Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 161.316 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.828 heeft vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar dit bezwaar werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de tweede uitspraak op bezwaar van 10 april 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat het stelsel van wettelijke bepalingen meebrengt dat met het doen van uitspraak op bezwaar de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een tweede uitspraak op bezwaar niet mogelijk is. De rechtbank heeft de tweede uitspraak op bezwaar vernietigd en het tweede bezwaar van eiser alsnog aangemerkt als een ingediend beroepschrift tegen de eerdere uitspraak op bezwaar van 17 december 2018.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift van eiser niet tijdig is ingediend, omdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 28 januari 2019 eindigde. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, waardoor het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 17 december 2018 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft recht op terugbetaling van het betaalde griffierecht van € 48.