ECLI:NL:RBNNE:2021:2087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
18/287259-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijke geweldpleging na gevecht met steekincident

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een gewelddadig voorval op 12 november 2020 in Groningen. De verdachte mengde zich in een gevecht tussen de aangever en medeverdachten, waarbij de medeverdachte met een mes zwaaiende en snijdende bewegingen maakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had op de gronddelicten van poging doodslag en zware mishandeling, omdat de gedragingen van de medeverdachte niet aan hem konden worden toegerekend. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, omdat hij geweld had uitgeoefend op de aangever door hem te slaan en te trappen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten, maar legde hem een gevangenisstraf van 90 dagen op. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet direct door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank weigerde ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling, omdat dit niet opportuun werd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/287259-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 07/047409-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 mei 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, en/of
-met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd en/of (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- één of meermalen die [slachtoffer] heeft geduwd, en/of
- één of meermalen in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- in/tegen/op/in de richting van het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen/op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) en/of snijwond(en), heeft toegebracht, door met dat opzet
- die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht, althans het hoofd te steken en/of te snijden en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken richting het hoofd en/of (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- één of meermalen die [slachtoffer] te duwen, en/of
- één of meermalen in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, en/of
- in/tegen/op/in de richting van het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen/op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen in het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt richting het hoofd en/of (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- één of meermalen die [slachtoffer] heeft geduwd, en/of
- één of meermalen in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag/was gelegen) in/tegen/op/in de richting van het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen/op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Groningen, althans in Nederland, openlijk, te weten, op de [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door (met kracht) meermalen, althans eenmaal
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken/snijden in het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp één of meermalen (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken richting het hoofd en/of (elders) op/richting het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- die [slachtoffer] te duwen, en/of
- in/tegen/op het gezicht, in elk geval het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag/was gelegen) in/tegen/op/in de richting van het gezicht, althans het hoofd en/of (elders) tegen/op/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de aangifte, de beveiligingsbeelden en de camerabeelden die door meerdere getuigen zijn gemaakt blijkt dat verdachte zich heeft gemengd in een gevecht tussen aangever, medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in dat gevecht met een mes zwaaiende en snijdende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd van aangever en hij heeft met dat mes aangever verwond aan diens hoofd. Dit is te kwalificeren als een poging tot doodslag.
Verdachte heeft een actieve rol gehad in het geweld dat op aangever werd uitgeoefend door slaande/duwende en trappende bewegingen in de richting van aangever te maken. Verdachte heeft zich niet onttrokken aan het gevecht en heeft zich verenigd met medeverdachte. De gedragingen van medeverdachte dienen dan ook toegerekend te worden aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, nu van medeplegen van de daarin verweten geweldsgedragingen geen sprake is en de gedragingen van verdachte hooguit kwalificeren als eenvoudige mishandeling of openlijke geweldpleging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geprobeerd om een eind te maken aan een vechtpartij tussen zijn vriend [medeverdachte 2] , aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarbij heeft verdachte een klap op de rug gegeven aan aangever, een schop tegen diens achterwerk en hij heeft een trappende beweging in de richting van aangever gemaakt. Er is geen grond om de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte 1] mede aan verdachte toe te rekenen, nog los van de vraag hoe de handelingen van deze [medeverdachte 1] gekwalificeerd moeten worden. Hij kende medeverdachte [medeverdachte 1] niet, was niet met hem samen vlak voorafgaand aan de vechtpartij en heeft niet gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] een mes bij zich droeg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 mei 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was met [medeverdachte 2] in de stad Groningen en [medeverdachte 2] zou voor mij spullen ophalen bij het restaurant [naam restaurant] van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [slachtoffer] raakten in gevecht. Ik moest [medeverdachte 2] helpen. Ik heb daarom [slachtoffer] een klap op zijn rug gegeven. Ik heb ook twee trappende of schoppende bewegingen gemaakt. Het klopt dat ik op de beelden ben te zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 november 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020313771 van 11 april 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zag dat [medeverdachte 2] terugkwam en op mij afliep. Hij sloeg mij. Ik had pepperspray bij mij en spoot hem daarmee in zijn ogen. Ik zag daarna dat er ineens twee anderen op mij afkwamen. Ik zag dat het [verdachte] en nog een jongen was. Die jongen ken ik niet. Die onbekende jongen stak mij met zijn mes in mijn gezicht. Ik viel op de grond. Toen sloegen en schopten zijn mij meerdere keren tegen mijn lichaam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [1] van 29 november 2020, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant] :
Filmpje 6:
Slachtoffer en [medeverdachte 2] raken met elkaar in gevecht. Onderin beeld komt [medeverdachte 1] aan lopen vanuit de richting centrum. [medeverdachte 2] en slachtoffer vallen op straat. [medeverdachte 1] begint te rennen. Hij maakt een beweging met zijn rechterarm alsof hij iets pakt. [medeverdachte 1] rent richting slachtoffer en [medeverdachte 2] . Zodra [medeverdachte 1] bij slachtoffer en [medeverdachte 2] is haalt hij met zijn rechterarm uit (backhand, van links boven naar rechts onder) naar het hoofd van slachtoffer. [medeverdachte 1] heeft iets in zijn rechterhand, gelijkend op een mes. Slachtoffer deinst achteruit. Het slachtoffer valt achterover op straat. [verdachte] verschijnt onderin beeld. Het slachtoffer ligt nog op zijn rug op de straat. [medeverdachte 1] loopt om het slachtoffer heen. Slachtoffer maakt schoppende bewegingen richting [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] maakt meerdere stekende bewegingen naar slachtoffer. [verdachte] rent richting [medeverdachte 1] en slachtoffer. Slachtoffer ligt op zijn buik op straat. Slachtoffer komt overeind, [medeverdachte 1] bevindt zich achter hem. Slachtoffer komt verder overeind, [medeverdachte 1] loopt op hem af. [medeverdachte 1] heeft slachtoffer vast bij zijn schouder/ shirt. [medeverdachte 1] maakt snijdende bewegingen richting het hoofd van slachtoffer. [verdachte] maakt een slaande beweging en raakt slachtoffer op zijn rug. [medeverdachte 1] heeft slachtoffer nog vast en trekt hem mee richting de overzijde van de straat. Slachtoffer komt ten val. [medeverdachte 1] maakt snijdende/ stekende bewegingen richting slachtoffer. [medeverdachte 1] wendt zijn rug richting slachtoffer en gaat richting de stoep. Slachtoffer staat op. Hij kijkt achterom richting [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] loopt op de stoep aan de overzijde van de straat. Slachtoffer heeft rood (bloed) op de rechterzijde van zijn gezicht/ voorhoofd.
Slachtoffer bukt achter [medeverdachte 2] om iets van de straat te pakken wat hier ligt. [medeverdachte 1] komt aanrennen vanaf de stoep aan de overzijde van de straat. Slachtoffer gaat weer staan. Op dit moment is [medeverdachte 1] bij hem. Het slachtoffer deinst achteruit en valt achterover. [medeverdachte 1] haalt uit naar het slachtoffer met zijn rechterhand. [verdachte] komt weer aanlopen. Slachtoffer bevindt zich in een half zittende half liggende positie. Hij strekt zijn rechterarm uit richting [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wendt zijn hoofd af. Slachtoffer maakt trappende bewegingen richting [medeverdachte 1] . [verdachte] haalt met zijn rechterbeen uit richting het hoofd van slachtoffer. Slachtoffer valt verder
achterover en ligt met zijn rug op de stoeprand. [medeverdachte 1] maakt stekende/ slaande bewegingen naar het slachtoffer. [verdachte] haalt nogmaals uit met zijn rechterbeen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt aan de hand van de camerabeelden en het daaraan gerelateerde proces-verbaal vast dat aangever in gevecht is geraakt met [medeverdachte 2] . Op enig moment mengt medeverdachte [medeverdachte 1] zich in die strijd, door met een op een mes gelijkend voorwerp zwaaiende en snijdende bewegingen in de richting van het hoofd van aangever te maken. Niet veel later arriveert verdachte bij het gevecht en doet actief mee door aangever op zijn rug te slaan. [medeverdachte 2] raakt ontzet. Medeverdachte [medeverdachte 1] blijft doorgaan met de zwaaiende en snijdende bewegingen in de richting van het hoofd van aangever. Verdachte neemt daarbij een actieve en alerte pose aan richting aangever. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte enige poging doet om het geweld tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] te de-escaleren. Op enig moment lijkt het gevecht ten einde, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] opnieuw de confrontatie met aangever opzoekt, die daarbij op de grond valt. Verdachte mengt zich ook nu in het gevecht door een trappende beweging in de richting van het hoofd van aangever te maken en hem een schop tegen het achterwerk te geven.
Uit deze omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte geweld heeft uitgeoefend op aangever. Niet gebleken is dat het geweld dat verdachte zelf heeft uitgeoefend tot de dood van aangever of zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft kunnen leiden. De cruciale vraag die de rechtbank in het kader van de tenlastelegging dient te beantwoorden, is of de geweldshandelingen die door medeverdachte [medeverdachte 1] zijn verricht aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank beantwoordt die vraag negatief. Er is geen bewijs dat verdachte ervan op de hoogte was dat medeverdachte [medeverdachte 1] het geweld op aangever uitoefende met een mes, zodat – anders dan de officier van justitie aanneemt – niet kan worden geoordeeld dat verdachte zich met die vorm van geweld door [medeverdachte 1] heeft verenigd. Daarmee is niet bewezen dat verdachte opzet had op de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde gronddelicten. Bovendien kan daarmee niet worden bewezen dat sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte.
De rechtbank acht het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het meest subsidiair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers wel tezamen met [medeverdachte 1] in de openbare ruimte geweld gebruikt tegen aangever.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meest subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2020 te Groningen openlijk in vereniging, op de [straatnaam], geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door met kracht meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer] te duwen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te trappen en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte handelde in een noodweersituatie. [medeverdachte 2] , een vriend van verdachte, werd door aangever aangevallen en mishandeld. Verdachte heeft geprobeerd om met noodzakelijke geweldshandelingen in de vorm van een klap en een trappende beweging [medeverdachte 2] te ontzetten. Verdachte heeft gehandeld binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer moet worden afgewezen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangever aangevallen en verdachte heeft zich in dat gevecht gemengd door ook geweld op aangever uit te oefenen, zelfs toen aangever weerloos op de grond lag. Van een noodzakelijke verdediging van [medeverdachte 2] tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever is geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake is. Uit de beelden is gebleken dat verdachte ook nadat [medeverdachte 2] was ontzet en zelfs nadat het gevecht leek te zijn beëindigd zijn geweld tegen aangever heeft voortgezet. De rechtbank passeert het beroep op noodweer.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 291 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde een verbod om in contact te treden/komen met aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Indien bij bewezenverklaring een gevangenisstraf wordt opgelegd, dient die maximaal drie maanden te zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag en in een drukke winkelstraat in een gevecht gemengd en heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] geweld uitgeoefend op aangever, ook nadat deze op de grond terecht was gekomen en weerloos was. Uit de hoeveelheid getuigenverklaringen en de camerabeelden blijkt dat veel mensen getuige zijn geweest van het geweld. Dit heeft zonder meer bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In haar rapportage adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden onder andere een meldplicht bij en ambulante begeleiding door de reclassering. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd expliciet verklaard dat hij teleurgesteld is in de reclassering en met die organisatie niet wil samenwerken. Ook wil hij niet meewerken aan een psychologisch onderzoek.
Gelet op de aard en ernst van het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de verklaring van verdachte over het reclasseringscontact acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf niet opportuun. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. De op te leggen straf is aanzienlijk lager dan geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 53.427 ter vergoeding van materiële schade en € 9.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De materiële schade bestaat uit schade aan kleding, gemaakte medische kosten, eigen risico van de zorgverzekering, reiskosten, inkomensverlies en toekomstige medische kosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen voor een bedrag van € 927 aan materiële schade en € 9.000 aan immateriële schade, nu de vordering tot deze bedragen voldoende is onderbouwd.
De materiële schade voor zover dit inkomensverlies ad € 50.000 en toekomstige medische kosten ad € 2.500 betreft is niet onderbouwd en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. In het geval de vordering wordt toegewezen, verzoekt de verdediging rekening te houden met de mate van eigen schuld van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij, nu die schade vooral veroorzaakt lijkt te zijn door het gebruik van mes door de medeverdachte. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 16 oktober 2018 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 17 februari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 januari 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, acht de rechtbank toewijzing van de vordering niet opportuun, en zij zal de vordering afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

07/047409-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch van 16 oktober 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2021.
Mrs. Brouwer en Hoedt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De camerabeelden zijn ter terechtzitting vertoond.