ECLI:NL:RBNNE:2021:1972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
C/18/202393 / FA RK 20-3059
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogdij na overlijden van de grootmoeder en verzoek om ouderlijk gezag door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 mei 2021 een beschikking gegeven over de voogdij en het ouderlijk gezag van een minderjarige. De vader van het kind verzocht de rechtbank om het gezag over zijn dochter, die in 2011 geboren is, te verkrijgen. De moeder van het kind is na de geboorte verdwenen en de grootmoeder had tot haar overlijden op 25 augustus 2019 de voogdij over het kind. In haar testament had de grootmoeder de tante van het kind aangewezen als voogd, maar de rechtbank oordeelde dat deze testamentaire aanwijzing geen rechtsgevolg had, omdat de wet niet toestaat dat een derde, zoals een tante, voogdij aanwijst. De vader had nog nooit het gezag over zijn dochter uitgeoefend en de rechtbank had gegronde vrees dat de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden als het verzoek van de vader zou worden ingewilligd. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde dat de tante met de voogdij belast moest blijven. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen tot voogd te benoemen, omdat er op dat moment geen ouderlijk gezag werd uitgeoefend. De rechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier gelast om de wijziging in het gezag in te schrijven in het gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/202393 / FA RK 20-3059
beschikking over het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van 26 mei 2021 in de zaak van

[de vader] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna ''de vader'' wordt genoemd,
advocaat: mr. M. Schuring, die kantoor houdt in Groningen,
en

[de tante] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna "de tante'' wordt genoemd.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de vader, dat de rechtbank op 19 november 2020 heeft ontvangen. Daarin verzoekt de vader de rechtbank om te bepalen dat hij voortaan het gezag zal uitoefenen over zijn dochter en dat haar hoofdverblijfplaats bij hem wordt vastgesteld.
Op 21 mei 2021 zijn deze verzoeken mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de vader, die werd bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn advocaat, mr. M. de Haan, en door [naam 1] die als sociaal werkster is verbonden aan de in Groningen gevestigde hulpverlenende instantie Mee. Verder is gesproken met drs. [naam 2] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna “de Raad”) vertegenwoordigt.
De tante en de moeder, [naam van de moeder] , zijn behoorlijk opgeroepen om deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Zij zijn daarvoor niet verschenen.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

Op grond van de niet weersproken inhoud van het verzoekschrift, de overige stukken die aan het dossier zijn toegevoegd en de op een en ander tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, kan de rechter bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten.
De man is de juridische vader van zijn op [geboortedag] [geboortemaand] 2011 in Groningen geboren dochter [de minderjarige] (hierna “ [de minderjarige] ”). Hij heeft nog niet eerder het gezag over zijn nu tienjarige dochter uitgeoefend.
De moeder is na de geboorte van [de minderjarige] uit beeld verdwenen. Uit een afschrift van de Basisregistratie Personen van 1 oktober 2020 blijkt dat de moeder per 13 januari 2015 is geëmigreerd naar een onbekend adres in het buitenland.
Uit het uittreksel uit het gezagsregister blijkt dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, bij beschikking van 16 september 2015 het gezag van de moeder over [de minderjarige] heeft beëindigd en Jeugdbescherming Noord Drenthe tot voogd over [de minderjarige] heeft benoemd.
Uit dat uittreksel blijkt verder dat deze rechtbank bij beschikking van 17 oktober 2017 Jeugdbescherming Noord Drenthe heeft ontslagen als voogd en heeft bepaald dat [de grootmoeder] , de grootmoeder (vaderszijde), met ingang van de datum van de beschikking is belast met de voogdij over [de minderjarige] .
De grootmoeder is op 25 augustus 2019 overleden. In haar door de dood bekrachtigde testament van 6 juni 2019 is een bepaling opgenomen hoe na haar overlijden in de voogdij over [de minderjarige] moet worden voorzien. De testamentaire voogdijaanwijzing betreft de tante van [de minderjarige] .
Op 14 oktober 2019 heeft de tante verklaard de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden en daartoe de akte van aanvaarding ondertekend. In het gezagsregister is opgenomen dat de tante is benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
[de minderjarige] woont bij haar tante in de woning waar zij eerst met haar grootmoeder heeft gewoond.

De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
De vader wil dat hij voortaan het gezag over [de minderjarige] uitoefent. Hij meent dat dit nodig is, omdat hij in de woning van zijn zus wil gaan wonen en haar zus met haar eigen dochter gaat verhuizen. De rechter zal in deze beschikking eerst ingaan op het gezag waarvan wordt aangenomen dat de tante dat uitoefent en vervolgens op het verzoek van de vader.
Waarom vindt de vader dat hij het gezag over [de minderjarige] moet gaan uitoefenen?
De vader vindt dat hij het gezag moet uitoefenen, omdat de tante het gezag niet langer goed kan uitoefenen. Zij vindt het volgens de vader een te zware belasting. De vader wil met [de minderjarige] gaan wonen in de woning van zijn zus, die met haar dochter gaat verhuizen naar een andere woning. De vader voert verder aan dat hij altijd omgang met [de minderjarige] heeft gehad en dat van de moeder niets kan worden verwacht, omdat zij na de geboorte van [de minderjarige] vanwege verslavingsproblemen uit het leven van [de minderjarige] is verdwenen en nooit een rol in haar leven heeft gespeeld.
Wat adviseert de Raad aan de rechter?
De Raad heeft aangeboden zo nodig onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de vader. De Raad is bekend met de gezinssituatie uit eerdere onderzoeken die zij hebben gedaan, ook na het overlijden van de grootmoeder, omdat op dat moment niet werd voorzien in het gezag. De Raad vindt het belangrijk dat in ieder geval direct moet worden voorzien in het gezag, als de rechter vaststelt dat daarin op dit moment niet wordt voorzien.
Wat vindt de rechter van het verzoek?
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechter vast dat op dit moment niet in het gezag over [de minderjarige] wordt voorzien. Tot zover werd aangenomen dat door aanvaarding van de testamentaire voogdijaanwijzing van de grootmoeder, de tante voogd was geworden. Dat is niet juist.
Art. 1:292 van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) regelt de mogelijkheid dat
een ouderin een testament een voogdijaanwijzing geeft. De wet maakt het niet mogelijk dat een dergelijke aanwijzing door een ander dan een ouder wordt gedaan. Uit de wetgeschiedenis volgt dat de wetgever het te ver vond gaan om een derde die met de voogdij is belast de mogelijkheid te geven om bij testament een aanwijzing te mogen doen (zie hiervoor de Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II 23 714, p. 14).
Uit het voorgaande volgt dat de testamentaire voogdijaanwijzing door de grootmoeder geen rechtsgevolg heeft gehad. Er was daarom geen testamentaire aanwijzing die de tante kon aanvaarden en de rechtbank had van die aanvaarding geen akte mogen opmaken.
De rechter constateert dat op dit moment ten aanzien van [de minderjarige] geen ouderlijk gezag wordt uitgeoefend en dat er géén testamentaire voogdij is. De rechter moet daarom ambtshalve een voogd benoemen. Een daartoe strekkende beslissing behoeft de rechter niet te nemen, indien en voor zover de rechter vindt dat de vader het gezag over [de minderjarige] kan uitoefenen.
De rechter neemt in dit verband in overweging dat artikel 1:253c BW het mogelijk maakt dat een tot het gezag bevoegde ouder die niet eerder samen met de moeder uit wie het kind is geboren het gezag heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken hem met het gezag te belasten. Uit het vierde lid van dit artikel volgt dat het verzoek alleen mag worden afgewezen, indien er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Die vrees bestaat. De vader heeft nog nooit voor [de minderjarige] gezorgd en tijdens de mondelinge behandeling bleek dat hij ook na het overlijden van zijn moeder zich op geen enkel moment heeft afgevraagd wie voor [de minderjarige] zou moeten zorgen en hoe in het gezag over haar moet worden voorzien. De vader kon of wilde alleen vertellen dat hij vroeger “te jong” was om voor [de minderjarige] te zorgen. Hoewel de rechter de mogelijkheid heeft geboden om open te zijn over feiten en omstandigheden die eerder aan de uitoefening van het gezag in de weg hebben gestaan, heeft de vader die mogelijkheid niet benut. Zo bleek tijdens de mondelinge behandeling dat de vader langdurig gedetineerd is geweest, maar wilde of kon de vader niet verwoorden welke feiten tot die detentie aanleiding hebben gegeven. Evenmin was de vader open over zijn eigen persoonlijke problematiek die eerder ertoe heeft geleid dat de rechtbank en vervolgens de grootmoeder in haar testament, het niet mogelijk en/of wenselijk vonden dat de vader het gezag over [de minderjarige] zou gaan uitoefenen.
Uit de mondelinge behandeling bleek verder dat de vader geen goed beeld heeft hoe hij de feitelijke verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zodanig vorm en inhoud kan geven dat die voldoende aansluit bij [de minderjarige] en haar ontwikkelingsbehoeften.
De rechter neemt verder in overweging dat de Raad eerder bij [de minderjarige] betrokken is geweest. Die raadsbemoeienis heeft met zich gebracht dat bij herhaling de vader niet in beeld kon komen als de ouder die voortaan het gezag over [de minderjarige] zou kunnen uitoefenen. De Raad heeft immers eerder geadviseerd dat Jeugdbescherming Noord Drenthe met de voogdij wordt belast. Na het, relatief recente, overlijden van de grootmoeder, heeft de Raad ook onderzoek gedaan en geconstateerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat niet de vader het gezag over [de minderjarige] gaat uitoefenen, maar dat de tante met de voogdij wordt belast.
Op een en ander stuit het verzoek van de vader af.
Op grond van artikel 1:299 BW zal de rechter ambtshalve in de voogdij voorzien. Hij zal dat doen door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen tot voogd te benoemen.
De vader heeft ook verzocht een beslissing te nemen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Ten aanzien van dat verzoek wijst de rechter op artikel 1:12 BW. Gelet op de wijze waarop nu in het gezag wordt voorzien, is Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis als enige bevoegd om te bepalen waar [de minderjarige] woont of verblijft.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De rechter:
belast Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen met de voogdij over [de minderjarige] ;
gelast de griffier in deze rechtbank deze wijziging in het gezag over [de minderjarige] in te schrijven in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 26 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
RV