ECLI:NL:RBNNE:2021:18

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
18/148989-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met een fles in Appingedam

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident op 21 mei 2020 in Appingedam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten naar het huis van het slachtoffer is gegaan, waar een confrontatie plaatsvond. Tijdens deze confrontatie is het slachtoffer met een Bacardifles op het hoofd geslagen, wat heeft geleid tot letsel. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen wie precies de geweldshandeling heeft verricht, waardoor de verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer. Wel werd openlijke geweldpleging bewezen verklaard, aangezien er sprake was van geweld in vereniging dat zichtbaar was voor derden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 dagen en een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/148989-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven,
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen met zijn medeverdachte(n) (na telefonisch en/of whatsapp contact) naar die [slachtoffer] is gegaan en/of (daarbij) een fles
(Barcardi) te hebben meegenomen, en/of (vervolgens) plotseling en/of onverhoeds die [slachtoffer]
(met kracht) met die fles op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, althans die fles tegen
het hoofd heeft gegooid, en/of die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen met zijn medeverdachte(n) (na telefonisch en/of whatsapp contact) naar die [slachtoffer] is gegaan en/of (daarbij) een fles (Barcardi) te hebben meegenomen, en/of (vervolgens) plotseling en/of onverhoeds die [slachtoffer] (met kracht) met die fles op/tegen zijn hoofd heeft geslagen, althans die fles tegen het hoofd heeft gegooid, en/of die [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2020 te Appingedam openlijk, te weten, aan [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door samen met zijn mededader(s) naar die [slachtoffer] te gaan en/of (daarbij( een (Bacardi)fles mee te nemen, en/of (vervolgens) met die fles op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, althans die fles naar (het hoofd van) die [slachtoffer] te gooien, en/of die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of (daarbij) te roepen/zeggen dat die [slachtoffer] geen/zijn vrouw en kinderen moest lastig vallen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2020 te Appingedam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een (Bacardi)fles op het hoofd te slaan, althans die fles naar (het hoofd van) die [slachtoffer] te gooien, en/of die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot moord en impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, samen met zijn medeverdachten naar het slachtoffer toe is gegaan. Op basis van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, en in het bijzonder de uitkomst van het Dacty-onderzoek, volgt dat het verdachte is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Hierna heeft ook medeverdachte [medeverdachte] geweld uitgeoefend op het slachtoffer.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voorgaande handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot zware mishandeling, in vereniging gepleegd. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het menselijk lichaam en een Bacardifles is een hard glazen voorwerp. Het slaan op het hoofd met een hard glazen voorwerp met enige slagkracht levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op; te meer nu dit gepaard gaat met ander geweld gepleegd na het slaan met de fles. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. Verdachte dient van de ten laste gelegde voorbedachte rade partieel vrijgesproken te worden, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen verdachte ten laste is gelegd, nu er in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er zich in het dossier wel wettige bewijsmiddelen bevinden die tot een bewezenverklaring zouden kunnen leiden, echter dient er kritisch naar die bewijsmiddelen gekeken te worden. Vier punten zijn van belang waardoor de overtuiging dat die bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring leiden ontbreekt. Allereerst is van belang dat het niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] was die ruzie had met het slachtoffer. Verdachte wist dat de voorlopige hechtenis van zijn medeverdachte [medeverdachte] geschorst was en gelet op het loyaliteitsgevoel bij verdachte is het zeer aannemelijk dat verdachte de schuld op zich neemt voor het gooien van de fles. Er dient derhalve getwijfeld te worden aan de bekentenis van verdachte die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Daarbij dient er geen grote waarde gehecht te worden aan de getuigenverklaring van [getuige 1], nu zij enkel ziet dat verdachte op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en voor het overige niks heeft verklaard, hetgeen haar verklaring niet aannemelijk maakt. Verder dient er ook getwijfeld te worden aan de getuigenverklaring van [getuige 2], nu deze getuige voorafgaand aan zijn verklaring benaderd is door de vader van medeverdachte [medeverdachte]. Tot slot wil het feit dat verdachte zijn vingerafdrukken zijn aangetroffen op de Bacardifles niet zeggen dat hij ook daadwerkelijk degene is geweest die met de Bacardifles heeft gegooid, nu er voorafgaand aan het incident een barbecue heeft plaats gevonden waar verdachte uit de Bacardifles heeft gedronken. Tegenover deze punten staat de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 3]; zij wijst direct na het incident medeverdachte [medeverdachte] aan als degene die met de fles gegooid zou hebben. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van al hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank de lijn van bewijsmiddelen volgt waarbij verdachte wel betrokken is geweest bij het geweld, de door verdachte verrichte handelingen gekwalificeerd dienen te worden als openlijke geweldpleging.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt de rechtbank vast dat in ieder geval verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] op 21 mei 2020 te Appingedam naar het huis van het latere slachtoffer [slachtoffer] zijn gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en het slachtoffer anderzijds. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze confrontatie letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat de Bacardifles op zijn hoofd terecht is gekomen en hij daarna op de grond verder is geslagen.
Of er met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is geslagen of dat de Bacardifles tegen het hoofd van verdachte is gegooid blijft onduidelijk. Ook blijft onduidelijk wie degene is geweest die met de Bacardifles geslagen dan wel gegooid heeft, nu het dossier aanwijzingen bevat dat dit zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] geweest zou kunnen zijn. Nu de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vast kan stellen wie deze geweldshandeling heeft verricht, stelt de rechtbank enkel vast dat er geslagen dan wel gegooid is met de fles door verdachte of medeverdachte [medeverdachte]; de vraag wie het daadwerkelijk is geweest kan de rechtbank op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet beantwoorden.
Nu vast staat dat er geslagen dan wel gegooid is met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer, en dat het slachtoffer daarna, terwijl hij op de grond lag, verder is geslagen, dient de rechtbank te beoordelen hoe dit geweld gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de precieze aard en intensiteit van het door de verdachten op het slachtoffer uitgeoefende geweld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de slagkracht waarmee de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is gekomen, alsmede welke letsel het slachtoffer heeft opgelopen en of dit potentieel dodelijk zou zijn geweest, dan wel dat het slachtoffer hier potentieel zwaar lichamelijk letsel aan over zou kunnen houden. Een letselrapportage ontbreekt in het dossier en ook heeft het slachtoffer geen aangifte willen doen waardoor over voornoemde vragen geen duidelijkheid verschaft is. De rechtbank moet het doen met een aantal foto's van het letsel en het weinige dat het slachtoffer daarover heeft willen vertellen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachten opzet hebben gehad dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op het intreden van de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder nader gemotiveerd. De rechtbank past hiervoor de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020132918 d.d. 10 november 2020 inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant]:

Op 21 mei 2020 kregen de collega's van de noodhulpeenheid de melding om te gaan naar [straatnaam] te Appingedam. Aldaar was een ruzie gaande en tijdens deze ruzie was melder geslagen met een fles op zijn hoofd. Heden heb ik telefonisch contact opgenomen met slachtoffer [slachtoffer]. Ik heb hem uitgenodigd om naar bureau te komen en te praten over de mishandeling. Omstreeks 15:30 uur verscheen [slachtoffer] aan het bureau in Delfzijl. Ik zag dat hij gezwel aan de onderzijde van zijn linkeroog had. Desgevraagd hoorde ik hem het volgende verklaren over de mishandeling: "Ik zat gisteren bij mijn buurvrouw. Wij waren iets aan het drinken. Op een gegeven moment hoorde ik mijn buurvrouw tegen mij zeggen: "Pas op!". Toen ik mij omdraaide zag ik [medeverdachte] en 2 andere Molukse jongens op mij afkomen. Ik kreeg direct een Bacardifles tegen mijn hoofd aan. Ik voelde direct veel pijn. Ook op de grond ben ik verder mishandeld. [medeverdachte] was niet de enige die mij heeft geslagen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 21 mei 2020, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3]:

Op 21 mei 2020 zat ik voor mijn woning, aan de [straatnaam] in Appingedam, wat te drinken met mijn vriend en onze buurman. Onze buurman is [slachtoffer]. Ik zag op dat moment drie mannen uit het steegje aan mijn linkerzijde vandaan komen. Ik zag dat zij in versnelde pas liepen. Zij liepen doelgericht op [slachtoffer] af. Ik herkende in ieder geval de man die voorop liep. Dit was [medeverdachte]. Ik zag dat de andere twee mannen ook op [slachtoffer] in begonnen te slaan.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 4 juni 2020, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3]:

[medeverdachte] riep naar [slachtoffer] terwijl hij begon in te slaan, dat [slachtoffer] zijn vrouw en kinderen lastig viel.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [verdachte]:

Ik was op de bewuste avond bezig bij een auto in de straat waar de mishandeling gebeurd is. Ik was daar met meerderen. Er werd via de telefoon uitgedaagd naar elkaar maar dat was niet op mijn telefoon. In ieder geval werden we uitgedaagd en toen besloot ik naar die man toe te gaan.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 10 juni 2020, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2]:

We zijn met ons drieën naar die man toegelopen. Dat waren [medeverdachte], [verdachte] en ik. We zijn via het steegje gelopen en [medeverdachte] liep voorop. [medeverdachte] was kwaad en liep flink door.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Zoals reeds beschreven staat vast dat er op 21 mei 2020 te Appingedam voor het huis van het slachtoffer een incident gevecht heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren en geweld is toegepast op het slachtoffer waaraan het slachtoffer letsel heeft overgehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit gevecht te kwalificeren is als openlijk geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage' aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
Dat er geweld is gepleegd in vereniging en dat verdachte hierbij betrokken was, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hiervoor benoemde bewijsmiddelen vast. De vraag die de rechtbank vervolgens nog dient te beantwoorden is of verdachte aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Verdachte is, nadat hij zich naar eigen zeggen uitgedaagd voelde, met zijn medeverdachten naar het slachtoffer gegaan en zijn bijdrage aldaar bestond wellicht uit het slaan of gooien met de fles, maar in ieder geval daarna uit het slaan van het slachtoffer. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 mei 2020 te Appingedam schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij de datum die in het meer subsidiair ten laste gelegde wordt genoemd, te weten 2 juni 2020, als een kennelijke verschrijving beschouwt. De rechtbank leest daar 21 mei 2020 in, nu deze datum ook in het primair en subsidiair ten laste gelegde staat genoemd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 mei 2020 te Appingedam openlijk, te weten aan de [straatnaam], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door samen met zijn mededaders naar die [slachtoffer] te gaan en daarbij een Bacardifles mee te nemen, en vervolgens met die fles op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, althans die fles naar het hoofd van die [slachtoffer] te gooien, en die [slachtoffer] te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

meer subsidiair. het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend nu de justitiële documentatie van verdachte daar geen aanleiding toe geeft en verdachte in dat geval zijn werk kwijt zal raken. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat, als de rechtbank meent dat met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest niet kan worden volstaan, aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld op 21 mei 2020 in Appingedam. Verdachte en zijn medeverdachten zijn, omdat zij zich uitgedaagd voelden door het slachtoffer, naar het huis van het slachtoffer gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie en zo heeft het slachtoffer, door toedoen van verdachten, letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat hij met een fles op zijn hoofd is geslagen of gegooid en daarna op de grond verder is geslagen. Het slachtoffer heeft daarvan pijn en letsel ondervonden en met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven ook bij anderen gevoelens van onveiligheid teweeg, bijvoorbeeld bij de personen die van het incident getuige zijn geweest. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie; zo heeft hij onder andere in 2019 een geldboete opgelegd gekregen voor een mishandeling.
Ook houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 3 december 2020. Hieruit komt naar voren het risico op recidive in gemiddelde matig aanwezig wordt geacht. Zijn sociale netwerk lijkt daarin de voornaamste risicofactor, maar hier kan of wil verdachte geen openheid over geven. Verdachte ervaart verder geen lijdensdruk of problemen en is niet gemotiveerd voor gedragsbeïnvloeding of –verandering. In het contact met de reclassering kan niet gesproken worden van een transparante houding dan wel samenwerking. Gelet op voorgaande ziet de reclassering geen mogelijkheden voor het opstellen van een plan van aanpak waarvan enig recidive beperkend effect verwacht mag worden, zodat geadviseerd wordt om aan verdachte bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Wel wordt geadviseerd om een contactverbod op te leggen met de medeverdachten en het slachtoffer, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet anders gereageerd kan worden dan door oplegging van een gevangenisstraf. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden, waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan. Het moet duidelijk zijn dat de bewezen verklaarde gedragingen volstrekt onacceptabel zijn, en dat dergelijk gedrag ook bestraft wordt. Tevens zal daarom aan verdachte een taakstraf worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 januari 2021.
Mrs. A. Jongsma, T.M.L. Veen en S. Fokkert zijn buiten staat dit vonnis te onderteken.