Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
enzijn werkgever ook in Nederland woont of gevestigd is. [2]
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) door een skileraar die door de COVID-19-pandemie werkloos was geworden. De eiser, een Nederlands staatsburger, had van december 2019 tot en met februari 2020 als skileraar in Oostenrijk gewerkt. Na het uitbreken van de pandemie in maart 2020 had hij geen werk en inkomen meer en verzocht hij om een TOFA-tegemoetkoming. De aanvraag werd echter afgewezen omdat zijn sociaal verzekeringsloon in februari 2020 lager was dan € 400,- en hij niet als werknemer in de zin van de TOFA werd beschouwd, aangezien hij in het buitenland had gewerkt.
De rechtbank oordeelde dat de wetgeving omtrent de TOFA duidelijk stelt dat alleen werknemers die in Nederland werken in aanmerking komen voor de regeling. Aangezien de eiser in Oostenrijk werkte en zijn werkgever daar gevestigd was, voldeed hij niet aan de voorwaarden voor de TOFA. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er sprake was van discriminatie, omdat de wetgever een gerechtvaardigd doel nastreeft met de TOFA en het middel om dat doel te bereiken proportioneel is. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de TOFA en de beperkte ruimte voor uitzonderingen, vooral in het kader van sociaal-economisch beleid. De rechtbank wees erop dat de wetgever veel vrijheid heeft bij het maken van onderscheid in dergelijke regelingen.