1.1.Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak heeft twee gebouwde onderdelen met een oppervlakte van 150 m2 en 1.460 m2, een perceeloppervlakte van 17.485 m2 en is gebouwd in 2017. De onroerende zaak wordt gebruikt voor uitvaarten.
2. In geschil is of de onroerende zaak in zijn geheel kwalificeert als een crematorium en om die reden is vrijgesteld van heffing van OZB.
3. Eiseres is van mening dat de onroerende zaak in zijn totaliteit als crematorium moet worden gezien en om die reden in haar geheel valt onder de vrijstelling genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2019 van de gemeente Hoogeveen (de Verordening). De aanslag OZB is volgens eiseres dan ook ten onrechte opgelegd.
4. Verweerder stelt dat de onroerende zaak bestaat uit een uitvaartcentrum van 1.460m2 en een crematorium van 150m2. Het uitvaartcentrum en het crematorium vormen volgens verweerder weliswaar een geheel, maar de onroerende zaak kan niet in zijn totaliteit worden gezien als een crematorium. Verweerder stelt dat alleen het crematoriumgedeelte van de onroerende zaak onder de vrijstelling van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening valt. Het crematorium is dienstbaar aan het uitvaartcentrum en niet andersom, aldus verweerder. Zo kan er eerst gebruik worden gemaakt van het uitvaartcentrum, waar opbaring in 24-uurskamers en ruimte voor condoleancebezoek en voor begrafenisplechtigheden zijn. In het crematorium vindt enkel het afscheid van de overledene plaats en de crematie.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 3, eerste lid, van de Verordening luidt:
“
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar als bedoeld in artikel 1.”.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening luidt:
“
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.”.
6. Uit de onder 5. genoemde artikelen van de Verordening volgt dat de waarde van een crematorium buiten aanmerking moet worden gelaten bij bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZB. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen wat onder een crematorium in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening moet worden verstaan; de onroerende zaak als geheel of alleen het crematoriumgedeelte van de onroerende zaak.
7. De rechtbank is van oordeel dat onder het begrip crematorium in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening wordt begrepen het gedeelte van een onroerende zaak waar de crematie plaatsvindt, en niet ook de andere ruimten van een onroerende zaak die geen directe relatie hebben met de daadwerkelijke crematie. De rechtbank stelt bij dit oordeel voorop dat de Verordening geen toelichting bevat wat moet worden verstaan onder een crematorium. Het ligt daarom voor de hand om uit te gaan van een grammaticale uitleg van begrip crematorium. Blijkens de Van Dale luidt de taalkundige definitie van een crematorium: (i) een verbrandingsoven en (ii) een instelling, gebouw met verbrandingsovens waar overledenen worden gecremeerd. Uit deze definitie volgt dat met een grammaticale uitleg het begrip crematorium beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat enkel de ruimte waar de crematie daadwerkelijk plaatsvindt is aan te merken als een crematorium en niet de overige ruimten van een onroerende zaak die ten behoeve van de gehele uitvaart worden gebruikt. In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening worden voorts naast crematoria ook begraafplaatsen en urnentuinen genoemd. Onder de begrippen begraafplaatsen en urnentuinen vallen evenmin de ruimten waar de andere aspecten van een uitvaart plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een aula en opbaringskamers. Het voorgaande sluit ook aan bij het feit dat op de website van eiseres onderscheid wordt gemaakt tussen het uitvaartcentrum en het crematorium, met elk hun eigen functies. Dat het uitvaartgedeelte dienstbaar is aan het crematoriumgedeelte of juist andersom acht de rechtbank niet van belang voor de vraag welk gedeelte van een onroerende zaak is aan te merken als een crematorium in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening. Een dergelijke dienstbaarheid kan niet leiden tot een ruimere toepassing van de vrijstelling.
8. Tussen partijen is de WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 4.400.000 niet in geschil. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het crematoriumgedeelte van de onroerende zaak, het gedeelte waar de daadwerkelijke crematie plaatsvindt, een waarde heeft van € 486.000. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag OZB deze waarde buiten aanmerking heeft gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZB en een heffingsmaatstaf gehanteerd van € 3.914.000. Aldus is de aanslag OZB terecht en op basis van de juiste heffingsmaatstaf opgelegd. Het gelijk is dus aan verweerder.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.