ECLI:NL:RBNNE:2021:2124

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/9616
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving en Toezichtlocatie na incidenten van agressie en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Libische asielzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiser was per 11 december 2020 geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een besluit van het COa dat was genomen op basis van gedragingen die als ernstig en bedreigend werden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan meerdere incidenten van agressie en geweld, zowel tegen medebewoners als tegen medewerkers van de opvanglocatie. Ondanks dat de eiser betwistte dat hij gewelddadig was en stelde dat hij hulp nodig had, oordeelde de rechtbank dat het COa voldoende had gemotiveerd dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen die eerder aan de eiser waren opgelegd geen effect hadden gehad op zijn gedrag, en dat de plaatsing in de HTL noodzakelijk was om de sociale veiligheid op de locatie te waarborgen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer AWB 20/9616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1989,
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van eveneens 11 december 2020 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen de besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.22144. Hierop doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide beroepen plaatsgevonden op 8 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Kuiper. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Verweerder heeft besloten om eiser met ingang van 11 december 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder is vastgesteld dat eiser op locatie Apeldoorn CG (POL) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser rookmelders afgeplakt en afgekoppeld en is er sprake geweest van incidenten met agressie en geweld tegen medebewoners en derde partijen. Volgens verweerder heeft eisers gedrag een grote impact op de rust en werkprocessen die afbreuk doet aan de sociale veiligheid en sfeer op de locatie. Ook ondervinden medebewoners grote schade en lopen zij groot gevaar als gevolg van eisers gedrag. Verweerder heeft geconstateerd dat er naar aanleiding van eerdere incidenten in een aantal gevallen maatregelen zijn genomen. Verweerder wijst op de bijlage met daarin een overzicht van de incidenten en de opgelegde maatregelen. Die maatregelen hebben geen effect gehad op het door eiser getoonde gedrag. Verweerder meent dat eisers gedragingen wat betreft aard en omvang zodanig ernstig zijn, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Verweerder ziet geen aanleiding om af te zien van de plaatsing van eiser in een HTL op grond van de door eiser gegeven zienswijze.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL behoort. De HTL is bedoeld om overlastgevers met hun gedrag te confronteren. Eiser meent dat er sprake is van miscommunicatie. Hij heeft wel problemen, maar is nimmer gewelddadig, dan wel bedreigend naar medewerkers of anderen. Eiser heeft hulp en bescherming nodig, maar krijgt die niet van het COa tegen medebewoners en medewerkers die hem provoceren en onheus bejegenen. Hij wil de uitkomst van zijn asielprocedure in vrijheid afwachten en is altijd zijn afspraken nagekomen. Eiser heeft zich nooit schuldig gemaakt aan het plegen van (zware) strafbare feiten en hij vormt geen bedreiging voor de openbare orde. Er is namelijk geen sprake van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Tot slot wijst eiser er op dat er in de maatregel geen startdatum is genoemd voor zijn verblijf in de HTL.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de HTL-maatregel op goede gronden is opgelegd. Verweerder wijst op de incidenten en op de naar aanleiding daarvan opgelegde maatregelen, die niet hebben geleid tot een gedragsverandering. Met name eisers gedrag op 30 november 2020, te weten het gebruik van fysiek geweld tegen een medebewoner tijdens het verblijf op een time-outplek, en het laatste incident van 2 december 2020, waarbij eiser het rookverbod heeft overtreden na eerder herhaaldelijk de huisregels met betrekking tot brandveiligheid te hebben overtreden, zijn aanleiding geweest voor de plaatsing op de HTL. Verweerder wijst er verder op dat het Unierechtelijke openbare ordecriterium niet van toepassing is, nu de plaatsing in de HTL niet leidt tot verblijfsweigering of verblijfsbeëindiging. Het bestreden besluit is ook in overeenstemming met de artikelen 20 en 26 van de Opvangrichtlijn (2013/33/EU). Uit het besluit blijkt verder evident dat de stelling dat eiser niet gewelddadig is geweest en zelf bescherming behoeft, onjuist is. Eisers gedrag is waargenomen door zowel medewerkers als medebewoners. Ook is eiser door het GZA voorafgaand aan de overplaatsing onderzocht met het oog op medische bezwaren, maar die waren er niet. Nadat op 8 december 2020 met eiser is gesproken, is hij per
11 december 2020 in de HTL geplaatst. Dat is de startdatum. Met betrekking tot de
(maximale) duur van de plaatsing volstaat verweerder met een verwijzing naar het overgelegde Maatregelenbeleid.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Verweerder stelt zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat de plaatsing van eiser in de HTL op goede gronden is gebeurd. Zoals uit het bestreden besluit blijkt, hebben zich in een periode van anderhalve maand meerdere incidenten voorgedaan, waarbij eiser zich verbaal en fysiek agressief heeft gedragen tegenover anderen. Ook heeft eiser meerdere keren voor brandgevaar gezorgd. De maatregelen die naar aanleiding daarvan aan eiser zijn opgelegd, hebben niet tot de beoogde gedragsverbetering geleid. De enkele, zeer algemene, betwisting van de incidenten door eiser, en de stelling dat hij juist hulp en bescherming nodig heeft, zijn volstrekt onvoldoende om niet van de juistheid van de uitgebreide beschrijving van de incidenten in het bestreden besluit uit te gaan. Verweerder heeft dan ook voldoende gemotiveerd dat eiser behoort tot de HTL-doelgroep. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat het Unierechtelijke openbare ordecriterium in deze zaak niet van toepassing is. Eiser heeft ook niet concreet onderbouwd waarom er in zijn geval wel aan het Unierechtelijke criterium zou moeten worden getoetst. De rechtbank stelt voorts vast dat op pagina 10 van het bestreden besluit is vermeld dat eiser per
11 december 2020 in de HTL wordt geplaatst. Daardoor kan eisers beroepsgrond omtrent de startdatum van de maatregel niet slagen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
J.H. Folkers, griffier, op 22 januari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.