ECLI:NL:RBNNE:2021:1773

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
LEE 21/1219
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning voor bouw van een schuur

Op 6 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.A. Wiegersma, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van een schuur op een perceel in Dantumadiel. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college had dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer LEE 21/1221, en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 6 mei 2021 is de zaak behandeld. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker stelde dat de bouw van de schuur een onomkeerbare situatie zou creëren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit onvoldoende was onderbouwd. Bovendien werd opgemerkt dat de vergunninghouder op eigen risico bouwt zolang er een rechtsmiddel tegen de vergunning is ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1219

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

6 mei 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Eiser], te [Plaats], verzoeker

(gemachtigde: J.A. Wiegersma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Tilstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [Derde belanghebbende] (vergunninghouder) te [Plaats].

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen
van een schuur op het perceel [Adres] te [Plaats]. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 21/1221. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalt onder meer dat de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft aangegeven dat er sprake is van een spoedeisend belang. In dit verband voert hij aan dat de bouw van de schuur een onomkeerbare situatie doet ontstaan en één die onwenselijk en niet conform het recht is.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt niet voldaan aan het vereiste van
onverwijlde spoed. Dat afbraak van de schuur onmogelijk is en er dus sprake zou zijn van een onomkeerbare situatie, blijkt onvoldoende. Dat verzoeker het oneens is met de nieuw te bouwen schuur, levert ook geen spoedeisend belang op. Een vergunninghouder die bouwt terwijl er een rechtsmiddel tegen de verleende vergunning is ingesteld, bouwt op eigen risico. Als blijkt dat de vergunning ten onrechte is verleend kan de vergunninghouder op een later moment worden opgedragen de schuur af te breken. Over verzoekers bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning wordt beslist in de bodemprocedure.
4. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.