ECLI:NL:RBNNE:2021:1942

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
18/930026-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak tegen een verdachte wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1990 en woonachtig in Hoogeveen, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Pieters, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2018 tot en met 24 februari 2019 opzettelijk heeft gehandeld in verdovende middelen, waaronder speed/amfetamine en GHB, en op 25 februari 2019 een hoeveelheid van deze middelen en een wapen van categorie III voorhanden had. Tijdens de zitting op 29 april 2021 heeft de verdachte de feiten bekend, met uitzondering van het bezit van LSD, waarvan de rechtbank oordeelde dat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van LSD, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na zijn echtscheiding en het verlies van zijn baan. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is een geldbedrag van € 490,- verbeurd verklaard, terwijl een bedrag van € 750,- aan de verdachte wordt teruggegeven. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen genoemd en het vonnis is uitgesproken door de rechters op 20 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930026-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 mei 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 april 2021, dat is gesloten op 6 mei 2021.
Verdachte is ter terechtzitting van 29 april 2021 verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 24 februari 2019, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende speed/amfetamine en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (gamma-hydroxyboterzuur), zijnde speed/amfetamine en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur), (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
verdachte op of omstreeks 25 februari 2019, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende speed/amfetamine en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)), en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende LSD (lysergeenzuurdiethylamide) en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (gamma-hydroxyboterzuur) zijnde speed/amfetamine en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)) en/of LSD (lysergeenzuurdiethylamide) en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur) (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
verdachte op of omstreeks 25 februari 2019, te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan
30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
verdachte op of omstreeks 25 februari 2019, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Umarex, type Colt Government 1911 A1, kaliber 7,65 mm en/of daarbij behorende munitie van categorie III, te weten (een) (viertal) kogelpatro(o)n(en), van het merk Fiocchi, kaliber 7,65 mm en/of munitie van categorie IIIm te weten 24, in elk geval één of meer, (knal)patronen van het merk Aba Pyrotechnik, type Titanspeed, kaliber 15 mm, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van alle vier feiten, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van LSD.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte wordt van het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van LSD vrijgesproken, nu niet vast is komen te staan dat in de woning van verdachte een middel is aangetroffen dat lysergeenzuurdiethylamide (LSD) bevat.
Verdachte heeft de te bewijzen feiten duidelijk en ondubbelzinnig bekend. De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 april 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking woning d.d. 27 februari 2019, opgenomen op pagina 55 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019051091 d.d. 18 maart 2019, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 251 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van een verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 15 april 2019, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van een verbalisant.
een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 april 2019, opgenomen op pagina 220 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een onderzoek naar de in verdachtes woning aangetroffen stoffen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte in de periode van 1 december 2018 tot en met 24 februari 2019 te Hoogeveen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed/amfetamine en telkens opzettelijk heeft bereid en verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (gamma-hydroxyboterzuur), zijnde speed/amfetamine en GHB (gamma-hydroxyboterzuur), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
verdachte op 25 februari 2019 te Hoogeveen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed/amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (gamma-hydroxyboterzuur),
zijnde speed/amfetamine en XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)) en GHB (gamma-hydroxyboterzuur) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
verdachte op 25 februari 2019 te Hoogeveen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
verdachte op 25 februari 2019 te Hoogeveen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Umarex, type Colt Government 1911 A1, kaliber 7,65 mm en daarbij behorende munitie van categorie III, te weten viertal kogelpatronen van het merk Fiocchi, kaliber 7,65 mm en munitie van categorie III, te weten 24 knalpatronen van het merk Aba Pyrotechnik, type Titanspeed, kaliber 15 mm, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
Ten aanzien van het vuurwapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Ten aanzien van de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewezenverklaarde feiten ernstige feiten betreffen die in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigen. Gelet echter op het tijdsverloop en voorts op de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, acht de officier van justitie de bovengenoemde strafeis geboden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de Reclassering van 27 mei 2019, 6 oktober 2020 en 29 december 2020 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende ruim twee maanden schuldig gemaakt aan het produceren van en handelen in GHB en het verhandelen van speed en XTC. Ook had verdachte voornoemde verdovende middelen en een kleine hoeveelheid hennep voorhanden op het moment dat zijn woning door de politie werd doorzocht. Met name harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen zijn gemoeid.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen waarmee daadwerkelijk met scherp kon worden geschoten en daarbij behorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten. Daarom moet in beginsel streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan. De verklaring van verdachte dat hij zeker niet van plan was om het wapen ooit te gebruiken, ook niet voor afdreiging, maakt dit bezit niet minder ernstig.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Blijkens die oriëntatiepunten is voor het dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat een gevangenisstraf aan de orde. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen vermelden de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Gelet op het vorenstaande zou voor het bewezenverklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn.
In de persoonlijke situatie van de verdachte ziet de rechtbank evenwel aanleiding om hiervan af te wijken en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Uit de reclasseringsrapporten blijkt dat verdachte na zijn echtscheiding in 2018 van de moeder van zijn kinderen, langzaam is afgegleden. Door verlies van zijn baan destijds gleed hij nog meer af door overmatig drugsgebruik. Een baan voor een langere periode vasthouden en zelf structuur in zijn leven aanbrengen, bleek voor hem moeilijk te zijn. Psychische problemen, overmatig middelengebruik, het in huis halen van kennissen die samen met hem drugs gebruikten en financiële problemen lijken ten grondslag te hebben gelegen aan het delictgedrag.
Op 28 februari 2019 is de voorlopige hechtenis van verdachte onder voorwaarden geschorst. Uit het laatste rapport van de reclassering blijkt dat verdachte binnen het reclasseringstoezicht een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De eerdergenoemde criminogene factoren, waaronder zijn verslaving, zijn naar de achtergrond verdwenen. Verdachte heeft werk en beschikt over financiële middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Voortzetting van het toezicht wordt door de reclassering niet meer nodig geacht. Ook tijdens de terechtzitting is gebleken dat de positieve ontwikkelingen zich hebben doorgezet en dat vrijwillige hulpverlening volstaat.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er ook rekening mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer geïndiceerd. Deze zal de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt doorbreken.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen. De rechtbank acht in het licht van het bovenstaande een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Op basis van de stukken. waaronder de beslaglijst, is gebleken dat er nog beslag ligt op twee geldbedragen die onder verdachte in beslag zijn genomen. Het gaat om een geldbedrag van
€ 490,- en een geldbedrag van € 750,-. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het eerste bedrag handelsgeld betreft, en dat verdachte het tweede bedrag van zijn grootvader heeft gekregen.
De rechtbank acht het in beslag genomen geldbedrag ad € 490,- vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat dit geldbedrag verband houdt met de bewezenverklaarde opiumdelicten en aan verdachte toebehoort. Het geldbedrag ad € 750,- dient aan verdachte te worden teruggegeven nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de
Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag ad € 490,-.

Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 750,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. R. Depping en mr. B.I. Klaassens, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 mei 2021.
Mr. B.I. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.