ECLI:NL:RBNNE:2021:1683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
18/209744-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van doodslag en medeplegen van zware mishandeling, met de dood tot gevolg, op 16 augustus 2020 in Hoogkerk

Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 augustus 2020 in Hoogkerk, waarbij het slachtoffer, Lazaros [slachtoffer 1], om het leven kwam door steekwonden. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer had gestoken of dat hij nauw en bewust had samengewerkt met de medeverdachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag, maar veroordeelde hem wel voor openlijk geweld, mishandeling en vernieling, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanwezig was bij de gewelddadige confrontatie, maar dat hij niet de directe oorzaak was van de dood van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de rol van het slachtoffer en diens zoon in de escalatie van het conflict, waarbij beide partijen gewapend waren en geweld gebruikten. De verdachte had eerder ook geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en ramen ingegooid van diens woning. De rechtbank vond de rol van de verdachte in de confrontatie significant, maar niet zodanig dat hij als medepleger van doodslag kon worden aangemerkt. De vorderingen van benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het medeplegen van doodslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/209744-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 april 2021 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorteatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 en 19 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.E.C. Koopman, advocaat te
‘s-Hertogenbosch.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Hoogkerk, gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer 1] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Hoogkerk, gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, scheurletsel hoofdhuid, gebroken neusbeen, perforatie (linker)long en/of klaplong (rechts) heeft toegebracht,
door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer 1] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of te schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Hoogkerk, gemeente Groningen
openlijk, te weten op/aan [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
door samen met zijn medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer 1] op te wachten en/of om hem heen/bij hem te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, en/of met (een) (honkbal)knuppel(s), althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam en/of het hoofd, te steken,
terwijl dit door verdacht(n) gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad.
2
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Hoogkerk, gemeente Groningen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hen (in het gezicht) te stompen en/of te slaan;
3
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Hoogkerk, gemeente Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten (van woning [straatnaam] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd wegens feiten 1 primair, 2 en 3.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen van doodslag. Er was al langer ruzie tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] enerzijds en de zoon van het slachtoffer anderzijds. Verdachte heeft een gevecht uitgelokt en is daarmee al op vrijdagavond begonnen. Verdachte heeft die avond [slachtoffer 2] geslagen en een dag later de ramen bij die [slachtoffer 2] ingegooid. Het heeft er alle schijn van dat de zoon van het slachtoffer het conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] heeft aangegrepen om verhaal te gaan halen bij verdachten. Hij heeft vervolgens ook het slachtoffer daar bij betrokken. Uit WhatsApp-berichten die het slachtoffer en verdachte elkaar stuurden blijkt dat zij elkaar in de nacht van zaterdag op zondag hebben opgefokt. De confrontatie die volgde op straat was in die zin door verdachten verwacht en gewenst. Beide partijen hadden zich bewapend en wilden het gevecht aangaan. Niemand heeft zich vooraf onttrokken of heeft de politie gewaarschuwd. Uit het sectieverslag blijkt dat het slachtoffer over zijn hele lichaam letsel had. Er is geschopt en geslagen, met een honkbalknuppel geslagen en gestoken. Dat kan niet door één persoon zijn gedaan. De drie verdachten hebben allen een rol in de uitvoering gehad. Deze rollen waren onderling uitwisselbaar. Door ervoor te kiezen wapens te gebruiken hebben zij allemaal bewust de kans op een dodelijke afloop aanvaard. Niemand heeft zich teruggetrokken. Nadien zijn er wapens verstopt. Uit dit alles blijkt van een dermate nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten dat zij alle drie als medepleger van doodslag kunnen worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat algehele vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij het volgende aangevoerd. Niet bewezen kan worden dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Er is ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuigen [naam 1] en [getuige 1] en aangevoerd dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu uit het dossier niet blijkt of door de klap pijn of letsel is ontstaan. Ten aanzien van feit 3 volgt uit de stukken niet of het feit is gepleegd op 15 of 16 augustus 2020.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 16 augustus 2020 rond 03:50 uur trof de politie na een 112-melding het slachtoffer Lazaros [slachtoffer 1] aan in de [straatnaam] in Hoogkerk. Hij had verwondingen aan zijn hoofd en bleek in zijn rug te zijn gestoken. Hij overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. Zijn zoon, [naam 1] , die bij het slachtoffer was, vertelde de politie dat er ruzie was geweest en dat drie mannen hadden gevochten tegen zijn vader. Op zijn aanwijzen zijn even later drie verdachten aangehouden: verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De drie verdachten erkennen bij de confrontatie aanwezig te zijn geweest. Zij hebben echter alle drie ontkend dat zij geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer en hebben verklaard ook niet te hebben gezien hoe het slachtoffer aan zijn verwondingen is gekomen. Er zijn geen getuigen die hebben gezien hoe het letsel is ontstaan. De zoon van het slachtoffer heeft wel meerdere verklaringen afgelegd over wat er gebeurd is, maar zijn verklaringen zijn niet consistent zodat deze niet zonder meer als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de vaststelling van de feiten.
Over de aanloop naar de confrontatie bestaat geen discussie. De rechtbank leidt daarover het volgende uit het dossier af. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn met elkaar bevriend. Beiden hadden al langere tijd onenigheid met de zoon van het slachtoffer. Die avond waren beide verdachten samen op stap geweest. Zij zijn die nacht, in gezelschap van [naam 2] , samen teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 1] in de [straatnaam] . [medeverdachte 1] was op dat moment zwaar onder invloed van alcohol. Voor de woning ontstond een woordenwisseling met de zoon van het slachtoffer, die in gezelschap was van [slachtoffer 2] , bij wie verdachte eerder die nacht de ramen had ingegooid. Wat er op dat moment is voorgevallen is onduidelijk. Wel duidelijk is dat de zoon van het slachtoffer met [slachtoffer 2] is vertrokken en vervolgens zijn vader heeft gebeld. Vrijwel op hetzelfde moment, rond 03:23 uur, heeft ook medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2] , gebeld. Deze is meteen gekomen. Kort daarna is de zoon van het slachtoffer samen met zijn vader en [slachtoffer 2] teruggekeerd naar de [straatnaam] , gewapend met een koksmes en een ploertendoder. Beiden waren onder invloed van alcohol. Van het slachtoffer is bekend dat hij op dat moment opgefokt was en zich eerder die avond bij zijn restaurant daar ook al naar had gedragen. Het slachtoffer is na aankomst in de [straatnaam] met de ploertendoder in zijn hand gelopen in de richting van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Zijn zoon liep achter hem aan. [slachtoffer 2] is niet meegelopen, maar is meteen weggegaan. Verdachte en de twee medeverdachten waren buiten voor de woning op het moment dat het slachtoffer kwam aanlopen. Vervolgens is een schermutseling ontstaan waarbij zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als het slachtoffer gewond zijn geraakt.
Voor de rechtbank begint de aanloop naar de confrontatie niet eerder. Op het moment dat verdachte de getuige [slachtoffer 2] sloeg, had hij geen reden om te denken dat hij daarmee de zoon van het slachtoffer (laat staan het slachtoffer) uit zijn tent zou lokken. Dat geldt evenzeer voor het ingooien van de ramen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] en de zoon van het slachtoffer hadden al geruime tijd niet of nauwelijks contact met elkaar. Dat de medeverdachten bij dat slaan en bij dat ingooien van de ramen, of bij het besluit daartoe over te gaan, betrokken waren blijkt nergens uit.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
De rechtbank stelt verder het volgende vast.
Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat er sprake was van twee steekletsels halverwege de rug links en rechts, bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend/klievend geweld, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen, zoals een mes. Deze letsels hebben geleid tot bloedverlies en ademhalings- en longfunctiestoornissen. Het overlijden wordt verklaard door deze twee steekletsels.
Daarnaast was sprake van (snij)letsels op de linkerhand, qua locatie goed passend bij afweerletsels. Verspreid over het hoofd, het gelaat en het rechteroor waren scheurletsels. Ook was er een gebroken neusbeen. Deze letsels zijn ontstaan door de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door het geslagen worden met bijvoorbeeld een honkbalknuppel. Deze letsels hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden.
Ten slotte waren er verspreid over het lichaam meerdere oppervlakkige huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen. Deze letsels waren gering en hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van het overlijden. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de confrontatie in de [straatnaam] in de bewuste nacht. [2]
Na de confrontatie zijn in de omgeving van de plaats delict in de bosjes twee honkbalknuppels aangetroffen. [3] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze knuppels van hem zijn en uit zijn woning komen. Op één van deze knuppels, de metalen knuppel, is op het uiteinde van het slaggedeelte een bloedspoor bemonsterd waarin DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer. Aan het begin van het slaggedeelte is een bloedspoor bemonsterd, waarin een DNA-mengprofiel is aangetroffen van minimaal drie personen, waarbij het DNA-materiaal afkomstig kan zijn van het slachtoffer, medeverdachte [medeverdachte 2] en minimaal één onbekende persoon. Op het handvat van de honkbalknuppel is een bloedspoor bemonsterd waarin een DNA-profiel is aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte 2] . In de bemonstering van de rugzijde van de tape om het handvat van de knuppel is een DNA-profiel aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte 2] . [4]
Bij een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] is een ploertendoder aangetroffen. Op het handvat van deze ploertendoder zijn meerdere bloedsporen bemonsterd waarin een DNA-profiel is aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn op het handvat bloedsporen aangetroffen met een DNA-profiel waarbij het DNA afkomstig kan zijn van het slachtoffer.
Bij medeverdachte [medeverdachte 2] is op het voorhoofd een verticaal georiënteerde huidklieving geconstateerd, passend bij een barstwond. Aannemelijk is dat dit letsel is ontstaan door een klap met een ploertendoder.
Vast staat dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door de twee steekwonden in de rug en dat het overige letsel niet heeft bijgedragen aan het overlijden. De rechtbank acht bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de steekwonden heeft toegebracht. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte als medepleger van doodslag kan worden aangemerkt.
Bij de medepleger dient volgens vaste rechtspraak sprake te zijn van opzet, minstens in voorwaardelijke zin, met betrekking tot het handelen van de mededader(s). Medeplegen vereist verder een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie de feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de intellectuele en/of materiële bijdrage van de medepleger van voldoende gewicht te zijn. Hij moet aldus een voldoende significante of wezenlijke bijdrage leveren aan het delict.
Vast staat dat het slachtoffer en zijn zoon, gewapend met een ploertendoder en een mes, naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn gekomen. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen basis biedt voor de conclusie dat sprake is geweest van een afgesproken vechtpartij of een bewust door verdachte uitgelokte confrontatie. Wel staat vast dat de verdachten er ernstig rekening mee hielden dat een confrontatie zou volgen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft met het oog hierop immers zijn vader gebeld, die vervolgens is gekomen. Daarbij acht de rechtbank aannemelijk dat de komst van zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2] , was bedoeld om een escalatie te voorkomen. Dit wordt zowel door [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] verklaard en volgt eveneens uit de verklaring van de vriendin van [medeverdachte 2] , getuige [getuige 3]. De rechtbank acht ook wel aannemelijk dat het tempo waarin de situatie escaleerde de verdachten heeft overvallen.
Het dossier geeft geen helder beeld over wat zich precies heeft afgespeeld en in welke volgorde. Op welk moment het slachtoffer in zijn rug is gestoken is op basis van het dossier niet vast te stellen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte vooraf of ten tijde van de confrontatie wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] een mes had en hiermee zou gaan steken. Verdachte heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien en ook het moment van steken niet heeft gezien. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het tegendeel. Niet blijkt dat verdachte er ten tijde van de confrontatie met het slachtoffer serieus rekening mee moest houden dat het slachtoffer door het gebruik van een mes dodelijk getroffen zou worden. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van medeplegen van doodslag.
Ook het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan niet worden bewezen. De verwondingen die niet het gevolg zijn geweest van het steken, dus de scheurletsels en het gebroken neusbeen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde in vereniging plegen van openlijk geweld. Dat hij aanwezig is geweest bij de gewelddadige confrontatie op straat die het slachtoffer uiteindelijk het leven heeft gekost staat niet ter discussie. Dat het initiatief voor de gewelddadige confrontatie niet bij de verdachten lag, neemt niet weg dat er een gevecht is ontstaan waarin beide kampen een aandeel hadden, waarbij door beide kampen een of meer wapens zijn gebruikt en waarbij het overleden slachtoffer meerdere verwondingen zijn toegebracht. Het moet een heftige confrontatie zijn geweest, zodanig dat buren er wakker van werden. Getuige [getuige 2] beschrijft een hoop geschreeuw, er werd gescholden en toen ze naar buiten keek zag ze “een heleboel chaos”. [5] Vastgesteld kan worden dat verdachte de confrontatie verwachtte en niet uit de weg ging. De rechtbank baseert dit op het WhatsApp-bericht dat hij kort voor de confrontatie verstuurt naar het slachtoffer toen deze hem via Whatsapp aansprak op het ingooien van de ruiten bij [slachtoffer 2] : “Kom met zijn 3en terug dan. Als je het voor hun op wil nemen”. [6] Dat bericht is overigens door het slachtoffer niet gelezen voor zijn komst ter plaatse, en heeft aan die komst niet bijgedragen. Dat doet er niet aan af dat verdachte daarmee in feite opriep elkaar te treffen. Vast staat ook dat hij gedurende de hele confrontatie op straat aanwezig is geweest. Dat hij, zoals hij heeft verklaard, direct na de klap met de ploertendoder naar de zoon van het slachtoffer is gelopen, niet meer heeft gelet op en ook niet heeft meegekregen wat zich tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en het slachtoffer afspeelde acht de rechtbank ongeloofwaardig, zeker gezien de dreigende situatie waarin medeverdachte [medeverdachte 2] zich volgens hem bevond. Het kan niet anders dan dat hij heeft meegekregen wat er gebeurde. Daarbij betrekt de rechtbank dat kennelijk hoorbaar was dat er werd geslagen. Zo verklaart getuige [getuige 4] dat hij hoorde dat er klappen vielen met een stomp voorwerp. “Ik hoorde dat er geslagen werd. Ik hoorde een duidelijk geluid van een stomp voorwerp want vuistslagen klinken heel anders.” Deze getuige heeft, naast het slachtoffer en zijn zoon, twee personen op straat gezien. Hij beschrijft één van de twee als een kale jongeman met een tatoeage op zijn arm. Dit moet verdachte zijn geweest: hij heeft een gemillimeterd kapsel en een tatoeage op zijn arm. De beide medeverdachten voldoen niet aan deze beschrijving en volgens verdachte waren er (behalve het slachtoffer en zijn zoon) verder geen andere personen op straat. De persoon die de getuige beschrijft was volgens de getuige heel erg boos op het slachtoffer en diens zoon en was tegen hen aan het schreeuwen. De twee personen die [getuige 4] heeft gezien hoorden volgens hem bij elkaar en zijn samen weggerend. [7]
Dat verdachte zelf ook geweld heeft gebruikt blijkt in ieder geval uit de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft gezien dat verdachte, die zij vanwege diens eerdere bezoeken aan medeverdachte [medeverdachte 1] bij zijn voornaam kende, het slachtoffer, op het moment dat deze strompelend richting het hekje van haar voortuin liep, een “iets te harde duw wat voor mij leek op een klap” gaf. [8] De rechtbank leidt uit de op straat ter plaatse aangetroffen bloedsporen, komend uit de richting van de woning van [medeverdachte 1] , af dat het slachtoffer op dat moment al gewond was. [9] Getuige [getuige 1] hoort medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens roepen: “We moeten wegwezen.” Vast staat dat verdachte daarna tegelijk met de anderen op de scooter is weggevlucht.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze tegenover de politie afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] betrouwbaar en geloofwaardig is. Zij is op 16 maart 2021 gehoord door de rechter-commissaris en heeft daar aangegeven dat zij blijft bij de verklaring die zij eerder bij de politie heeft afgelegd. “Toen was het nog heel vers, één of twee dagen na het incident.” De enkele omstandigheid dat zij zich op het moment van het verhoor bij de rechter-commissaris, zeven maanden later, niet alles meer weet te herinneren en aangeeft sowieso moeite te hebben om zich zaken te herinneren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan haar eerdere verklaring bij de politie, kort na het feit, daarom geen geloof meer kan worden gehecht. Dat het buiten donker was, dat de getuige brildragend is en dat zij grotendeels – soms met één, soms met twee ogen – door een kier in het gordijn heeft gekeken, doet de rechtbank evenmin twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Zij beschrijft duidelijk wat zij heeft waargenomen en de hiervoor genoemde, zichtbeperkende, omstandigheden zijn niet zodanig dat geconcludeerd moet worden dat zij onmogelijk heeft kunnen zien wat zij verklaart te hebben gezien. Daarbij betrekt de rechtbank dat de getuige op enig moment heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte, die bij de auto’s stond, “een lang stokachtig iets” van straat heeft opgepakt, wat een beetje leek op een antenne van een auto. Dit past bij de verklaring van verdachte dat hij de ploertendoder van het slachtoffer, die lag bij de auto’s, heeft opgepakt van straat. [10]
Dat de getuige, zoals de verdediging heeft betoogd, verdachte heeft verward met een andere persoon is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk. Los daarvan geeft de getuige aan dat zij verdachte kent en geeft zij een adequate beschrijving van zijn uiterlijk. Dat deze beschrijving, zoals de verdediging heeft gesteld, ook op [naam 2] zou kunnen passen kan zo zijn, maar een persoonsverwisseling met [naam 2] wordt door de rechtbank niet aannemelijk geacht, alleen al omdat verdachte zelf heeft verklaard dat [naam 2] niet buiten op straat was. Ook de medeverdachten en de zoon van het slachtoffer hebben [naam 2] ten tijde van de confrontatie niet buiten op straat gezien. Er is voorts geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de getuige verdachte heeft verward met de zoon van het slachtoffer
,die de getuige immers ook heeft gezien en beschreven.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel bij de confrontatie aanwezig is geweest, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het plegen van geweld en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat hij met zijn gedragingen niet het intreden van de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, zodat de strafverzwarende grond van artikel 141 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht niet op hem van toepassing is.
Ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen. Dat verdachte [slachtoffer 2] op 14 augustus 2020 tijdens een ruzie op een feestje een klap in het gezicht heeft gegeven, volgt uit de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] . [11] Verdachte heeft dit feit bekend bij de politie. [12] Verdachte heeft deze klap gegeven tijdens een ruzie en [slachtoffer 2] heeft de klap beschreven als “een vuist in mijn gezicht nabij mijn bovenlip”. Het is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden evident dat de klap pijn zal hebben veroorzaakt.
Ook volgt uit de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte in de nacht van 15 op 16 augustus 2020 ramen van de woning van [slachtoffer 2] aan de [straatnaam] in Hoogkerk heeft ingegooid. [13] Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend. [14] Uit het dossier volgt dat een buurtbewoner van nummer 10 rond 0:00 uur “een hoop herrie van gerinkel van ramen” heeft gehoord. [15] De rechtbank acht daarom bewezen dat het feit op of omstreeks 16 augustus 2020 is gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 meer subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 augustus 2020 te Hoogkerk openlijk, te weten op [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door samen met zijn medeverdachten die [slachtoffer 1] te slaan en met een honkbalknuppel tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 14 augustus 2020 te Hoogkerk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Hoogkerk opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van woning [straatnaam] , dat aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2. mishandeling;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair (medeplegen van doodslag), 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Verdachte heeft samen met de medeverdachten een confrontatie uitgelokt die het slachtoffer het leven heeft gekost. Het slachtoffer is weliswaar gewapend met een ploertendoder naar hen toegekomen, maar verdachten zijn vervolgens voor eigen rechter gaan spelen. Beide partijen waren uit op een vechtpartij. De rol van het slachtoffer en diens zoon dienen daarom niet in strafverminderende zin te worden meegewogen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn leven op orde heeft, dat hij geen noemenswaardige problemen heeft en dat verdachte bereid is mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, een delictanalyse en eventuele behandeling zoals door de reclassering is geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is in de nacht van 15 op 16 augustus 2020 betrokken geweest bij een confrontatie op straat waarbij het 51-jarige slachtoffer door messteken om het leven is gebracht. Bij de confrontatie is zowel door de drie verdachten als door het slachtoffer fors geweld gebruikt. Wat zich precies heeft afgespeeld is voor de rechtbank niet volledig duidelijk geworden. Wel is duidelijk dat op meerdere manieren geweld is uitgeoefend tegen het slachtoffer, getuige het grote aantal verwondingen op verschillende plaatsen op zijn hoofd en lichaam. Daarbij zijn in elk geval een honkbalknuppel en een mes gebruikt. Het is medeverdachte [medeverdachte 1] geweest die het slachtoffer uiteindelijk in zijn rug heeft gestoken en aldus dodelijk letsel heeft toegebracht. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het dodelijke letsel, heeft hij wel bijgedragen aan (de totstandkoming van de) de geweldsexplosie en heeft hij het slachtoffer een klap gegeven op het moment dat het deze gewond weg strompelde. Het slachtoffer is korte tijd later op de stoep in elkaar gezakt en niet lang daarna ter plaatse overleden. Verdachte is direct na de confrontatie met zijn medeverdachten weggevlucht, het slachtoffer ernstig gewond op straat achterlatend.
Meerdere bewoners in de straat hebben iets waargenomen van de confrontatie en de uiteindelijke gevolgen van het steekincident. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Er was bij bewoners weinig bereidheid om een verklaring af te leggen, mede vanwege de angst voor represailles.
De dag voor het incident heeft verdachte [slachtoffer 2] mishandeld door hem in het gezicht te slaan. Ook heeft hij enkele uren voor de confrontatie de ruiten van de woning van die [slachtoffer 2] ingegooid. Hierdoor heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van die [slachtoffer 2] .
Tijdens zijn verhoren heeft verdachte weinig losgelaten en zich voornamelijk beperkt tot het bevestigen van datgene dat al door zijn medeverdachten was verklaard en wat hem in de verhoren werd voorgehouden. Verdachte heeft niet meegewerkt om zicht te krijgen op hetgeen de bewuste nacht is voorgevallen en hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor (zijn aandeel in) het conflict. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank houdt aan de andere kant nadrukkelijk rekening met de rol van het slachtoffer en diens zoon in (de escalatie van) het conflict. Zij hebben welbewust de confrontatie gezocht door gewapend met een mes en een ploertendoder naar verdachten toe te gaan. Het slachtoffer heeft daarbij met de ploertendoder geslagen tegen het hoofd van medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden. Gelet op de duur van het voorarrest ziet de rechtbank geen ruimte meer om, zoals door de reclassering is geadviseerd, een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen.

Benadeelde partij

Er hebben zich verschillende benadeelde partijen in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Het betreft achtereenvolgens [naam 3] (partner van het slachtoffer en tevens mede-eigenaar van het restaurant van het slachtoffer), [naam 1] , [naam 4] en [naam 5] (zonen van het slachtoffer) alsmede [naam 6] en [naam 7] (ouders van het slachtoffer).
Alle benadeelde partijen vorderen vergoeding van affectieschade als gevolg van het overlijden van hun partner, respectievelijk vader of zoon. [naam 1] vordert daarnaast vergoeding van shockschade en [naam 3] vordert tevens vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, met uitzondering van de materiële kosten met betrekking tot het restaurant ten aanzien van [naam 3] en de het gevorderde bedrag voor shockschade ten aanzien van [naam 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verweer gevoerd op specifieke onderdelen van de vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
De vorderingen hebben betrekking op schade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 141, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 3]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 1]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 4]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 5]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 6]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 7]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2021.

Voetnoten

1.Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 25 september 2020, zaaknummer 2020.08.17.008, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, arts en patholoog, opgenomen op pagina 289 e.v. (map 4) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020223912 van 10 november 2020, inhoudende pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2021.
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2020, opgenomen op pagina 254 e.v. (map 1) van voornoemd dossier.
4.Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2020, zaaknummer 2020.08.17.008 (aanvraag 002, 003 en 004), opgemaakt door dr. A.J. Kal, opgenomen op pagina 293 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek.
5.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 augustus 2020, opgenomen op pagina 57 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] .
6.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 september 2020, opgenomen op pagina 412 e.v. (map 1) van voornoemd dossier, inhoudend het onderzoek naar de telefoongegevens van het slachtoffer.
7.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 augustus 2020, opgenomen op pagina 79 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4] .
8.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus 2020, opgenomen op pagina 50 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] .
9.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek erf en openbare weg van 4 oktober 2020 met fotobijlage, opgenomen op pagina 31 e.v. (map 4) van voornoemd dossier.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2021.
11.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 augustus 2020, opgenomen op pagina 127 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
12.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 augustus 2020, opgenomen op pagina 130 e.v. (map 1) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
13.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 augustus 2020, opgenomen op pagina 127 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2021.
15.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 augustus 2020, opgenomen op pagina 283 e.v. (map 1) van voornoemd dossier, inhoudend het buurtonderzoek.