ECLI:NL:RBNNE:2021:1662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
LEE 20 - 2786
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TOFA-aanvraag voor buitenlandse werknemer door COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) door een skileraar die door de COVID-19-pandemie werkloos was geworden. De eiser, een Nederlands staatsburger, had van december 2019 tot en met februari 2020 als skileraar in Oostenrijk gewerkt. Na het uitbreken van de pandemie in maart 2020 had hij geen werk en inkomen meer en verzocht hij om een TOFA-tegemoetkoming. De aanvraag werd echter afgewezen omdat zijn sociaal verzekeringsloon in februari 2020 lager was dan € 400,- en hij niet als werknemer in de zin van de TOFA werd beschouwd, aangezien hij in het buitenland had gewerkt.

De rechtbank oordeelde dat de wetgeving omtrent de TOFA duidelijk stelt dat alleen werknemers die in Nederland werken in aanmerking komen voor de regeling. Aangezien de eiser in Oostenrijk werkte en zijn werkgever daar gevestigd was, voldeed hij niet aan de voorwaarden voor de TOFA. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er sprake was van discriminatie, omdat de wetgever een gerechtvaardigd doel nastreeft met de TOFA en het middel om dat doel te bereiken proportioneel is. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de TOFA en de beperkte ruimte voor uitzonderingen, vooral in het kader van sociaal-economisch beleid. De rechtbank wees erop dat de wetgever veel vrijheid heeft bij het maken van onderscheid in dergelijke regelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Procesverloop

In het besluit van 7 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om een tegemoetkoming Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
In het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser is verschenen, samen met [aanwezige] . Verweerder is - met voorafgaande schriftelijke kennisgeving - niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de zaak is voorafgegaan
1.1.
Eiser is vanaf december 2019 tot en met februari 2020 werkzaam geweest als skileraar in het Oostenrijkse Rauris. Zijn werk is begin maart 2020 gestopt als gevolg van het uitbreken van de COVID-19-pandemie. Sindsdien heeft hij geen werk en inkomen meer. Eiser heeft daarom een TOFA-tegemoetkoming aangevraagd.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een TOFA-tegemoetkoming afgewezen, omdat zijn sociaal verzekeringsloon (sv-loon) over de maand februari 2020 lager is dan
€ 400,-.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voor de vaststelling van de hoogte van het loon wordt uitgegaan van het sv-loon, waarover de werkgever premies voor de werknemersverzekeringen moet afdragen. Volgens verweerder heeft eiser geen tegemoetkoming gekregen omdat hij in februari 2020 heeft gewerkt in het buitenland. De buitenlandse werkgever van eiser heeft namelijk geen premie afgedragen voor de Nederlandse werknemersverzekeringen. Gelet hierop voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor de TOFA-tegemoetkoming. Verweerder heeft geen ruimte om af te wijken van de vastgestelde criteria in de TOFA.
Wat vinden partijen?
3.1.
Eiser erkent dat er geen premies zijn afgedragen in Nederland. Eiser vindt dat de TOFA voor hem als Nederlands staatsburger Europees behoort te worden toegepast, omdat er in Oostenrijk premies werknemersverzekeringen zijn afgedragen en zijn inkomen verloren is gegaan in een Europees land. Volgen eiser mag hij op basis van zijn inkomen in het buitenland bij de uitvoering van de TOFA niet door het Uwv worden gediscrimineerd.
3.2.
Verweerder vindt dat eiser niet wordt beschouwd als werknemer in de zin van de TOFA, omdat hij niet in Nederland heeft gewerkt.
Wat vindt de rechtbank?
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 2, onder a, van de TOFA volgt dat recht op een tegemoetkoming bestaat als een werknemer in februari 2020 ten minste € 400,- aan loon heeft genoten. Om te bepalen wie er werknemer is, verwijst de TOFA naar andere regelgeving. [1] Uit die andere regelgeving volgt dat iemand die buiten Nederland werkt, geen werknemer is in de zin van de TOFA. Dat is anders als de werknemer in Nederland woont
enzijn werkgever ook in Nederland woont of gevestigd is. [2]
4.2.
Vast staat dat eiser werkzaam is geweest in Oostenrijk en zijn werkgever ook in Oostenrijk is gevestigd. Hij is dan ook geen werknemer in de zin van de TOFA. Het loon dat hij ontving van zijn buitenlandse werkgever, is daarmee ook geen loon in de zin van de TOFA. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die onder 4.1. zijn genoemd. Als er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die de TOFA stelt, moet verweerder de aanvraag weigeren. Dat volgt uit artikel 6 van de TOFA.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het argument van eiser dat sprake is van discriminatie, niet slaagt. In de toelichting bij de TOFA wordt uitgelegd dat de TOFA een crisismaatregel is voor flexwerkers die geen aanspraak kunnen maken op andere socialezekerheidsuitkeringen. In de TOFA staat eenvoud en robuustheid centraal, zodat de tegemoetkomingen snel kunnen worden toegekend en uitgekeerd. Verder wordt daarin toegelicht dat de afbakening van de doelgroep – de werknemers – alleen uitvoerbaar is als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt, waarbij geen ruimte is om rekening te houden met bijzondere omstandigheden.
Aangezien de wetgever een gerechtvaardigd doel nastreeft en het middel om dat doel te bereiken proportioneel is, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de Staat, als het gaat om sociaal-economisch beleid, in beginsel veel vrijheid heeft bij het maken van een dergelijk onderscheid.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 april 2021 gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
(de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Heeft uw zaak spoed en moet tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1 Tofa verwijst naar artikel 1, onder o, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Die bepaling verwijst vervolgens naar het begrip werknemer zoals bijvoorbeeld in de Werkloosheidswet staat.
2.Bijvoorbeeld artikel 3, tweede lid, van de Werkloosheidswet.