ECLI:NL:RBNNE:2021:1930

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
18/111928-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door rijden onder invloed van amfetamine met een vrachtauto en personenauto

Op 18 juli 2019 veroorzaakte de verdachte, terwijl hij onder invloed van amfetamine was, een verkeersongeval op de A12. Hij reed met een vrachtauto en wisselde zonder richting aan te geven van rijstrook, wat leidde tot gevaarlijke situaties voor andere weggebruikers. Na zijn aanhouding werd zijn rijbewijs ingevorderd, maar op 2 augustus 2019 reed hij opnieuw onder invloed van amfetamine met een personenauto. Tijdens deze rit reed hij met een snelheid van minimaal 67 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Hij negeerde de doorgetrokken streep op de rotonde en reed een bromfietser aan die op een oversteekplaats de weg overstak, met als gevolg dat het slachtoffer ter plaatse overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en dat zijn gedrag leidde tot het dodelijke ongeval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling. Daarnaast werd een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/111928-20
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/111934-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijzigingen van de tenlasteleggingen, ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/111928-20 dat:
1
hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Pieter Stuyvesantweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam:
- terwijl hij, verdachte verkeerde onder invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet1994;
- met een snelheid van minimaal 67 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, in ieder geval met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse een aldaar gelegen rotonde te naderen,
- en (vervolgens) met onverminderde snelheid die rotonde op te rijden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de (gezien zijn rijrichting) direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid op te rijden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser aan te rijden die op die oversteekplaats de rijbaan van die Pieter Stuyvesantweg aan het oversteken was,
- en aldus niet in staat te zijn om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
waardoor de bestuurder van die bromfiets [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , werd gedood, in elk geval zodanig (zwaar) lichamelijk werd toegebracht, dat die daaraan is overleden, terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 vijfde lid van de Wegenverkeerswet en/of artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Pieter Stuyvesantweg,
- met een snelheid van minimaal 67 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, in ieder geval met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse een aldaar gelegen rotonde is genaderd,
- en (vervolgens) met onverminderde snelheid die rotonde is opgereden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de (gezien zijn rijrichting) direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid is opgereden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser heeft aangereden die op die oversteekplaats de rijbaan van die Pieter Stuyvesantweg aan het oversteken was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 870 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3
hij op of omstreeks 2 augustus 2020, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, als degene vanwie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de Pieter Stuyvesantweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd;
en in de zaak met parketnummer 18/111934-20 dat:
1
hij op of omstreeks 18 juli 2019, te of bij Duiven, in elk geval in de gemeente Duiven en gemeente Arnhem, een voertuig, te weten een vrachtauto met oplegger heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het
gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 860 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
2
hij op of omstreeks 18 juli 2019, te of bij Duiven, in elk geval in de gemeente Duiven en gemeente Arnhem, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de A12, met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, meermalen zonder richting aan te geven plotseling en abrupt van rijstrook is gewisseld, waardoor, in elk geval mede waardoor overige weggebruikers zich genoodzaakt achtten sterk af te remmen en/of uit te wijken teneinde een aanrijding te voorkomen en/of in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig de berm heeft ingestuurd door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/111934-20.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. primair in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1. subsidiair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en de feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/111934-20.
Ten aanzien van feit 1. primair in de zaak met parketnummer 18/111928-20 heeft hij het volgende aangevoerd. Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat het ongeval primair te wijten is geweest aan het slachtoffer omdat deze geen voorrang heeft verleend. Uit deze analyse blijkt ook dat het slachtoffer uit dezelfde rijrichting als verdachte kwam en ogenschijnlijk in één beweging naar links afsloeg om direct de weg over te steken. Het slachtoffer heeft daarbij geen richting aangegeven. Dat zijn twee opeenvolgende verkeersfouten van het slachtoffer die verdachte niet heeft kunnen voorzien en ook niet had behoeven te voorzien. Daarnaast is het nog maar de vraag of bij een snelheid van 50 kilometer per uur een botsing voorkomen had kunnen worden. Daarbij komt dat niet is gebleken dat het onder invloed zijn van amfetamine en THC daadwerkelijk de rijvaardigheid van verdachte heeft beïnvloed. Daarvoor zijn geen concrete aanwijzingen in het dossier en verdachte heeft verklaard dat het zijn rijvaardigheid niet heeft beïnvloed. In deze zaak is sprake van bijzondere omstandigheden. Zonder richting aan te geven en zonder voorrang te verlenen heeft het slachtoffer zijn rijrichting totaal onverwacht veranderd met een noodlottig ongeval tot gevolg. Deze omstandigheden zijn zo bijzonder dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Ten aanzien van feit 3. in de zaak met parketnummer 18/111934-20 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hem volstrekt onduidelijk is geweest dat hij niet mocht rijden en dat hij enkel een rijverbod heeft gekregen voor de duur van 24 uur, reden waarom verdachte van mening is dat hij dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van parketnummer 18/111928-20, feit 1. primair, 2. en 3.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 1 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U toont mij de beelden die in het dossier beschreven staan. Op de beelden bestuur ik een personenauto, merk [auto]. Het valt mij op dat ik de rotonde rechtdoor nam. Zo te zien reed ik daar te hard. Ik gebruikte toen dagelijks amfetamine. Het klopt dat ik amfetamine in mijn bloed had. De dagen ervoor had ik ook geblowd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 29 november 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019203570 van 10 december 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 2 augustus 2019 hebben wij naar de toedracht van het hierna omschreven verkeersongeval ter plaatse een onderzoek ingesteld. Het ongeval had eerder die dag plaatsgevonden op de Pieter Stuyvesantweg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden. De bestuurder van de bromfiets raakte hierbij ernstig gewond en overleed ter plaatse.
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/h.
Camerabeelden
Op de camerabeelden van de bewakingscamera van [bedrijf] gevestigd aan de Pieter Stuyvesantweg 1 te Leeuwarden, zagen wij dat deze gericht was schuin op de Pieter Stuyvesantweg, in de richting van de rotonde en de direct achtergelegen oversteekplaats, de plaats van het ongeval. Wij zagen dat, vlak nadat de bestuurder van de bromfiets op de parallelrijbaan naar links afsloeg, de betrokken auto in het beeld verscheen. Wij zagen dat de auto met een ogenschijnlijk behoorlijk hogere snelheid dan het eerder gepasseerde verkeer de rotonde naderde én overstak. Wij zagen dat de auto op de rotonde met zowel de linker- als de rechter wielen de linker doorgetrokken streep overschreed. Wij zagen dat de auto bij het verlaten van de rotonde in botsing kwam met de bromfiets. Op de camerabeelden zagen wij geen oplichtende remlichten van de auto.
Eindconclusie
Vermoedelijke toedracht
Het ongeval is te wijten aan bestuurdersafhankelijke gedragingen. De bestuurder van de bromfiets had gereden over de parallelrijbaan van de Pieter Stuyvesantweg komende vanuit de richting Julianastraat en gaande richting Drachtsterweg (zuidelijke richting). De auto had gereden over de hoofdrijbaan van de Pieter Stuyvesantweg, komende vanuit de richting Julianastraat en gaande richting Drachtsterweg (zuidelijke richting). Uit onderzoek en analyse door verbalisant [verbalisant] was gebleken dat de bestuurder van de auto op het moment van botsen een snelheid had gereden van minimaal 67 km/h en de maximum toegestane snelheid van 50 km/h had overschreden. De auto botste met de voorzijde tegen de linkerflank van de bromfiets. De bestuurder van de bromfiets werd omhoog geworpen en kwam uiteindelijk op de linker weghelft deels voor en deels onder de auto terecht. De bestuurder van de bromfiets overleed ter plaatse ten gevolge van inwendig letsel en inwendige bloedingen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal snelheidsanalyse van 8 december 2019, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De bots snelheid van de [auto] had zeer waarschijnlijk gelegen tussen de 67 en 75 km/u. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. is zeker overschreden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van [geboortedatum] 2019, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 2 augustus 2019 kreeg ik kennis van een verkeersongeval op de Pieter Stuyvesantweg, Leeuwarden. De verdachte gaf mij op te zijn genaamd: [verdachte] . Ik vermoedde dat de verdachte onder invloed van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid Wegenverkeerswet 1994 verkeerde. Op 2 augustus 2019 om 18:25 uur, heeft de arts, R Noordbruis in aanwezigheid van mij de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TAAZ7581NL.
Ingevolge artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 was de overgifte van het rijbewijs van de verdachte gevorderd / het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en nog niet teruggegeven (artikel 9 lid 4 Wegenverkeerswet 1994).
5. Een schriftelijk stuk, inhoudende een rapport van het Maasstad Ziekenhuis van 13 augustus 2019, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudend:
Tabel Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte] met sporen identificatienummer TAAZ7581NL
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 19 juli 2019 hielden wij verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , aan ter zake het vermoeden van het rijden onder invloed. Wij besloten dat wij het rijbewijs van de verdachte gingen invorderen op grond van artikel 130 WVW. Wij hebben aan de verdachte medegedeeld dat zijn rijbewijs ingevorderd was en dat dat inhield dat hij helemaal niet meer mocht rijden in een voertuig waarvoor een rijbewijs nodig is. Wij hebben aan de verdachte een brief Kennisgeving van ontvangst van het rijbewijs uitgereikt. In deze brief staat de procedure vermeld en het verbod tot het besturen van een rijbewijsplichtig motorrijtuig.
7. Een schriftelijk stuk, inhoudende een schouwverslag van GGD Fryslân van 2 augustus 2019, aanvullend opgenomen bij voornoemd dossier, onder meer inhoudend als verklaring van drs. B.A.A.L. Roescher, forensisch arts KNMG:
[slachtoffer]
Geboren op [geboortedatum] -1959 te [geboorteplaats]
Datum/tijd schouw 02-08-2019 17:30
Conclusie
Het betreft een niet natuurlijk overlijden, t.g.v. een verkeersongeval, waarbij betrokkene als bestuurder van een scooter door een personenauto werd geschept, waarbij hij ter plaatse aan ernstige letsels, met naar alle waarschijnlijkheid inwendige verbloedingen is overleden.
8. Een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai van het RDW van 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudend:
Identiteit: [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1985 te [geboorteplaats]
Datum ontvangst: 01-08-2019
Verblijfplaats: CBR DIVISIE VORDERINGEN
Invordering periode vanaf 19-07-2019
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 1. primair in de zaak met parketnummer 18/111928-20
Op 2 augustus 2019 heeft op de Pieter Stuyvesantweg in Leeuwarden een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is daarbij met zijn auto tegen de door [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) bestuurde bromfiets gereden, waardoor het slachtoffer is overleden.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 omdat de bijzondere omstandigheid zich voordoet dat het slachtoffer twee opeenvolgende verkeersfouten heeft gemaakt, die verdachte niet kon voorzien en ook niet had behoeven te voorzien.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Ook geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
De toegestane maximumsnelheid op de plek van het verkeersongeval is 50 kilometer per uur. Uit de snelheidsanalyse blijkt dat verdachte tussen de 67 kilometer per uur en 75 kilometer per uur heeft gereden. Ook uit de camerabeelden blijkt dat verdachte met te hoge snelheid heeft gereden. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat verdachte de rotonde rechtdoor heeft genomen. Verder staat vast dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van amfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen boven de grenswaardes de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Voor verdachte geldt in het bijzonder dat hij bekend was met de negatieve invloed van amfetamine op zijn rijvaardigheid doordat hij iets meer dan twee weken eerder, op 18 juli 2019, was aangehouden wegens gevaarlijk rijgedrag terwijl hij onder invloed van amfetamine verkeerde. Ten gevolge hiervan is zijn rijbewijs ingevorderd, en had verdachte zijn rijbewijs nog niet teruggekregen, zodat hij ook nog eens een personenauto bestuurde terwijl hem dat niet was toegestaan.
Uit het hiervoor overwogene volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden waardoor er een botsing met het slachtoffer is ontstaan en dat dit ongeval aan zijn schuld is te wijten. Verdachte is in aanmerkelijke mate tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder verwacht mocht worden. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat verdachte goed bekend was met de plek van het ongeval; hij reed er vrijwel dagelijks langs. Bovendien was hij tot twee weken voor het ongeval beroepschauffeur. Van beroepsmatige deelnemers aan het verkeer kan worden verwacht dat zij zich zeer bewust zijn van de risico’s van onverantwoord rijgedrag.
Het feit dat verdachte op een voorrangsweg reed en het slachtoffer hem geen voorrang gaf maakt niet dat verdachte geen schuld zou hebben aan het ongeval. In zijn arrest van 25 mei 2004 heeft de Hoge Raad overwogen dat de opvatting dat de bestuurder van een motorrijtuig die daarmee rijdt over een voorrangsweg er doorgaans op mag vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrijlaat of tijdig vrij maakt, ook indien deze bestuurder met een veel te hoge snelheid de kruising is genaderd dan wel is opgereden, in het algemeen onjuist is (HR 25 mei 2004,
VR2004/99). De rechtbank overweegt dat zoals uit het hiervoor overwogene volgt, het voor het slachtoffer niet mogelijk is geweest om verdachte voorrang te verlenen omdat verdachte op het moment dat het slachtoffer ging oversteken nog niet in de buurt was. Het slachtoffer had er dan ook geen rekening mee kunnen houden dat verdachte met een te hoge snelheid en rechtdoor over de rotonde zou rijden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, de schuld aan de zijde van de verdachte geenszins opheft.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20
Verdachte heeft verklaard dat hem op 18 juli 2019 enkel een rijverbod van 24 uren is uitgereikt en dat hij niet wist dat zijn rijbewijs was ingevorderd.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2019, volgt dat het rijbewijs van verdachte op 18 juli 2019 is ingevorderd, dat hem dit is meegedeeld, alsook dat aan verdachte een kennisgeving van ontvangst is uitgereikt, waarin duidelijk is opgenomen dat verdachte niet mocht rijden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte gelet hierop niet geloofwaardig en komt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene tot een bewezenverklaring van feit 3.
Bewezenverklaring ten aanzien van parketnummer 18/111934-20, feiten 1. en 2.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/111934-20 bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van rijden onder invloed van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019326835 van 20 september 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten;
3. een schriftelijk stuk, inhoudende een rapport van het Maasstad Ziekenhuis van 5 augustus 2019, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2019, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/ 111934-20 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/111928-20 dat:
1. primair
hij op 2 augustus 2019 te Leeuwarden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Pieter Stuyvesantweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam:
- terwijl hij, verdachte verkeerde onder invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- met een snelheid van minimaal 67 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u was, een aldaar gelegen rotonde te naderen,
- en vervolgens met onverminderde snelheid die rotonde op te rijden, waarbij hij de daarop aangebrachte ononderbroken witte streep heeft overschreden en aldus de rotonde heeft afgesneden, en
- vervolgens de, gezien zijn rijrichting, direct na die rotonde gelegen oversteekplaats voor voetgangers en fietsers met onverminderde snelheid op te rijden en daarbij met zijn voertuig een bromfietser aan te rijden die op die oversteekplaats de rijbaan van die Pieter Stuyvesantweg aan het oversteken was,
- en aldus niet in staat te zijn om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
waardoor de bestuurder van die bromfiets [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , werd gedood, terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 vijfde lid van de Wegenverkeerswet en artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet.
2.
hij op 2 augustus 2019, te Leeuwarden, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 870 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
3.
hij op 2 augustus 2019, te Leeuwarden, als degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de Pieter Stuyvesantweg, een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
en in de zaak met parketnummer 18/111934-20 dat:
1.
hij op 18 juli 2019, te of bij Duiven en de gemeente Arnhem, een voertuig, te weten een vrachtauto met oplegger, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 860 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
2.
hij op 18 juli 2019, te of bij Duiven en de gemeente Arnhem, als bestuurder van een voertuig, vrachtauto met oplegger, daarmee rijdende op de weg, de A12, met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, meermalen zonder richting aan te geven plotseling en abrupt van rijstrook is gewisseld, waardoor overige weggebruikers zich genoodzaakt achtten sterk af te remmen en/of uit te wijken teneinde een aanrijding te voorkomen en in plaats van op normale en veilige wijze de rijbaan van die weg te blijven volgen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig de berm heeft ingestuurd door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/111928-20:
de eendaadse samenloop van:
1. primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet.
2. Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
en
3 Overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
en in de zaak met parketnummer 18/111934-20:
1. Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/ 111934-20 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en middelencontroles en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen, maar een zeer forse (gedeeltelijk voorwaardelijke) werkstraf met daaraan, indien nodig, een voorwaardelijke gevangenisstraf met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd op te leggen. De raadsman heeft gewezen op eendaadse samenloop en voorts aangegeven dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 23 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op 18 juli 2019 heeft verdachte op de A12 gevaar veroorzaakt doordat hij daar als bestuurder van een vrachtauto met oplegger reed terwijl hij onder invloed van amfetamine was. Verdachte slingerde over de weg, maakte onverwachte bewegingen en is meermalen van rijbaan gewisseld zonder daarbij richting aan te geven. Na zijn aanhouding is het rijbewijs van verdachte ingevorderd. Ondanks dat zijn rijbewijs was ingevorderd, is verdachte op 2 augustus 2019 opnieuw, en nota bene wederom onder invloed van amfetamine, gaan rijden. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte onder invloed van middelen een voertuig is gaan besturen terwijl hij wist dat dit zijn rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Verdachte is met te hoge snelheid over de doorgetrokken streep van de aldaar aanwezige rotonde gereden en heeft daarbij het overstekende slachtoffer op zijn bromfiets aangereden, als gevolg waarvan het slachtoffer ter plekke is overleden. Door het onverantwoordelijke gedrag van verdachte heeft [slachtoffer] het leven verloren; hij zou een paar weken later 60 jaar oud zijn geworden. Aan zijn nabestaanden is onherstelbaar leed toegebracht. Zij zullen verder moeten met hun leven met een groot gemis. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op het vonnis van de kantonrechter van 14 januari 2020 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zodat de rechtbank daarmee eveneens rekening houdt. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte beroepschauffeur was en zich extra bewust had moeten zijn van de gevaren van onverantwoord rijgedrag.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte zich onder behandeling heeft gesteld van Verslavingszorg Noord Nederland en dat hij sindsdien heeft gewerkt aan abstinentie van middelengebruik en het opbouwen van stabiliteit. Verdachte heeft inmiddels een zekere mate van stabiliteit op diverse leefgebieden bereikt en er is geen sprake meer van problematisch middelengebruik. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij een behandelverplichting, met meldplicht en middelencontroles. De reclassering heeft in haar rapport opgemerkt dat een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de opgebouwde stabiliteit zal doorkruisen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte zijn leven na het ongeval met dodelijke afloop op positieve wijze heeft veranderd. Ook is de rechtbank ermee bekend dat verdachte met zijn ex-vrouw en hun kinderen een traject aangaat voor de duur van 16 weken zodat de kinderen in de toekomst weer thuis kunnen wonen. Ondanks dat oplegging van een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de stabiliteit in het leven van verdachte zal verstoren en er wellicht aan in de weg zal staan dat het genoemde traject kan starten, is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en de hoge mate van verwijtbaarheid van verdachte, van oordeel dat van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet kan worden afgezien.
Voorts acht de rechtbank het noodzakelijk dat de samenleving langdurig wordt beschermd tegen het onverantwoorde rijgedrag van verdachte, in de vorm van het opleggen van de maatregel van ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende meerdere jaren. De rechtbank gaat daarmee uit boven de eis van de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis van de officier van justitie onvoldoende recht aan de ernst van het verwijt dat aan verdachte gemaakt wordt: verdachte heeft bij herhaling diverse verkeersvoorschriften in ernstige mate geschonden en zijn onverantwoordelijke gedrag heeft een ander uiteindelijk het leven gekost.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18-111928-20 sprake is van eendaadse samenloop zodat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend acht de rechtbank, zoals door de officier van justitie geëist, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en middelencontroles passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren opleggen. Voor de overtreding van artikel 5 WVW acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar passend en zal die dan ook opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en feiten 1. en 2. in de zaak met parketnummer 18/ 111934-20 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 1. primair, 2. en 3. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 en feit 1. in de zaak met parketnummer 18/111934-20 tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal meewerken aan diagnostiek en zich onder behandeling zal stellen van de Forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem zal geven voor die behandeling;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van verdovende middelen op de door de reclassering te bepalen wijze.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1. primair en 2. in de zaak met parketnummer 18/111928-20 voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van drie jaren.
en ten aanzien van feit 2. in de zaak met parketnummer 18-111934-20 tot een:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2021.
Mr. Van Gessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.