ECLI:NL:RBNNE:2021:1923

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
18/134554-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, verkrachting en vernieling door verdachte van ex-vriendin

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling, verkrachting en vernieling. De feiten vonden plaats op 17 september 2017, toen de verdachte zijn ex-vriendin mishandelde, haar verkrachtte en haar telefoon vernielde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de telefoon van het slachtoffer heeft vernield en haar heeft mishandeld door haar een klap op de kaak te geven en haar bij de haren en de keel vast te pakken. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen door haar broek en string naar beneden te trekken en te zeggen dat hij voor de laatste keer seks met haar wilde hebben. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig en voldoende onderbouwd. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, in totaal € 6.615,50, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/134554-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 september 2017, te Leeuwarden, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar een klap op haar kaak te geven en/of haar krachtig bij de haren te pakken en/of haar bij de keel vast te pakken en/of haar de keel dicht te knijpen;
2
hij op of omstreeks 17 september 2017, te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3
hij op of omstreeks 17 september 2017, te Leeuwarden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten, door haar achterover te duwen op een bedbank en/of haar broek en string naar beneden te trekken en/of door te zeggen "Ik wil voor de laatste keer seks met je hebben", [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
te weten het haar vaginaal penetreren met zijn penis;
4
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 24 mei 2017, te Eindhoven, gemeente Eindhoven, meerdere malen, althans eenmaal, een persoon, genaamd, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar te slaan in het gezicht, in de buik, op het oor en/of tegen de slaap en/of haar te schoppen tegen haar hoofd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze feiten heeft begaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De verklaringen van aangeefster vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Dat geldt met name voor feit 3, waar geen ondersteuning is voor de gestelde dwang. Er zijn enkele verklaringen die de verklaring van de aangeefsters lijken te ondersteunen, maar deze informatie komt steeds van dezelfde bron, te weten aangeefsters [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2].
Beide aangeefsters zijn uiterst ongeloofwaardig en hebben belang bij een verkeerde voorstelling van zaken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feiten 1., 2. en 3.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 1 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer 1] en ik hebben op 17 september 2017 seks gehad. Ik heb haar met mijn penis vaginaal gepenetreerd. Ik heb de telefoon naar [slachtoffer 1] toe gegooid, het zou best kunnen dat die toen kapot is gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 september 2017, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC17139 van 10 april 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik heb een relatie gehad met [verdachte]. Zondag 17 september 2017 kwam [verdachte] bij mij op de kamer bij [instelling]. Ik zag dat [verdachte] iets uit mijn jas haalde. Ik zag dat dit mijn telefoon betrof. Ik heb een zwarte Samsung Galaxy S8. Direct hierop voelde ik een klap op mijn rechterkaak. Ik voelde direct hierop pijn in mijn rechterkaak. Direct hierop voelde en zag ik dat [verdachte] mij krachtig bij mijn haren pakte en terug op de bank/bed sleurde. Ik hoorde dat [verdachte] kennelijk met iemand aan het bellen was. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Zorg dat je uit de buurt van mijn babymama blijft.”
Ik voelde dat [verdachte] van achteren mijn keel vastpakte en heel hard dichtkneep. Ik kreeg hierdoor bijna geen adem en dacht dat ik stikte. Ik zag dat [verdachte] mijn telefoon in zijn beide handen vasthield en met kracht hiermee op de rand van het ledikant van [naam] sloeg. Ik zag dat mijn telefoon hierdoor vernield is geraakt. Ik zag allemaal glas van de display in [naam]'s ledikant liggen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van 25 september 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van verkrachting tegen [verdachte]. Ik heb eerder aangifte gedaan van mishandeling en vernieling van mijn telefoon door hem. Nadat dat gebeurd was stond ik bij het ledikantje van [naam]. Ik begon misselijk te raken en licht te raken in mijn hoofd. Ik vroeg aan [verdachte] of ik mocht gaan zitten. Dat mocht. Ik ben
toen op mijn bedbank gaan zitten. [verdachte] zei tegen mij dat hij voor de laatste keer seks met mij wilde hebben. Ik zei dat ik dat niet wilde. Nadat hij mij op mijn buik had gekust en ik steeds zei dat ik dit niet wilde, trok hij mijn broek en mijn string naar beneden. Hij trok mijn joggingbroek tot net iets boven mijn knieën naar beneden. Hij haalde zijn piemel uit zijn broek en deed zijn piemel in mijn vagina. Hij ging heen en weer. Omdat zijn piemel uit mijn vagina ging trok hij mijn broek helemaal uit en heeft hij zichzelf ook helemaal uitgekleed. Toen stopte hij zijn piemel weer in mijn vagina.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober 2017, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Op zondag 17 september 2017 omstreeks 14.15 uur ging ik naar de kamer van [slachtoffer 1]. Ik bracht [slachtoffer 1] en [verdachte] toen naar het hek. Ik zag dat [slachtoffer 1] op haar rechterkaak heel veel foundation had. Ik zag dat haar kaak erg oranje was. Ik ben dat niet van [slachtoffer 1] gewend. Ik ging toen naar [slachtoffer 1] haar kamer. Daar waren inmiddels ook twee andere dames waar [slachtoffer 1] het verhaal aan had verteld. Ik heb toen van een van deze dames te horen gekregen wat [verdachte] [slachtoffer 1] had mishandeld, met haar seks tegen haar wil had gehad en haar telefoon had vernield. Ik praatte later met [slachtoffer 1] over de situatie. Ik vroeg aan [slachtoffer 1] waarom ze foundation op had. Ik zag op haar rechterkaak een licht blauwe plek. Tevens zag ik een aantal rode vlekken in haar hals. [slachtoffer 1] vertelde dat ze bij haar keel was gepakt door [verdachte]. Even later heeft [slachtoffer 1] haar kapotte telefoon laten zien. Ik zag dat de zwarte Samsung S8 bol stond. Ik zag dat het scherm kapot was. Voordat [verdachte] op bezoek kwam zag ik geen letsel bij [slachtoffer 1].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 december 2017, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
U vraagt mij wat ik kan vertellen over het telefoon gesprek met [slachtoffer 1] op 17 september 2017?
Ik werd in de ochtend gebeld door het nummer van [slachtoffer 1]. Ik zag dat ik video werd gebeld. Ik zag een mij onbekende man. Ik hoorde de man zeggen dat ik zijn baby mama met rust moest laten. Tijdens het videobellen zag ik dat [slachtoffer 1] aan het huilen was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 januari 2018, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
[slachtoffer 1] en ik hebben bij [instelling] gewoond. Op een zondag kwam [slachtoffer 1] samen met [verdachte] en [getuige 1] (haar begeleidster) naar het hek toe. Ik vond [slachtoffer 1] opvallend rood. Alsof ze had gehuild. Ze liep er wat angstig bij en ik zag aan haar dat er iets gebeurd was. [getuige 1] liep terug naar boven en ik heb [slachtoffer 1] gevraagd hoe het met haar ging. We liepen naar binnen en ze barstte in huilen uit. Ze vertelde dat [verdachte] er achter was gekomen dat zij een nieuwe relatie had. Daarvoor was ze geslagen door hem en uitgescholden. Hij heeft toen haar nieuwe partner gebeld via Facetime. Daarna heeft hij de telefoon stuk gemaakt. Hij heeft tegen haar wil in seks met haar gehad. [getuige 1] is toen gekomen. Ik heb toen [getuige 1] alles verteld.
Bewijsoverwegingen rechtbank ten aanzien van feiten 1., 2. en 3.
Verdachte heeft stellig ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en verkrachting van aangeefster. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn en dat de overige verklaringen in het dossier zijn te herleiden tot de verklaringen van aangeefster, waardoor er geen steunbewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In het geheel van bewijsmiddelen moeten twee verschillende bronnen kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval (Hoge Raad 13 juli 2010, LJN BM2452).
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat aangeefster een valse verklaring heeft afgelegd over wat er zich op 17 september 2017 heeft afgespeeld. De rechtbank ziet hiervoor in het dossier geen aanknopingspunten en acht de door aangeefster afgelegde verklaringen op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien betrouwbaar. Aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard over wat haar is overkomen. De omstandigheid dat zij aanvankelijk geen aangifte wilde doen van verkrachting, maar daar later op is teruggekomen, doet geen afbreuk aan haar betrouwbaarheid.
Anders dan door de raadsman is aangevoerd, is de rechtbank verder van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefster. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij, nadat verdachte op 17 september 2017 weer was vertrokken, zag dat aangeefster een laag foundation had aangebracht, hetgeen zij normaal niet deed. Nadat getuige [getuige 1] aangeefster daarnaar had gevraagd, had aangeefster de foundation eraf gehaald en zag de getuige een licht blauwe plek. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] rode vlekken in de hals van aangeefster waargenomen. Deze verklaring geeft steun aan de aangifte. Meer specifiek ten aanzien van de verkrachting geldt dat verdachte heeft bevestigd dat hij geslachtsgemeenschap met aangeefster heeft gehad. Getuige Nijenbranding de Boer heeft beschreven dat zij - nog voordat aangeefster dit aan haar vertelde -, zelf al in de gaten dat er iets aan de hand was met aangeefster doordat zij waarnam dat aangeefster emotioneel en angstig was. Toen aangeefster haar vrijwel direct daarna vertelde dat ze was mishandeld en verkracht, bastte ze in huilen uit.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er, op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, wettig en ook overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefster heeft mishandeld en verkracht. De rechtbank overweegt met betrekking tot de verkrachting in het bijzonder het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte bij haar is binnengedrongen, terwijl zij meermalen heeft aangegeven dit niet te willen. Verdachte ontkent dat hij aangeefster daartoe heeft gedwongen. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Ervan uitgaande dat verdachte aangeefster vlak daarvoor heeft mishandeld, door getuige [getuige 2] is gezien dat zij huilde en verdachte vervolgens haar telefoon heeft vernield, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de seks vrijwillig en niet onder dwang plaatsvond niet geloofwaardig. De rechtbank acht, mede gezien de voorafgaande mishandeling en vernieling, op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van het lichaam, door haar broek en string naar beneden te trekken en door te zeggen dat hij voor de laatste keer seks met aangeefster wilde hebben. Daarbij betrekt de rechtbank nadrukkelijk de hieraan voorafgaande gewelddadige en dreigende situatie, waarbij aangeefster is mishandeld en haar telefoon is vernield, zoals hiervoor is overwogen.
Ten aanzien van feit 4.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 februari 2018, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC17139 van 10 april 2018, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ongeveer 5 jaar geleden heb ik [verdachte] leren kennen. Op 6 november 2015 kwam [verdachte] naar zijn woning. Hij heeft mij geslagen in mijn gezicht. Hij heeft mij met de vuist geslagen. Hij heeft mij meerdere keren geslagen. Ik voelde pijn door het slaan van hem.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 maart 2018, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5]:
V: Wat kunt u vertellen over 7 november 2015?
A: Ik was die dag bij haar. Ze had meerdere blauwe plekken in het gezicht. [slachtoffer 2] moest het met make-up wegwerken anders bleef je het zien. Ze zei dat ze de dag ervoor, hele erge ruzie had gehad met [verdachte]. Hij had haar geslagen.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 4.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is en dat deze geen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op 6 november 2015 heeft mishandeld door haar in haar gezicht te slaan. Getuige [getuige 5] had de dag na deze mishandeling met aangeefster afgesproken en heeft die dag waargenomen dat aangeefster meerdere blauwe plekken in haar gezicht had. Aangeefster heeft haar toen verteld dat dit kwam doordat zij ruzie had gehad met verdachte en dat hij haar had geslagen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Ten aanzien van de overige mishandelingen waarover aangeefster heeft verklaard, overweegt de rechtbank dat in het dossier onvoldoende steunbewijs aanwezig is om ook ten aanzien van die mishandelingen tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van die mishandelingen vrij en komt enkel tot een bewezenverklaring van de mishandeling op 6 november 2015.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1., 2., 3. en 4. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 september 2017 te Leeuwarden, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar een klap op haar kaak te geven en haar krachtig bij de haren te pakken en haar bij de keel vast te pakken en haar de keel dicht te knijpen.
2.
hij op 17 september 2017 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
3.
hij op 17 september 2017 te Leeuwarden door een feitelijkheid, te weten door haar broek en string naar beneden te trekken en door te zeggen "Ik wil voor de laatste keer seks met je hebben", [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
te weten het haar vaginaal penetreren met zijn penis.
4.
hij op 6 november 2015, te Eindhoven, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar te slaan in het gezicht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling.
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
3. Verkrachting.
4. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1., 2., 3. en 4. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat de behandeling van de zaak onnodig lang op zich heeft laten wachten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 1 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op 17 september 2017 heeft verdachte een ex-vriendin mishandeld, verkracht en haar telefoon vernield. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de grenzen van het slachtoffer niet heeft gerespecteerd en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen lustgevoelens. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring hebben de mishandeling en verkrachting veel impact gehad op het leven van het slachtoffer. Naast de impact die een verkrachting op het slachtoffer heeft, heeft een verkrachting tevens een grote impact op de samenleving. Verdachte heeft voorts op 6 november 2015 zijn toenmalige vriendin mishandeld door haar in haar gezicht te slaan.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat slechts een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht nemen bij een verkrachting als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als strafverzwarend meegewogen dat verdachte het slachtoffer in haar kamer bij [instelling] heeft mishandeld en verkracht. De eigen woning, en zeker een opvangplek als [instelling], is een plek waar een ieder zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. In strafverminderende zin heeft de rechtbank meegewogen dat de bewezenverklaarde feiten reeds drie-en-een-half en vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat er inmiddels stabiliteit is op het gebied van huisvesting en werk. Daarnaast zit verdachte in een schuldsaneringstraject, waardoor hij naar verwachting begin 2023 schuldenvrij is. Doordat verdachte zich bij de reclassering op zijn zwijgrecht heeft beroepen was het voor de reclassering niet mogelijk om verbanden te leggen met eventuele problemen op leefgebieden. Naar het oordeel van de reclassering lijkt er sprake te zijn van voldoende stabiliteit op de leefgebieden en kan verdachte zijn huidige behandeling bij de GGzE in vrijwillig kader voortzetten. Om die reden ziet de reclassering geen meerwaarde in het inzetten van nadere reclasseringsinterventies. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 615,50 ter vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Hij heeft tevens aangevoerd dat op de bon van de telefoon een andere naam staat dan de naam van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1., 2. en 3. bewezen verklaarde.
De gevorderde schade bestaat uit € 615,50 aan materiële schade. Dit betreft de aanschafkosten van een nieuwe telefoon. De hoogte van de vordering is niet betwist en de rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd nu uit de overgelegde factuur blijkt wat de waarde van de vernielde telefoon is.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde onder feit 3. een zo ernstige inbreuk op een fundamenteel recht is, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
De hoogte van de vordering is niet betwist. De rechtbank acht de vordering van € 6.000,00 voldoende onderbouwd en zal deze daarom toewijzen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij derhalve toe tot het bedrag van
€ 6.615,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 242, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
6.615,50(zegge: zesduizend zeshonderdvijftien euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 6.615,50 (zegge: zesduizend zeshonderdvijftien euro en vijftig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017. Dit bedrag bestaat uit € 615,50 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 68 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2021.
Mr. Van Gessel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.