ECLI:NL:RBNNE:2021:2094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
LEE 20/1103
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vangnetuitkering op grond van de Participatiewet en de rol van de Toetsingscommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân. Het college had een verzoek ingediend om een vangnetuitkering op grond van artikel 74 van de Participatiewet (PW) voor het jaar 2018. Dit verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris, wat leidde tot een beroep van het college bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek terecht was. De Toetsingscommissie vangnet Participatiewet (TC) had in een brief van 11 september 2019 geen verzoek om aanvullende informatie gedaan, maar had het college enkel in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank benadrukte dat het college had moeten begrijpen dat de TC geen specifieke informatie vroeg, maar enkel een zienswijze. Dit was in lijn met de bestaande procedures en de jarenlange ervaring van het college.

Daarnaast stelde de rechtbank vast dat de netto lasten over 2018 de verstrekte uitkering niet met meer dan 5% overstegen, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van de vangnetuitkering. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat het college niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de vangnetuitkering, en dat de afwijzing van het verzoek dus terecht was. Het beroep van het college werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân, te Sneek, eiser,
(gemachtigden: mr. H.E. de Hoo en K. Bosman)
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW),

verweerder
(gemachtigden: drs. L.H. Berkhout en mr. R.E. van der Kamp).

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een vangnetuitkering op grond van artikel 74 van de Participatiewet (PW) over het jaar 2018 afgewezen.
In het besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun voornoemde gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser heeft op 9 juli 2019 overeenkomstig het voorgeschreven aanvraagformulier een verzoek om een vangnetuitkering over 2018 ingediend bij de Toetsingscommissie vangnet Participatiewet (de TC). De TC heeft op 11 september 2019 een (concept) negatief advies over dit verzoek voorgelegd aan eiser. Daarbij schrijft de TC dat ze eiser in de gelegenheid stelt om met zijn zienswijze te komen op het voorgenomen advies, binnen de daarvoor gestelde termijn van twee weken na de datum van dit verzoek. De TC schrijft ook dat zij de zienswijze van eiser betrekt bij haar definitieve advies aan de minister van SZW. Eiser heeft op 3 oktober 2019 gereageerd op de brief van de TC. De TC heeft op 28 oktober 2019 definitief een negatief advies over dit verzoek uitgebracht.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder na ontvangst van het negatief advies van de TC van 28 oktober 2019 het verzoek van eiser om een vangnetuitkering over 2018 op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit Participatiewet (BPw) afgewezen. De TC heeft vastgesteld dat de netto lasten over 2018 niet meer dan 105% bedragen van het over 2018 toegekende budget als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de PW, aan de hand van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 58a, eerste lid, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Voor eiser zijn de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies en uitkeringen als bedoeld in artikel 69 van de PW over 2018 vastgesteld op € 30.906.000,-, terwijl het definitief vastgestelde budget
€ 31.644.662,- bedroeg. De netto lasten zijn op grond van artikel 1, eerste lid, onder I van het BPw verminderd met een bedrag van € 2.878,500,-, zijnde het bedrag dat door de gemeentelijk accountant over 2018 als onzeker of onrechtmatig is gerapporteerd. Uitgaande van € 30.906.000,- bedragen de netto lasten niet meer dan 105% van de verstrekte uitkering, wat een voorwaarde is om voor een vangnetuitkering in aanmerking te kunnen komen, op grond van artikel 10, eerste lid, van het BPw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van de TC van 11 september 2019 niet te kwalificeren is als een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van het BPw. Met deze brief is eiser op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen naar aanleiding van het voornemen van de TC om de Minister te adviseren het verzoek om een vangnetuitkering af te wijzen. Reeds daarom wordt geen aanleiding gezien om op basis van de brief van eiser van 3 oktober 2019 het primaire besluit te herzien. Verweerder stelt zich tevens op het standpunt dat in dit geval een ex nunc beoordeling achterwege dient te blijven, omdat in artikel 10, zesde lid van het BPw uitdrukkelijk is bepaald dat wordt uitgegaan van informatie die op 15 augustus van het jaar waarin het verzoek wordt ingediend voorhanden is. Volgens verweerder is de informatie die eiser in zijn brief van 3 oktober 2019 heeft verstrekt op zichzelf beschouwd al geen reden om het primaire besluit te herzien. Die informatie beperkt zich namelijk slechts tot de niet met stukken onderbouwde stelling van eiser, dat het bedrag aan onzekerheden over 2019 inmiddels is teruggelopen en naar verwachting nog verder zal afnemen.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder een onjuiste uitleg geeft aan de geldende wet- en regelgeving inzake het al dan niet toekennen van een vangnetuitkering. Volgens eiser is het niet juist dat de TC in plaats van verweerder (het bestuursorgaan) heeft verzocht om een zienswijze. Verder heeft verweerder de brief van de TC van 11 september 2019 ten onrechte aangemerkt als een verzoek tot het geven van een zienswijze als bedoeld in artikel 4:7 van de Awb en niet als een verzoek om (aanvullende) informatie. Eiser heeft in reactie hierop een toelichting op het verzoek gegeven en op de in gang gezette acties om de geconstateerde risico’s te beperken. Deze informatie heeft verweerder ten onrechte niet meegenomen in zijn besluitvorming. Verder volhardt verweerder ten onrechte in zijn standpunt dat er sprake is van een harde datum waarop de verantwoordingsinformatie binnen moet zijn (bedoeld zal zijn: 15 augustus) en dat er geen informatie kan worden meegenomen van na die datum.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft betwist dat op zich niet aan de voorwaarde van artikel 10, eerste lid, onder c, van de BPw voor toekenning van de vangnetuitkering wordt voldaan. Het verzoek van de TC om een zienswijze is indirect namens verweerder gedaan. Er is niet alleen rekening gehouden met het advies van de TC, maar ook met de zienswijze van eiser. Door de gevolgde procedure is eiser op geen enkele wijze benadeeld. Daarbij komt dat eiser door de brief van de TC van 11 september 2019 uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen in het kader van een voorgenomen advies om de aanvraag tot een vangnetuitkering af te wijzen. Het valt dan niet vol te houden dat, zoals eiser stelt, de brief als een verzoek om aanvullende informatie zou moeten worden aangemerkt. Temeer niet daar in deze brief in het geheel niet om (specifieke) informatie is verzocht, maar enkel gelegenheid is gegeven om een zienswijze naar voren te brengen.
Wettelijk kader
5.1.
Artikel 74, eerste lid, van de PW bepaalt dat indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, loonkostensubsidies of uitkeringen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, op verzoek van het college een vangnetuitkering kan worden verleend.
5.2.
Artikel 74, vijfde lid, van de PW bepaalt dat een vangnetuitkering kan worden geweigerd als het college in strijd handelt met een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op de vangnetuitkering of met een voorwaarden die aan het besluit tot verlening van een vangnetuitkering is verbonden.
5.3.
Artikel 10, eerste lid, onder c, van het BPw, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, bepaalt dat de vangnetuitkering over de jaren 2017 en 2018 slechts wordt toegekend voor zover: de netto lasten de verstrekte uitkering met meer dan vijf procent overstijgen.
5.4.
Artikel 10, zesde lid, van het BPw bepaalt dat informatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel I, van het BPw, die anders dan op verzoek na 15 augustus van het jaar waarin het verzoek is ingediend is ontvangen, niet in de beoordeling van het verzoek wordt meegewogen.
Beoordeling door de rechtbank
6. Kernvraag is of verweerder terecht het verzoek van eiser om een vangnetuitkering 2018 heeft afgewezen.
6.1.
Ten aanzien van het standpunt van eiser dat de brief van de TC van 11 september 2019 niet als een verzoek tot het uitbrengen van een zienswijze kan worden beschouwd, maar moet worden gezien als een verzoek om informatie die vervolgens bij de besluitvorming kan worden meegenomen, overweegt de rechtbank dat deze brief niet te kwalificeren is als een verzoek om (aanvullende) informatie als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van het BPw. In de brief heeft de TC in algemene bewoordingen de mogelijkheid gegeven om een zienswijze naar voren te brengen en niet gevraagd om aanvullende, specifieke informatie. Mede gelet op de jarenlange ervaring met de bestaande praktijk (begrotingscyclus) en de voorgeschreven procedures en beoordelingen van de TC, zoals eiser dit ter zitting heeft bevestigd, had eiser redelijkerwijs moeten begrijpen dat hier geen sprake was van een verzoek om (aanvullende, specifieke) informatie, maar van het geven van gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze. Overigens bracht, in dit geval artikel 4:7 van de Awb niet de verplichting mee een dergelijke zienswijze te vragen. De voorgenomen afwijzing was immers niet gebaseerd op gegevens die afweken van gegevens die eiser zelf had verstrekt. Hieruit volgt ook dat het betoog van eiser dat op grond van artikel 4:7 van de Awb niet de TC maar verweerder gelegenheid had moeten geven een zienswijze naar voren te brengen, niet slaagt.
6.2.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan de harde datum waarop de verantwoordingsinformatie binnen moet zijn (15 augustus) en dat er zo geen plaats is voor een ex nunc toetsing van het bezwaar, overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt op grondslag van het bezwaar. Dit neemt niet weg dat verweerder dient uit te gaan van de informatie die op het toetsmoment of de peildatum van het jaar waarin het verzoek wordt ingediend voorhanden is (in dit geval 15 augustus). Dit is voorgeschreven in artikel 10, zesde lid, van het BPw. De aard van deze regelgeving verzet zich dan ook tegen het meenemen van informatie, die na 15 augustus is ontvangen, in de beoordeling van het verzoek, ook in de bezwaarfase. Uitgegaan moet dus worden van de gegevens die op dat moment beschikbaar of bekend zijn, afgezien van de informatie waar de TC in voorkomen geval specifiek om vraagt. De aanvullende informatie, die eiser in zijn zienswijze heeft verstrekt over de in gang gezette acties om de geconstateerde risico’s c.q. onzekerheden te verkleinen of beperken om aan te geven dat de netto lasten de verstrekte uitkering met meer dan vijf procent overstijgen, hoefde verweerder dus niet mee te nemen in de besluitvorming.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de netto lasten over 2018 de verstrekte uitkering niet met meer dan 5% overstijgen, zodat eiser niet voldoet aan het gestelde in artikel 10, eerste lid, onder c, van de BPw voor toekenning van de vangnetuitkering. Verweerder heeft dus terecht geweigerd eiser een vangnetuitkering te verlenen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2021 door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Heeft uw zaak spoed en moet tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.