Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot moord en impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, samen met zijn medeverdachten naar het slachtoffer toe is gegaan. Op basis van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, en in het bijzonder de uitkomst van het Dacty-onderzoek, volgt dat het verdachte is geweest die met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Hierna heeft ook medeverdachte [medeverdachte] geweld uitgeoefend op het slachtoffer.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voorgaande handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot zware mishandeling, in vereniging gepleegd. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het menselijk lichaam en een Bacardifles is een hard glazen voorwerp. Het slaan op het hoofd met een hard glazen voorwerp met enige slagkracht levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op; te meer nu dit gepaard gaat met ander geweld gepleegd na het slaan met de fles. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. Verdachte dient van de ten laste gelegde voorbedachte rade partieel vrijgesproken te worden, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen verdachte ten laste is gelegd, nu er in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er zich in het dossier wel wettige bewijsmiddelen bevinden die tot een bewezenverklaring zouden kunnen leiden, echter dient er kritisch naar die bewijsmiddelen gekeken te worden. Vier punten zijn van belang waardoor de overtuiging dat die bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring leiden ontbreekt. Allereerst is van belang dat het niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] was die ruzie had met het slachtoffer. Verdachte wist dat de voorlopige hechtenis van zijn medeverdachte [medeverdachte] geschorst was en gelet op het loyaliteitsgevoel bij verdachte is het zeer aannemelijk dat verdachte de schuld op zich neemt voor het gooien van de fles. Er dient derhalve getwijfeld te worden aan de bekentenis van verdachte die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Daarbij dient er geen grote waarde gehecht te worden aan de getuigenverklaring van [getuige 1], nu zij enkel ziet dat verdachte op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en voor het overige niks heeft verklaard, hetgeen haar verklaring niet aannemelijk maakt. Verder dient er ook getwijfeld te worden aan de getuigenverklaring van [getuige 2], nu deze getuige voorafgaand aan zijn verklaring benaderd is door de vader van medeverdachte [medeverdachte]. Tot slot wil het feit dat verdachte zijn vingerafdrukken zijn aangetroffen op de Bacardifles niet zeggen dat hij ook daadwerkelijk degene is geweest die met de Bacardifles heeft gegooid, nu er voorafgaand aan het incident een barbecue heeft plaats gevonden waar verdachte uit de Bacardifles heeft gedronken. Tegenover deze punten staat de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 3]; zij wijst direct na het incident medeverdachte [medeverdachte] aan als degene die met de fles gegooid zou hebben. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van al hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank de lijn van bewijsmiddelen volgt waarbij verdachte wel betrokken is geweest bij het geweld, de door verdachte verrichte handelingen gekwalificeerd dienen te worden als openlijke geweldpleging.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot moord, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt de rechtbank vast dat in ieder geval verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] op 21 mei 2020 te Appingedam naar het huis van het latere slachtoffer [slachtoffer] zijn gegaan. Hier aangekomen ontstond er een confrontatie tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en het slachtoffer anderzijds. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze confrontatie letsel opgelopen aan zijn hoofd en rug, doordat de Bacardifles op zijn hoofd terecht is gekomen en hij daarna op de grond verder is geslagen.
Of er met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is geslagen of dat de Bacardifles tegen het hoofd van verdachte is gegooid blijft onduidelijk. Ook blijft onduidelijk wie degene is geweest die met de Bacardifles geslagen dan wel gegooid heeft, nu het dossier aanwijzingen bevat dat dit zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] geweest zou kunnen zijn. Nu de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vast kan stellen wie deze geweldshandeling heeft verricht, stelt de rechtbank enkel vast dat er geslagen dan wel gegooid is met de fles door verdachte of medeverdachte [medeverdachte]; de vraag wie het daadwerkelijk is geweest kan de rechtbank op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet beantwoorden.
Nu vast staat dat er geslagen dan wel gegooid is met de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer, en dat het slachtoffer daarna, terwijl hij op de grond lag, verder is geslagen, dient de rechtbank te beoordelen hoe dit geweld gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank overweegt daarbij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de precieze aard en intensiteit van het door de verdachten op het slachtoffer uitgeoefende geweld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de slagkracht waarmee de Bacardifles op het hoofd van het slachtoffer is gekomen, alsmede welke letsel het slachtoffer heeft opgelopen en of dit potentieel dodelijk zou zijn geweest, dan wel dat het slachtoffer hier potentieel zwaar lichamelijk letsel aan over zou kunnen houden. Een letselrapportage ontbreekt in het dossier en ook heeft het slachtoffer geen aangifte willen doen waardoor over voornoemde vragen geen duidelijkheid verschaft is. De rechtbank moet het doen met een aantal foto's van het letsel en het weinige dat het slachtoffer daarover heeft willen vertellen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachten opzet hebben gehad dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op het intreden van de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder nader gemotiveerd. De rechtbank past hiervoor de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020132918 d.d. 10 november 2020 inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Op 21 mei 2020 kregen de collega's van de noodhulpeenheid de melding om te gaan naar [straatnaam] te Appingedam. Aldaar was een ruzie gaande en tijdens deze ruzie was melder geslagen met een fles op zijn hoofd. Heden heb ik telefonisch contact opgenomen met slachtoffer [slachtoffer]. Ik heb hem uitgenodigd om naar bureau te komen en te praten over de mishandeling. Omstreeks 15:30 uur verscheen [slachtoffer] aan het bureau in Delfzijl. Ik zag dat hij gezwel aan de onderzijde van zijn linkeroog had. Desgevraagd hoorde ik hem het volgende verklaren over de mishandeling: "Ik zat gisteren bij mijn buurvrouw. Wij waren iets aan het drinken. Op een gegeven moment hoorde ik mijn buurvrouw tegen mij zeggen: "Pas op!". Toen ik mij omdraaide zag ik [medeverdachte] en 2 andere Molukse jongens op mij afkomen. Ik kreeg direct een Bacardifles tegen mijn hoofd aan. Ik voelde direct veel pijn. Ook op de grond ben ik verder mishandeld. [medeverdachte] was niet de enige die mij heeft geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 21 mei 2020, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Op 21 mei 2020 zat ik voor mijn woning, aan de [straatnaam] in Appingedam, wat te drinken met mijn vriend en onze buurman. Onze buurman is [slachtoffer]. Ik zag op dat moment drie mannen uit het steegje aan mijn linkerzijde vandaan komen. Ik zag dat zij in versnelde pas liepen. Zij liepen doelgericht op [slachtoffer] af. Ik herkende in ieder geval de man die voorop liep. Dit was [medeverdachte]. Ik zag dat de andere twee mannen ook op [slachtoffer] in begonnen te slaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 4 juni 2020, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
[medeverdachte] riep naar [slachtoffer] terwijl hij begon in te slaan, dat [slachtoffer] zijn vrouw en kinderen lastig viel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [verdachte]:
Ik was op de bewuste avond bezig bij een auto in de straat waar de mishandeling gebeurd is. Ik was daar met meerderen. Er werd via de telefoon uitgedaagd naar elkaar maar dat was niet op mijn telefoon. In ieder geval werden we uitgedaagd en toen besloot ik naar die man toe te gaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 10 juni 2020, opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
We zijn met ons drieën naar die man toegelopen. Dat waren [medeverdachte], [verdachte] en ik. We zijn via het steegje gelopen en [medeverdachte] liep voorop. [medeverdachte] was kwaad en liep flink door.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Zoals reeds beschreven staat vast dat er op 21 mei 2020 te Appingedam voor het huis van het slachtoffer een incident gevecht heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren en geweld is toegepast op het slachtoffer waaraan het slachtoffer letsel heeft overgehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit gevecht te kwalificeren is als openlijk geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage' aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
Dat er geweld is gepleegd in vereniging en dat verdachte hierbij betrokken was, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hiervoor benoemde bewijsmiddelen vast. De vraag die de rechtbank vervolgens nog dient te beantwoorden is of verdachte aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Verdachte is, nadat hij zich naar eigen zeggen uitgedaagd voelde, met zijn medeverdachten naar het slachtoffer gegaan en zijn bijdrage aldaar bestond wellicht uit het slaan of gooien met de fles, maar in ieder geval daarna uit het slaan van het slachtoffer. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 mei 2020 te Appingedam schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij de datum die in het meer subsidiair ten laste gelegde wordt genoemd, te weten 2 juni 2020, als een kennelijke verschrijving beschouwt. De rechtbank leest daar 21 mei 2020 in, nu deze datum ook in het primair en subsidiair ten laste gelegde staat genoemd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.