de minderjarige] heeft het naar het zin bij beide ouders. Ook met zijn bonusmoeder en bonuszusje kan hij goed overweg. [de minderjarige] weet dat zijn ouders geen goede vrienden (meer) van elkaar zijn en niet goed met elkaar over hem kunnen communiceren. [de minderjarige] heeft verder verteld dat zijn vader op een booreiland werkt en hierdoor standaard drie weken van huis is, maar in deze coronatijd komt daar nog een week bij, omdat de vader nog een periode in quarantaine moet. Hierdoor is [de minderjarige] drie weken achtereen bij de moeder, dan een week bij de vader, vervolgens vijf dagen bij de moeder en dan weer een week bij de vader (terwijl de vader dan niet aanwezig is, maar elders in quarantaine zit). [de minderjarige] wil dat de zorgregeling eerlijk wordt verdeeld, inhoudende dat hij drie weken bij zijn moeder verblijft en vervolgens drie weken bij (en in het gezin van) zijn vader. [de minderjarige] realiseert zich dat zijn wens om een eerlijke verdeling onder ander voortvloeit uit het feit dat zijn ouders op dit moment geen goede vrienden van elkaar zijn. Maar hij heeft het verzoek ook vooral voor zichzelf gedaan. [de minderjarige] heeft zijn wensen met de gezinsvoogd besproken. De gezinsvoogd zou hem nog terugbellen, maar dat is niet gebeurd, aldus [de minderjarige] .

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Door en namens de moeder is gesteld dat [de minderjarige] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de kinderrechter op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verdeling van de zorg- en opvoedtaken heeft bepaald op op verzoek van de GI bij beschikking van 16 januari 2019. Gelet hierop kan het verzoek van [de minderjarige] niet gebaseerd zijn op artikel 1:377g BW en heeft [de minderjarige] geen eigen informele rechtsingang, aldus de moeder.
4.2.
Door en namens de vader is gesteld dat [de minderjarige] ontvankelijk is in zijn verzoek, nu [de minderjarige] op verzoek van artikel 1:265g BW zelfstandig een verzoek tot wijziging van de zorgregeling bij de kinderrechter kan indienen.
4.3.
De kinderrechter stelt voorop dat zij zich voor kan stellen dat de brief van de griffier van 7 april 2021 voor verwarring kan zorgen, nu daarin artikel 1:377g BW staat genoemd. De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige] gelet op artikel 1:265g BW een formele rechtsingang heeft, nu in lid 2 van dit artikel is bepaald, dat op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde,
de minderjarige van twaalf jaar of ouderen de gecertificeerde instelling, de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing kan wijzigen, op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In het eerste lid van voormeld artikel is bepaald, dat voor de duur van de ondertoezichtstelling de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Verder overweegt de kinderrechter dat een minderjarige op grond van artikel 1:377g BW in samenhang met artikel 1:253a BW een eigen rechtsingang heeft, deze route wordt niet afgesneden doordat er een ondertoezichtstelling geldt. De redenering van de moeder zou er op neer komen dat een kind dat onder toezicht is gesteld niet een eigen rechtsingang kan aanwenden indien de kinderrechter op grond van artikel 1:265g BW een regeling heeft vastgesteld. Dit lijkt de kinderrechter in strijd met de bedoeling van de wetgever.
4.4.
Gelet op voorgaande is naar het oordeel van de kinderrechter [de minderjarige] bevoegd tot het indienen van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling.
Inhoudelijk
Standpunt moeder
4.5.
Namens en door de moeder is onder meer naar voren gebracht, dat de vader het al jarenlang niet eens is met de zorgregeling. De vader wil een gelijke verdeling van de zorgregeling tussen de ouders. Dit is (meermalen) met de gezinsvoogd besproken. Nu de GI niet aan de wens van de vader tegemoet wil komen door bij de kinderrechter hiervoor een verzoek in te dienen, ook omdat de moeder niet achter een wijziging van de zorgregeling staat, is de vader boos weggelopen in een gesprek hierover met de gezinsvoogd op 30 juni 2020. Naast strijd met de gezinsvoogd zoekt de vader ook de strijd met anderen uit zijn omgeving. Zo is de vader uit de Whatsapp groep van de voetbal van [de minderjarige] verwijderd in verband met het uiten van dreigende taal, waardoor [de minderjarige] via de vader niet meer op de hoogte wordt gesteld van zijn voetbalwedstrijden.
De moeder wil vasthouden aan de huidige zorgregeling. Ook als dit betekent dat [de minderjarige] overeenkomstig de afspraak in het gezin van zijn vader verblijft, terwijl de vader dan niet aanwezig is in verband met zijn werk. Alhoewel de moeder liever had gezien dat [de minderjarige] dan bij haar verblijft, wil de moeder dit niet wijzigen, omdat het werkrooster van de man telkenmale wijzigt en om dienovereenkomstig steeds de zorgregeling aan te passen vindt de moeder niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder geeft er dan ook de voorkeur aan vast te houden aan de huidige omgangsstructuur. Wel is de moeder bereid om vóór de aankomende zomervakantie te kijken of aanpassing van de zorgregeling op termijn nodig is, omdat [de minderjarige] na de zomervakantie naar het voortgezet onderwijs gaat.
Verder heeft de moeder opgemerkt dat zij voornemens is een verzoek tot wijziging van het gezag/de zorgregeling bij de rechtbank in te dienen. Wellicht zou dan in deze procedure door de rechtbank een raadsonderzoek kunnen worden gelast.
Standpunt vader
4.6.
De vader heeft betwist dat hij [de minderjarige] dan wel zijn partner zou hebben aangezet tot het schrijven van een brief aan de kinderrechter. Volgens de vader vindt [de minderjarige] blijkbaar geen gehoor bij de gezinsvoogd, gelet op het feit dat [de minderjarige] dan maar aan de kinderrechter zijn wensen kenbaar heeft gemaakt. Op dit moment ziet de vader [de minderjarige] zes dagen in de zes weken, als gevolg van het feit dat de vader een week eerder dan voorheen van huis moet in verband met de quarantaine. De vader erkent dat hij zich richting de gezinsvoogd niet behoorlijk heeft uitgelaten en dat dit niet goed is geweest. Dit was een uiting van zijn frustraties omdat hij naar zijn gevoel geen gehoor vindt bij de gezinsvoogd om de zorgregeling aan te passen. Wellicht is het een optie dat de kinderrechter een bijzondere curator zal benoemen voor [de minderjarige] , nu partijen in overleg met de gezinsvoogd niet tot overeenstemming komen over (een wijziging van) de zorgregeling. Een bijzondere curator kan dan samen met [de minderjarige] bekijken wat een goede invulling van de zorgregeling is, aldus de vader. De vader erkent dat zijn werkrooster de afgelopen periode vaak is veranderd. De verwachting is dat na aankomende zomervakantie zijn werkrooster voor een langere periode vast zal staan.
Standpunt van de GI
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd [naam medewerker] onder meer naar voren gebracht dat zij anderhalf jaar bij het gezin betrokken is. Zij heeft geïnvesteerd in het contact met [de minderjarige] . [de minderjarige] vindt het moeilijk dat zijn ouders niet met elkaar kunnen opschieten, hij zit klem tussen zijn ouders. [de minderjarige] heeft bij de gezinsvoogd aangegeven dat hij een eerlijke verdeling van de zorgregeling wil. [de minderjarige] denkt dat zijn ouders dan aardiger tegen elkaar zullen doen. De gezinsvoogd heeft inderdaad [de minderjarige] niet teruggebeld - [de minderjarige] had ingesproken op haar voicemail -, omdat [de minderjarige] haar (met instructies op de achtergrond van de vader wat hij moest zeggen) had gevraagd om te helpen bij het schrijven van een brief aan de kinderrechter. De gezinsvoogd is van mening dat het niet aan [de minderjarige] is om een dergelijk verzoek te doen. Verandering van de zorgregeling is alleen wenselijk als het werkschema van de vader voor een lange periode vastligt. Dit is tot nu toe niet het geval. Daarbij is verandering alleen mogelijk indien de vader op een normale manier met de gezinsvoogd communiceert en zich niet dreigend en agressief opstelt. Ook de eerste gezinsvoogd is door de vader bedreigd, waarvoor de vader is veroordeeld. De gezinsvoogd vindt het een goed idee om voor [de minderjarige] een bijzondere curator te benoemen. Verder heeft de gezinsvoogd medegedeeld, dat haar samenwerking met [de minderjarige] inmiddels dusdanig is verstoord, dat [de minderjarige] geen vertrouwen meer in haar heeft. Wellicht dat de Raad voor de Kinderbescherming kan adviseren ten aanzien van de zorgregeling. De planning is dat in mei 2021 een evaluatie van de zorgregeling zal plaatsvinden.
Oordeel kinderrechter
4.8.
De kinderrechter is van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:265g BW, nu (wederom) het werkrooster van de vader is gewijzigd. [de minderjarige] ziet zijn vader hierdoor veel minder. [de minderjarige] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. De gestelde wijziging van omstandigheden is relevant en de kinderrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [de minderjarige] .
4.9.
De kinderrechter zal het verzoek van [de minderjarige] afwijzen en overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] wenst een eerlijke verdeling van de zorgregeling tussen de ouders, in die zin dat hij evenveel dagen bij zijn moeder als bij zijn vader verblijft. Voor [de minderjarige] voelt dat als eerlijk, hij denkt dat op die manier zijn ouders aardiger tegen elkaar zullen doen.
4.10.
Eerlijkheid bestaat naar het oordeel van de kinderrechter er niet alleen uit dat er sprake is van een eerlijke/gelijkwaardige verdeling van het aantal omgangsdagen. Eerlijk zijn is niet alleen een norm, maar ook een waarde. Een waarde, zoals bijvoorbeeld de wijze van in het leven staan, dat [de minderjarige] in staat wordt gesteld met beide ouders een goede band op te bouwen, dat er sprake is van duidelijkheid en dat hij geen last heeft van de strijd die de ouders met elkaar voeren, zodat [de minderjarige] zich leeftijdsadequaat kan ontwikkelen. Door de strijd die de ouders met elkaar voeren wordt [de minderjarige] in zijn ontwikkeling bedreigd, dit vindt de kinderrechter pas oneerlijk, temeer omdat de volwassenen die om [de minderjarige] geven dit kunnen stoppen. Met name de vader dient zich dit te realiseren en te stoppen met het "vechten" voor een gelijkwaardige verdeling van het aantal omgangsdagen. De kinderrechter die op 16 januari 2019 zorgregeling vaststelde heeft al aan de vader uitgelegd dat de vader los moet laten dat de regeling eerlijk moet zijn voor beide ouders. Dit is geen maatstaf waaraan de kinderrechter toetst, wel of de regeling in het belang van [de minderjarige] is en vooral of het hem duidelijkheid biedt. Het lijkt erop dat de strijd van vader voor een eerlijke regeling de strijd van [de minderjarige] is geworden. Dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk.
De kinderrechter overweegt verder dat het werk van de vader maakt dat een gelijke verdeling onmogelijk is. Zijn rooster is meerdere keren gewijzigd en hij verblijft veelal in het buitenland. De kinderrechter heeft de indruk gekregen dat [de minderjarige] het gevoel heeft dat ook als de vader niet thuis is hij bij zijn bonusmoeder hoort te verblijven, zodat hij evenveel tijd in het gezin van zijn vader als dat van zijn moeder is. Nu de vader en de moeder niet met elkaar kunnen overleggen en er sprake is van parallel ouderschap, is het in het belang van [de minderjarige] dat er zo min mogelijk strijd is. Daarom kiest de kinderrechter opnieuw voor duidelijkheid. Over enkele maanden gaat [de minderjarige] naar het voortgezet onderwijs. De kinderrechter gunt het [de minderjarige] dat hij zich hier op kan gaan richten, zonder dat hij de last van de strijd van de ouders op zijn schouders voelt. De kinderrechter adviseert de ouders dan ook met klem om [de minderjarige] niet te belasten met de strijd over de zorgregeling. Dit zal een last van [de minderjarige] zijn schouders kunnen halen.
4.11.
Ter zitting is besproken dat er in mei een evaluatie zal plaatsvinden door de gezinsvoogdijinstelling ten aanzien van de zorgregeling. Naar het oordeel van de kinderrechter is het nu aan de gezinsvoogd om met de ouders en [de minderjarige] de zorgregeling te evalueren en daarbij alle omstandigheden mee te wegen. De moeder is bereid in gesprek te gaan over een mogelijke wijziging van de zorgregeling als [de minderjarige] naar het voortgezet onderwijs gaat. Nader bekeken dient te worden welke zorgregeling dan het meest passend voor [de minderjarige] is. Tevens dient hierbij betrokken te worden het mogelijk voor langere periode geldende werkrooster van de vader ingaande september 2021. Ook zal hierbij de wens van [de minderjarige] ten aanzien van de omgang tijdens oud en nieuw besproken moeten worden. De GI zou vervolgens een verzoek tot wijziging kunnen indienen, indien zij dit in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk acht.
4.12.
De kinderrechter acht van belang op te merken dat de gezinsvoogd inspanningen kan verrichten om de vertrouwensband met [de minderjarige] te herstellen. De kinderrechter heeft de indruk gekregen dat hiervoor bij [de minderjarige] nog ruimte bestaat. Daarom heeft benoeming van een bijzondere curator naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment geen toegevoegde waarde. Ook acht de kinderrechter de kans groot dat [de minderjarige] zich ook niet gehoord voelt door de bijzondere curator indien deze een andere mening heeft. Nu de gezinsvoogd is aangesteld om de belangen van [de minderjarige] te behartigen, en de komst van een bijzondere curator de strijd ook kan vergroten, acht de kinderrechter dit geen goed idee. Bovendien heeft de vader aangegeven dat de bijzondere curator dan samen met [de minderjarige] kan bekijken wat een goede invulling van de zorgregeling is, op die manier wordt [de minderjarige] nog meer onderdeel van de strijd, in plaats van dat hij duidelijkheid krijgt.

5.Voor [de minderjarige]

Ik heb van jou een brief ontvangen en wij hebben daarover samen gesproken. Daarna heb ik. op 13 april 2021 met je ouders en de gezinsvoogd gesproken.
Je hebt mij geschreven dat jij graag een eerlijke verdeling wilt van de dagen dat je bij je vader dan wel je moeder bent. Zo’n verdeling heet een zorgregeling. Ik heb besloten om de zorgregeling niet te wijzigen. Ik leg je hier uit waarom.
Ik vind dat je bij eerlijkheid niet alleen moet denken aan het tellen van de dagen dat je bij je vader en je moeder bent. Eerlijkheid is veel meer. Eerlijkheid is ook wat wenselijk is voor jou. Eerlijk is dat je geen druk voelt om evenveel tijd met je vader en je bonusmoeder door te brengen als met je moeder. Eerlijk is ook dat jij geen last hebt van strijd tussen jouw ouders, ruzie tussen je vader en de gezinsvoogd en andere hulpverleners.
Zo vind ik het niet eerlijk dat jij last hebt van het feit dat je ouders niet goed met elkaar kunnen praten en samen niet goed afspraken over jou kunnen maken. Jij voelt daardoor onrust en je wilt je ouders gelijk behandelen door evenveel tijd met beide door te brengen. Ik snap dat je daarvoor kiest. Heel veel kinderen in jouw situatie willen dat het gelijk verdeeld is en willen niet kiezen voor hun vader of hun moeder. Ik denk dat jij kiest voor een gelijke verdeling, omdat je verwacht dat je daardoor rust krijgt en je dan niemand teleurstelt. Ik geloof niet dat je hierdoor rust vindt. De problemen tussen jouw ouders zijn daarvoor te groot en vooral je vader is het met veel beslissingen niet eens die de gezinsvoogd neemt. Hij voert veel strijd en daar heb jij ook last van. Die strijd zal er ook blijven als je evenveel dagen bij je vader als je moeder bent.
Omdat je ouders samen niet kunnen overleggen, vind ik dat duidelijkheid het beste voor jou is. Ook het werk van je vader maakt het er niet gemakkelijker op. Hij is immers veel weg, waardoor het logisch is dat jij daardoor meer tijd bij je moeder bent. Een regeling die niet steeds wordt veranderd geeft voor nu de meeste rust. Ik hoop dat je begrijpt dat met een gelijke verdeling van het aantal dagen de problemen tussen je ouders niet opgelost zullen zijn. Daarom verander ik zorgregeling niet.
Op de zitting is wel afgesproken dat de gezinsvoogd in mei met jouw ouders in gesprek gaat om te bekijken wat iedereen van de regeling vindt en hoe het de afgelopen tijd is gegaan. Ook zullen ze bespreken of de regeling na de zomervakantie moet worden veranderd omdat jij dan naar het voortgezet onderwijs gaat. Je vader werkt dan waarschijnlijk ook weer volgens een meer vast rooster. Ook zal in dit gesprek gesproken moeten worden over jouw wens voor oud en nieuw. Voor nu blijft de regeling zoals die is.
Hieronder lees je ten slotte nog de formele beslissing.

6.Beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken van [de minderjarige] af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 12 mei 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 433