ECLI:NL:RBNNE:2021:169
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/193767-20, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betreft een bedrag van € 140.481,50, dat de officier van justitie heeft geschat als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in cocaïne. Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft de officier van justitie, na een wijziging van de vordering, het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 49.575. De verdediging heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering, en subsidiair om matiging tot € 765, waarbij de raadsman stelde dat het daadwerkelijk verdiende bedrag slechts € 1.610 zou zijn, minus kosten van € 845.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van bevindingen en een correctie van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de brutowinst uit de handel in cocaïne vastgesteld op € 128.466,50, met inkoopkosten van € 81.308,50, resulterend in een nettowinst van € 47.158,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde 30% van de nettowinst toekomt, wat neerkomt op een bedrag van € 14.147,40.
De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.