ECLI:NL:RBNNE:2021:1921

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
18/750073-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 2 februari 2021, waarbij een bedrag van € 50.000,00 werd gevorderd. Dit bedrag was gebaseerd op de opbrengsten van een hennepkwekerij, waarvan de veroordeelde werd beschuldigd medepleger te zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verschillende data gehad, waaronder 5 maart 2021 en 30 april 2021, waarbij de veroordeelde aanwezig was en het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door mr. E.R. Jepkema.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van strafbare feiten, en heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op bewijsmiddelen uit de onderliggende strafzaak en een rapport over de berekening van het voordeel. De rechtbank concludeerde dat de totale opbrengsten van de hennepkwekerij € 124.135,00 bedroegen, met totale kosten van € 24.135,00, wat resulteerde in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 100.000,00. De rechtbank heeft echter de rolverdeling tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde heroverwogen en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde recht had op een bedrag van € 25.000,00.

De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van € 25.000,00 aan de staat. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 160 dagen. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750073-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 mei 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 2 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 50.000,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/750073-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 maart 2021, en, na de tussenbeslissing van de rechtbank van 19 maart 2021, het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 april 2021. De veroordeelde is verschenen. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op
€ 50.000,00. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van het ‘Voorlopig Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr’ (verder: het rapport).

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank van 12 mei 2021 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 6;
2. Het Voorlopig Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 30 oktober 2017.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 12 mei 2021 in de zaak met parketnummer 18/750073-17 veroordeeld ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het rapport. Hierin wordt uitgegaan van drie oogsten in de periode van 1 januari 2017 tot 20 juli 2017. In het pand is een agenda aangetroffen waarin de kweekweken en oogstdata zijn opgeschreven waaruit opgemaakt is dat in januari 2017 de hennepkwekerij in werking is gezet. Daarnaast lag er op de assimilatielampen stof en groen residu. Verder zijn er knipscharen met groen residu, een knipmachine met groen residu en een 20-tal groen verkleurde droogrekken aangetroffen wat er op duidt dat er eerder hennep is geoogst.
Dit levert de volgende berekening op.
Inkomsten
Ten aanzien van de inkomsten gaat de rechtbank uit van de in het rapport opgenomen opbrengsten aan hennep per plant, te weten 30,5 kilogram. Per kilogram hennep bedraagt de opbrengst € 4.070,00.
30,5 kilogram x € 4.070,00 = € 124.135,00
Hieruit volgt dat het totaal aan inkomsten van de hennepkwekerij een bedrag van
€ 124.135,00 is.
Kosten
Bij de berekening van de kosten zijn afschrijvingskosten, inkoopkosten van stekken, en aanschaf van benodigdheden voor de hennepkwekerij meegenomen, te weten:
- Afschrijvingskosten per oogst € 500,00
- Inkoop prijs per stek (2,25) € 3.334,50
- Aanschaf aggregaat € 5.000,00
- Aanschaf kweekpotten € 741,00
- Diesel verbruik aggregaat € 5.886,00
- Aanschafprijs onbekend bij nrs. 5,6,7 € 8.673,50
De totale kosten bedragen € 24.135,00
Berekening totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Totale opbrengsten € 124.135,00
Totale kosten € 24.135,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 100.000,00
Medeveroordeelde [medeveroordeelde] heeft verklaard de initiatiefnemer te zijn geweest voor het opzetten van de kwekerij en dat hij het grootste aandeel heeft geleverd. Veroordeelde heeft hem geholpen en veroordeelde zou voor zijn aandeel € 25.000,00 ontvangen. [medeveroordeelde] heeft verder verklaard dat nog geen eerdere oogsten zouden hebben plaatsgevonden en dat het in de hennepkwekerij aangetroffen materiaal tweedehands is gekocht en al gebruikt was.
De rechtbank acht de verklaring van [medeveroordeelde], voor zover deze ziet op de vraag of er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, niet aannemelijk. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de aangetroffen agenda van [medeveroordeelde] in het pand en de hiervoor genoemde indicatoren die duiden op eerdere oogsten.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden waarvan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. In het hiervoor genoemde ‘Voorlopig Rapport’ wordt aan [medeveroordeelde] als verantwoordelijke/uitvoerder een wederrechtelijk verkregen voordeel toebedeeld van € 100.000 en aan veroordeelde voor kleine bewezen diensten en inwoning € 0. Een dergelijk verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt op de rechtbank als onwaarschijnlijk over, te meer nu de rechtbank ook uitgaat van een andere rolverdeling tussen [medeveroordeelde] en veroordeelde dan het rapport, en de rechtbank zal deze conclusie dan ook niet overnemen. Bij gebreke van een aannemelijke verklaring van de zijde van veroordeelde over de verdeling van de opbrengst dan wel het door hem genoten voordeel, zal de rechtbank uitgaan van het bedrag dat veroordeelde volgens [medeveroordeelde] voor zijn aandeel zou ontvangen, te weten € 25.000,00.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde een bedrag van
€ 25.000,00 dient te betalen aan de staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 25.000,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintig duizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering die ten hoogste kan worden gevorderd op 160 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2021.