ECLI:NL:RBNNE:2021:1906

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
18/232797-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met dodelijke afloop

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 januari 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt in de gemeente Opsterland. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat resulteerde in een dodelijk ongeval. Tijdens het rijden was de verdachte afgeleid door zijn autoradio, waardoor hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en frontaal in botsing kwam met een tegemoetkomende auto. De bestuurder van die auto, [slachtoffer 1], overleed ter plaatse, terwijl zijn echtgenote, [slachtoffer 2], ernstig gewond raakte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanrijding niet voldoende aandacht had voor het verkeer en dat zijn gedrag als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, waarbij het leed van de slachtoffers en hun nabestaanden niet uit het oog is verloren.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters W.S. Sikkema, R.B. Maring en M.M. Spooren betrokken waren. De zaak is behandeld op tegenspraak, en de verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.M. Terpstra, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit, terwijl hij van andere tenlasteleggingen is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/232797-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 mei 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2020, in de gemeente Opsterland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Nijewei, komende uit de richting van Gorredijk en gaande in de richting van Jubbega, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zijn aandacht op de radio heeft gericht in plaats van op het verkeer en/of vervolgens met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is terecht gekomen op de/het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of weggedeelte van die weg tegemoetkomend motorrijtuig het door verdachte bestuurde
motorrijtuig reeds dicht was genaderd, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met dat tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor de bestuurder van dat tegemoetkomend motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of waardoor de/een passagier van dat tegemoetkomend motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten drie gebroken ribben, luxatie van een
elleboog, longcontusie, hartcontusie, letsel van/aan de milt, sternumfractuur en/of (een) metacarpale fractu(u)r(en), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2020, in de gemeente Opsterland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nijewei, komende uit de richting van Gorredijk en
gaande in de richting van Jubbega, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig naar links is gereden of gemanoeuvreerd, althans niet voldoende rechts heeft gehouden, dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is terecht gekomen op de/het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of weggedeelte van die weg tegemoetkomend motorrijtuig het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden dat aan de schuld van verdachte te wijten is. Door het ongeval is het slachtoffer [slachtoffer 1] overleden en heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd, onder verwijzing naar jurisprudentie en een door haar gemaakte situatieschets, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is geweest van een heel kort moment van onoplettend-heid, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte kan zich niet herinneren dat hij aan de radio heeft gezeten. Hij sluit niet uit dat hij dit kort na het ongeval heeft gezegd, omdat dit voor hem de enige logische verklaring was.
De raadsvrouw acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, nu het handelen van verdachte op grond van artikel 5 WVW gevaarzettend is en het gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 29 januari 2020 in de gemeente Opsterland reed ik als bestuurder van een personenauto over de Nijewei. Ik kwam uit de richting van Gorredijk en reed in de richting van Jubbega. Ik ben op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook terecht gekomen en tegen een mij tegemoetkomende auto aangereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevallen-analyse (met fotomap) d.d. 17 februari 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020026660 d.d. 6 juli 2020, inhoudend als verklaring van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 29 januari 2020 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Nijewei/N392 onder Gorredijk, in de gemeente Opsterland. Het ongeval was vrijwel zeker te wijten geweest aan bestuurdersafhankelijke factoren van de bestuurder van de Mercedes. Hij had met zijn voertuig op de Nijewei gereden. Hij was gekomen uit de richting van Gorredijk en reed in de richting van Jubbega. Door onbekende oorzaak kwam hij op de linker rijstrook terecht en kwam daar frontaal in botsing met een tegenligger, de bestuurder van de Seat. De bestuurder van de Seat overleed ter plaatse en zijn echtgenote, die naast hem zat, raakte ernstig gewond en werd overgebracht naar een ziekenhuis.
Uit onderzoek bleek dat de bestuurder van de Mercedes zich (vrijwel) helemaal op de linker rijstrook had bevonden op het moment van botsen.
De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte van de Nijewei/N392. Het wegdek van de Nijewei was ten tijde van het ongeval nat en schoon. Het zicht voor de betrokken bestuurders was, behoudens de regen, goed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2020, opgenomen op pagina 98 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op 29 januari 2020 bevonden wij ons op de N392. Wij zagen dat er kennelijk zojuist een ongeval was gebeurd. Ik hoorde een jongeman zeggen dat hij de bestuurder van de Mercedes was, welke betrokken was bij het ongeval. Ik hoorde hem zeggen dat hij alleen aan de radio had gezeten en ineens een harde klap hoorde en voelde. In de ambulance hebben wij de verdachte nogmaals de cautie gegeven en hoorden wij hem zeggen dat hij even met zijn autoradio bezig was geweest en ineens een klap hoorde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2020, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten H. Oord en K.J. Hanenburg:
Wij verbalisanten hebben, na toestemming van verdachte, zijn gesprek via 112 met de meldkamer Noord-Nederland beluisterd. Wij hoorden bij het beluisteren van deze bandopname, dat deze persoon tevens aangaf dat het ongeval was ontstaan nadat hij op zijn autoradio had gekeken, waarna hij ineens een klap hoorde.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
22 april 2020, opgenomen op pagina 112 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 29 januari 2020 was ik samen met mijn man genaamd [slachtoffer 1] in de personenauto Seat Arosa, geel van kleur, onderweg naar Gorredijk. Het was rond dat tijdstip al licht en het zicht was goed. Wij reden op de Nijewei in de richting van Gorredijk. Ik zag in de tegenovergestelde richting, komende vanuit Gorredijk, een personenauto aan komen rijden. Ik zag dat deze personenauto op onze weghelft reed. Ik zag dat wij niet meer naar rechts konden sturen, omdat er niet meer weg over was. Ik voelde een harde klap en zag dat de voorruit van onze auto kapot was. Ik ben op een gegeven moment uit de auto gedragen en met de ambulance naar het UMCG in Groningen gebracht. Mijn verwondingen bestonden uit: een klaplong, beschadigd borstbeen, drie gebroken ribben, een hartkneuzing, botjes rechterhand gebroken, rechter elleboog uit de kom en diverse snijwonden op beide onderbenen. In totaal heb ik ongeveer een week in het ziekenhuis gelegen.
6. Een geneeskundige verklaring, op 7 mei 2020 opgemaakt en ondertekend, opgenomen op pagina 88 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2], geboren op 15 december 1944 te Heerenveen, onderzocht op 29 januari 2020.
Uitwendig waargenomen letsel: 1. ribfractuur 2-7 Li; 1+2 Re. 2. Luxatie re elleboog. 3. Long en hart confusie. 4. Letsel milt. 5. Sternum fractuur. 6. Metacrapale 4 (Re)fractuur.
Opgenomen tot 4 februari 2020.
Geschatte duur van de genezing: weken-maanden.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet vastgesteld worden dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 januari 2020 als bestuurder van een personenauto over de Nijewei/N392 in de gemeente Opsterland reed. Verdachte kwam uit de richting van Gorredijk en reed in de richting van Jubbega. Verdachte is met zijn voertuig links gaan rijden en is vrijwel geheel op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Daar is verdachte frontaal in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto, een gele Seat. Als gevolg van deze botsing is de bestuurder van de tegemoetkomende personenauto, [slachtoffer 1], ter plaatse overleden en is de inzittende, [slachtoffer 2], echtgenote van [slachtoffer 1], ernstig gewond geraakt.
De rechtbank constateert dat, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, verdachte de personenauto van de tegenligger tijdig had kunnen waarnemen. Er was sprake van een overzichtelijke rechte weg en de tegenligger reed in een opvallende gele personenauto. Verder was het zicht op het moment van de aanrijding goed. Dat verdachte de tegenligger tijdig had kunnen waarnemen en daarop had kunnen anticiperen, leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van getuige [slachtoffer 2]. Zij heeft verklaard dat zij de personenauto van verdachte aan zag komen rijden en zag dat verdachte op de verkeerde weghelft reed. Uit het Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (onder 7.1 Vermoedelijke toedracht, p. 17) is tevens gebleken dat de bestuurder van de Seat waarschijnlijk naar rechts was uitgeweken en met de rechter wielen op de betonstrook naast de rijbaan had gereden.
Over de mogelijke toedracht heeft verdachte vlak na het ongeluk tegen daar aanwezige verbalisanten verklaard dat hij met zijn autoradio bezig was en ineens een klap hoorde. Ook uit de melding van verdachte bij 112 blijkt dat verdachte heeft aangegeven dat het ongeval was ontstaan nadat hij op zijn autoradio had gekeken. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk was afgeleid door zijn autoradio en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer rondom hem. Hij heeft niet bemerkt dat hij op de andere weghelft terecht was gekomen en heeft het op die weghelft rijdende, hem tegemoet komende verkeer niet gezien. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte voldoende is om te spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte meer dan een kort moment onoplettend is geweest. Uit de verklaring van getuige [slachtoffer 2] blijkt dat zij de personenauto van verdachte op de verkeerde weghelft rijdend heeft aan zien komen en dat haar man niet meer naar rechts kon sturen, omdat er geen weg meer over was. Als verdachte voldoende oplettend had gereden, had hij de auto met daarin de latere slachtoffers moeten zien. Hieruit leidt de rechtbank af dat de tegenligger toch langere tijd zichtbaar moet zijn geweest en verdachte meer dan een kort moment op de linkerweghelft heeft gereden. De door de raadvrouw overgelegde situatieschets geeft geen aanleiding tot een ander oordeel, nu hierin wordt uitgegaan van de vermoedelijke stand van de voertuigen op de weg op basis van de aangetroffen schade.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond ten gevolge waarvan een ander is gedood en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het letsel dat door de aanrijding bij het slachtoffer
[slachtoffer 2] is ontstaan, te weten drie gebroken ribben, luxatie van een elleboog, longcontusie, hartcontusie, letsel aan de milt, sternumfractuur en metacarpale fracturen, zwaar lichamelijk letsel betreft in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer zes dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Dit betekent dat bewezen kan worden verklaard dat aan het slachtoffer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 29 januari 2020, in de gemeente Opsterland, als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg de Nijewei, komende uit de richting van Gorredijk en gaande in de richting van Jubbega, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zijn aandacht op de radio heeft gericht in plaats van op het verkeer en vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig zodanig naar links te rijden, dat verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, juist op het moment dat een over laatstgenoemde rijstrook van die weg tegemoetkomend motorrijtuig het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met dat tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor de bestuurder van dat tegemoetkomend motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 1], werd gedood en waardoor de passagier van dat tegemoetkomend motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel, te weten drie gebroken ribben, luxatie van een elleboog, longcontusie, hartcontusie, letsel aan de milt, sternumfractuur en metacarpale fracturen werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en primair verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om in geval van een rijontzegging, de acht maanden dat verdachte zijn rijbewijs kwijt is geweest in verband met de rijgeschiktheidsprocedure van het CBR af te trekken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, op de manier zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Door dit ongeval is de bestuurder van de tegemoetkomende personenauto overleden en heeft de echtgenote van de bestuurder zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank is zich ervan bewust dat ter zake van verkeersongevallen waarbij een dode is te betreuren het aan de verdachte te maken verwijt en een daarbij passende straf in geen enkele verhouding staat tot het leed en het verdriet van de nabestaanden. Geen enkele rechtvaardige straf zal dat leed en verdriet ook maar bij benadering kunnen verzachten.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat ook verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag voor anderen niet heeft gewild en met zich mee zal moeten dragen. Ook heeft hij er tijdens de zitting blijk van gegeven dat hij is geraakt door het ongeval en heeft hij laten weten open te staan voor contact met de slachtoffers, indien zij dat ook willen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdacht zijn leven op orde heeft en er geen problemen zijn. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van
240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt gehanteerd.
Hoewel op zichzelf voor het bewezen verklaarde feit een onvoorwaardelijke rijontzegging op zijn plaats zou zijn, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de oriëntatiepunten en mee te wegen dat verdachte zijn rijbewijs in het kader van de rijgeschiktheidsprocedure van het CBR acht maanden kwijt is geweest en voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs.
Alles afwegend acht de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van één jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. R.B. Maring en
mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2021.