ECLI:NL:RBNNE:2021:165

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
18/193767-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee broers voor handel in cocaïne en witwassen van drugsgeld

Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland twee broers uit Stadskanaal veroordeeld voor het medeplegen van de handel in cocaïne gedurende een periode van ruim drieënhalf jaar en voor het eenvoudig witwassen van een bedrag van € 128.466,50, dat afkomstig was uit deze drugshandel. De oudste broer werd ook veroordeeld voor het vervoer van een kilo cocaïne. De officier van justitie had gevangenisstraffen van 36 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een hogere straf passend was gezien de ernst van de feiten. De rechtbank legde aan beide broers een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de rolverdeling tussen de broers en de bijkomende feiten. De rechtbank overwoog dat de lange periode van drugshandel en de betrokkenheid bij het witwassen van de opbrengsten ernstige bedreigingen vormen voor de samenleving. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat de ernst van de feiten zwaarder woog. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 11 januari 2021, waar de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/193767-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.I. Kool, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 juli 2020, op de locatie A7 binnen de gemeente Koggenland (op het traject gelegen tussen de plaatsen Amsterdam en Stadskanaal), in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1002,43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020, te Stadskanaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (te weten in totaal een bedrag van 140.481,50 euro) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl voornoemd geld – onmiddellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020, te Stadskanaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (te weten in totaal een bedrag van 140.481,50 euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020, op diverse data, te Stadskanaal, althans in Nederland, (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ter terechtzitting van 11 januari 2021 heeft de rechtbank de vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging afgewezen ten aanzien van het daarin omschreven feit 4.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 primair en 3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de op cocaïne geteste substantie de onder verdachte in beslag genomen substantie betreft. Volgens de raadsman kan de
chain of custodyniet worden geverifieerd, omdat de goednummers van het in beslag genomen goed en het geteste goed niet overeenkomen, en is het aangetroffen blok onvoldoende onderscheidend van andere, soortgelijke blokken.
Ten aanzien van het onder 2 (primair en subsidiair) en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken van de periode voor 19 november 2019 en na mei 2020. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode het feit heeft (mede)gepleegd, (kort gezegd) omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en het dossier onvoldoende steun biedt voor een bewezenverklaring van een pleegperiode voor 19 november 2019 en na mei 2020. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat voor zover een kortere pleegperiode wordt aangenomen dit ook van invloed is op de hoogte van het geldbedrag dat door verdachte zou zijn witgewassen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 november 2020, opgenomen op pagina 128 e.v. van het dossier van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020337975 d.d. 7 december 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben op 25 juli 2020 naar Amsterdam gereden. Ik heb toen van een man die tas gekregen. Ik had geld, 33.000 euro, meegekregen. Ik heb 32.500 euro betaald aan die twee mannen in Amsterdam. Dat geld zat in een plastic zak. Ik heb het tasje met geld aan die mannen gegeven en ik heb een ander tasje van die mannen teruggekregen. Dat was het tasje dat bij mijn aanhouding is aangetroffen. Ik ben daarna naar de auto gegaan en ik heb de tas achter in de auto neergelegd. Daarna ben ik teruggereden richting Stadskanaal.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2020, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 25 juli 2020 kregen wij via de ANPR APP op onze diensttelefoon dat er op 25 juli 2020 omstreeks 13:05 uur een personenauto door de Automatic NumberPlate Recognition (ANPR) was gereden en een hit genereerde. Omstreeks 13:26 uur zagen wij het voertuig (een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 1] ) rijden op de rijksweg A7 ter hoogte van hectometerpaal 26.0 op de rechterrijbaan. De bestuurder van vermelde personenauto werd staande gehouden. De man overhandigde mij een geldig Nederlands rijbewijs op naam van [verdachte] ., geboren [geboortedatum] 93 te Stadskanaal. Het was mij, [verbalisant 1] , opgevallen dat genoemd voertuig al enige tijd in de ANPR stond. Hierbij zag ik dat het voertuig regelmatig richting Rotterdam reed, daar kort verbleef en daarna weer terugreed richting Stadskanaal. Ik heb vervolgens via het Real Time Intelligence Center (RTIC) de reisbeweging van afgelopen dag nagevraagd. Ik hoorde dat het voertuig om 11.00 uur een hit had gegenereerd bij A6 Oosterzee en hierna om 13.02 uur bij de A10 Coentunnel waarna hij om 13.05 een hit genereerde bij Zaandam op de A8. Gezien deze korte aanwezigheid in Amsterdam kreeg ik het vermoeden dat de inzittende drugs was gaan halen in Amsterdam. Ook viel het mij op dat [verdachte] nerveus was. Ik, [verbalisant 2] , ben in het voertuig gaan kijken. Achterin het voertuig lag een plastic zak van de JD Sports. Ik opende deze zak en zag vervolgens een jerrycan in deze tas liggen. Onder deze jerrycan lag een plastic zak van Albert Heijn. Toen ik deze zak opende zag ik een blok liggen. Ik herken dit blok ambtshalve als de vorm en afmeting van een kilo cocaïne.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 419 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Goednummer : PL1100-2020155530-1169469
Object : Verdovende mid (Cocaine Crack)
Aantal : 1 stuks
Verpakking : Zak plastic
Inhoud : Indicatief gewogen 1098 gram
Bijzonderheden : Etiket uil.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvraag forensisch onderzoek, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Goednummer : PL0100-2020064186-1291891
Object : Verdovende mid (Cocaine Crack)
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 1098 g
Bijzonderheden : Etiket uil.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 29 juli 2020, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende verricht, bevonden en waargenomen.
Goednummer : P0100-2020064186-1291891
Omschrijving : een pakket, van buiten naar binnen gezien bestaande uit
meerdere lagen kleurloze plastic folie, met daarin een opengesneden pakket, bestaande uit, van buiten naar binnen gezien, kleurloze tape, kleurloze plastic zak, een sticker met daarop een meerkleurige afbeelding van een uil (...)
Netto gewicht : 1002,43 gram
SIN Monster : AANW4111NL.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.07.29.049, d.d. 30 juli 2020 opgemaakt door ing. A.B.M. Van Esch - de Bruin, op de door de deskundige afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 115 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als de verklaring van de deskundige:
Het ontvangen materiaal met kenmerk AANW4111NL (poeder en brokjes, wit, uit 1002,43 gram) bevat cocaïne.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, onder meer omdat (kort gezegd) niet kan worden vastgesteld dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed het goed betreft dat door het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (NFI) positief is getest op cocaïne.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende. Op 25 juli 2020 krijgt de politie de melding dat de personenauto waarin verdachte op dat moment rijdt (een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 1] ) hits genereert in de
Automatic Number Plate Recognition(ANPR). De politie houdt verdachte staande en inspecteert het voertuig vanwege het vermoeden dat verdachte drugs heeft gehaald in Amsterdam. Verbalisant [verbalisant 2] vindt achterin het voertuig een plastic zak van JD Sports met daarin een plastic zak van Albert Heijn. Als hij deze plastic zak van Albert Heijn opent, ziet hij daarin een blok dat hij ambtshalve herkent als de vorm en afmeting van een kilo cocaïne. Het aangetroffen goed wordt onder verdachte in beslag genomen. Op de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 25 juli 2020 voornoemd staat onder meer het volgende goednummer vermeld: PL1100-2020155530-1169469. Vervolgens wordt op 27 juli 2020 door de politie een aanvraag forensisch onderzoek drugs (voornoemd) gedaan, waarin als goednummer van het te onderzoeken goed wordt genoemd: PL0100-2020064186-1291891. Dit goednummer wordt vervolgens ook genoemd in het proces-verbaal verdovende middelen d.d. 29 juli 2020 voornoemd, waarin als kenmerk van het te onderzoeken goed ook het volgende SIN Monster wordt genoemd: AANW4111NL. Het NFI concludeert in het rapport d.d. 30 juli 2020 dat het ontvangen materiaal met kenmerk AANW4111NL cocaïne bevat.
De rechtbank stelt vast dat het goednummer van het in beslag genomen goed op de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 25 juli 2020 (PL1100-2020155530-1169469) niet overeenkomt met het goednummer dat is vermeld op de aanvraag forensisch onderzoek van 27 juli 2020 en in het proces-verbaal van 29 juli 2020 (PL0100-2020064186-1291891). Desondanks is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat het om hetzelfde goed gaat, nu het vermelde gewicht op kennisgeving van inbeslagneming en op de aanvraag forensisch onderzoek exact gelijk is en op voornoemde stukken in beide gevallen vermeld staat dat sprake is van een etiket van een uil. De rechtbank acht deze combinatie van kenmerken, anders dan de raadsman, zodanig specifiek, dat het naar haar oordeel niet anders kan dan dat het door het NFI onderzochte monster afkomstig is uit het onder verdachte in beslag genomen goed en dat de afwijking in de goednummers een administratieve misslag betreft.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht feiten 2 primair en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2019, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 19 november 2019 reed ik in mijn auto de Beneluxlaan op. Aan de rechterzijde van de Beneluxlaan is [bedrijf] gevestigd. Ik zag dat er een auto voorzien van het kenteken [kenteken 2] parkeerde. Ik zag dat de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] uit restaurant [bedrijf] kwam lopen. [verdachte] is de eigenaar van [bedrijf] . Ik zag dat [verdachte] opzichtig iets overhandigde en wat terugkreeg van de bestuurder van het voertuig.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 19 november 2019 besloot ik mijn dealer te appen en te bellen. Dit is [naam] . Ik heb [naam] bericht dat ik cocaïne wilde kopen. [naam] appte mij dat ik naar de [bedrijf] aan de Beneluxlaan te Stadskanaal moest komen. Volgens mij heet deze nu [bedrijf] . Ik ben er vervolgens naartoe gereden. Ik bleef in de auto zitten en zag dat de broer van [naam] , genaamd [verdachte] , vanuit voornoemde zaak naar mij toe kwam lopen. [verdachte] overhandigde mij 2 gripzakjes met daarin wit poeder (cocaïne) en ik betaalde [verdachte] 50 euro. Ik ga ervan uit dat het cocaïne is. Ik koop al langere tijd van [naam] . Cocaïne heeft op mij het effect dat het me wakker houdt, me energie geeft. [verdachte] is volgens mij de eigenaar van voornoemde zaak. Ik ben begonnen met een halve gram cocaïne. Daar betaalde ik 25 euro voor. Ik betaalde elke keer 50 euro per gram. Ik koop elke week wel cocaïne van [naam] . Ik kreeg de cocaïne vandaag van [verdachte] , maar meestal krijg ik het van [naam] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Omstandigheden : 2 gripzakjes inbeslaggenomen. Vrijwillig afstand van
gedaan door eigenaar [getuige 1]
Goednummer : PL0100-2019307924-1208188.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 28 november 2019, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Goednummer : PL0100-2019307924-1208188
Omschrijving : 2 gripzakjes met groene rand met in elk wit poeder
Netto gewicht : 0,59 gram
SIN Monster : AANI8045NL.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.11.27.229, d.d. 27 november 2019 opgemaakt door ing. P.H. Walinga, op de door de deskundige afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als verklaring:
Het ontvangen materiaal met kenmerk AANI8045NL (poeder, wit, uit 0,59 gram) bevat cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2020, opgenomen op 319 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik koop al sinds 2017 cocaïne van [naam] . Soms was [naam] er niet en dan kocht ik het van zijn broer [verdachte] . Ik kocht in die periode wel eens per weekend. Ik kocht zowel de normale kwaliteit cocaïne voor 50 euro per gram als de betere kwaliteit voor 60 euro per gram van [naam] of [verdachte] . Betaalverzoeken kreeg ik soms voor of na de tijd als ik cocaïne kreeg van [naam] . Ik betaalde de betaalverzoeken via mijn rekeningnummer.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 september 2020, opgenomen op pagina 297 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Zo'n 4 jaar geleden heb ik via WhatsApp contact met [naam] gezocht. Ik wilde toen cocaïne kopen. Sinds die tijd heb ik regelmatig cocaïne van [naam] gekocht. In het begin kocht ik één keer per maand cocaïne van [naam] . Daarna werd het steeds vaker. Uiteindelijk kocht ik wel twee keer per week cocaïne van [naam] . Ik betaalde 25 euro voor een halve gram, 50 euro voor een gram en 100 euro voor 2 gram. Ik kocht ook weleens bij de broer van [naam] . Ik weet dat hij een [bedrijf] heeft bij het [plaats] . Als ik [naam] appte, kreeg ik weleens te horen dat [naam] er niet was. [naam] appte me dan dat ik naar de [bedrijf] van zijn broer moest gaan en daar kon ik dan de cocaïne halen. Ik betaalde dan ook aan zijn broer. De laatste periode gebruikte ik eigenlijk dinsdag, donderdag en zondag cocaïne omdat ik dan hier was om te voetballen. Ik heb drie maanden geleden voor het laatst cocaïne gekocht.
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 oktober 2020, opgenomen op pagina 339 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Sinds een jaar of vier koop ik mijn cocaïne van [naam] . Ik betaalde bij [naam] 50 euro per gram cocaïne. Hij had ook een duurdere variant, daar betaalde ik 60 euro per gram voor. Ik kocht meerdere keren per maand cocaïne van [naam] . Soms, als [naam] geen cocaïne kon leveren, kwam de broer van [naam] namelijk [verdachte] . Ik kocht dan dus mijn cocaïne van [verdachte] . Dit is ook meerdere keren voorgekomen. Als ik cocaïne gebruikte, werd ik weer wat frisser en scherper. Ik betaalde [naam] eigenlijk altijd cash voor de cocaïne. Soms betaalde ik per bank. [naam] stuurde me dan een betaalverzoek en dan maakte ik geld over. Als ik cocaïne wilde kopen belde of appte ik [naam] op [telefoonnummer 1] . De laatste keer dat ik cocaïne heb gekocht van [naam] was ergens begin 2020.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2020, opgenomen op pagina 359 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
De laatste vier à vijf jaar koop ik mijn cocaïne bij [naam] . Ik belde of appte [naam] op de volgende nummers: [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] . Ik betaalde 60 euro voor een gram cocaïne. Ik weet dat hij een ook een goedkopere versie had, 50 euro per gram. Ik heb een keer of vier à vijf bij zijn broer [verdachte] gekocht, omdat [naam] zelf niet kon op dat moment. Ik kocht elk weekend cocaïne van [naam] , soms vijf keer op een avond. De laatste keer dat de cocaïne van [naam] heb gekocht, was vlak voordat hij werd opgepakt, dus ergens juli 2020. Ik betaalde [naam] zowel cash als per bank. In die betaalverzoeken staat wel iets van etentje, bbq of iets dergelijks. Dit was allemaal voor cocaïne. Ik heb nooit iets anders gekocht bij [naam] dan cocaïne.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 juli 2020, opgenomen op pagina 263 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Ik koop sinds september 2018 cocaïne van [naam] . Ik koop dan een gram voor 50 euro. Er is ook een premium variant die hij verkoopt voor 60 euro. [naam] heeft ook een broer. Die is iets steviger en heeft minder haar. Ik heb bij hem ook cocaïne gekocht en ook 50 euro aan hem betaald. Ik heb in totaal tussen de 30 en 50 keer cocaïne gehaald bij [naam] en zijn broer. [naam] is te bereiken op [telefoonnummer 2] . Tegenwoordig wil [naam] alleen maar contant geld. Ik heb ook weleens geld overgemaakt.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 oktober 2020, opgenomen op pagina 349 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :
Eind 2019 ben ik begonnen met het kopen van cocaïne bij [verdachte] en [naam] in Stadskanaal. Ik weet dat [verdachte] een [bedrijf] had in Stadskanaal. De cocaïne werd de ene keer door [verdachte] gebracht en de andere keer door [naam] . Soms kwamen ze ook samen. Ik heb een aantal keren via een betaalverzoek betaald en ik heb de andere keren contant betaald.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2020, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Collega [verbalisant 3] deelde mij, verbalisant, mede dat hij het volgende nummer van [medeverdachte] had gekregen: [telefoonnummer 2] .
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2020, opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Mijn roepnaam is [naam] . Ik heb mijn telefoon via Marktplaats gekocht. Het is een iPhone 11, [telefoonnummer 1] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2020, opgenomen op pagina 373 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de conclusie van verbalisant dat verdachte en zijn medeverdachte in totaal een bedrag van
€ 140.481,50 hebben verdiend met de handel in cocaïne (hierna: het PV Berekening).
Medeplegen van handel in harddrugs
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 telkens schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (kort gezegd) de handel in cocaïne. Uit de aangehaalde getuigenverklaringen blijkt dat verdachte in de gehele tenlastegelegde periode cocaïne dealde. Blijkens de gang van zaken zoals die naar voren komt uit deze getuigenverklaringen deed verdachte dit samen met zijn broer en medeverdachte, [medeverdachte] (hierna ook: [naam] ). Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende werkwijze af. Wanneer iemand cocaïne wilde kopen, belde of Whatsappte hij [naam] op [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] . Als [naam] niet beschikbaar was, kon de cocaïne bij verdachte worden gekocht. Er werd dan ergens in Stadskanaal afgesproken en de afnemer betaalde ofwel, via een betaalverzoek, per bank op (een van) de bankrekeningen waarover verdachten beschikking hadden ofwel contant. Kort en goed blijkt uit de bewijsmiddelen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte voor de gehele tenlastegelegde periode, zodat ook het onderdeel ‘medeplegen’ bewezen kan worden verklaard.
Medeplegen van (eenvoudig) witwassen
Voorts kan op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder het daar aangehaalde PV Berekening, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 tezamen en in vereniging met een ander, te weten medeverdachte, een aanzienlijk bedrag heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit eigen misdrijf, te weten het zojuist bewezenverklaarde medeplegen van handel in verdovende middelen. Dit geld is, zoals al eerder opgemerkt, ofwel betaald op bankrekeningen die op naam stonden van één van beide verdachten dan wel waarover zij anderszins konden beschikken, ofwel contant aan één van hen betaald. Gelet op het oordeel van de rechtbank hierboven dat bij de handel in cocaïne sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, en bij gebreke aan een concrete verklaring die het tegendeel aannemelijk maakt, gaat de rechtbank ervan uit dat het geld in kwestie in gezamenlijkheid door verdachten is verworven en voorhanden is geweest.
Voor wat betreft de hoogte van de opbrengst van deze handel in cocaïne neemt de rechtbank het PV Berekening tot uitgangspunt. In dit PV heeft de verbalisant op basis van de getuigenverklaringen van 36 afnemers dan wel overschrijvingen per bank door deze afnemers berekend wat verdachte en zijn medeverdachte minimaal met de handel in cocaïne hebben verdiend, waarbij telkens het aantal keren dat de afnemers hebben verklaard cocaïne te hebben gekocht bij verdachte en/of medeverdachte is vermenigvuldigd met de prijs die zij voor de afgenomen hoeveelheid betaalden. De rechtbank stelt vast dat deze berekening steeds in het voordeel van verdachte en medeverdachte (dus op basis van de laagst genoemde frequentie, prijs en hoeveelheid) is geweest. In een enkel geval, wanneer uit de getuigenverklaringen van voornoemde afnemers niet duidelijk naar voren komt hoe vaak zij bij verdachte en/of medeverdachte cocaïne kochten, welke hoeveelheid zij per keer afnamen en/of hoeveel zij daarvoor betaalden, is uitgegaan van het totaalbedrag dat deze afnemers hebben overgemaakt op de verschillende bankrekeningen waarover verdachten konden beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze berekening inzichtelijk en navolgbaar en de rechtbank zal de conclusie – namelijk dat de handel in cocaïne een aanzienlijk bedrag als opbrengst heeft opgeleverd – dan ook overnemen. Wel zal de rechtbank enige correcties aanbrengen op het daar berekende bedrag van € 140.481,50.
De rechtbank constateert namelijk allereerst dat in sommige gevallen bij de berekening van het witwasbedrag een langere periode in acht is genomen dan de tenlastegelegde periode. Voor zover de berekening ziet op een periode vóór 1 januari 2017, zal de rechtbank die periode buiten beschouwing laten. Dit is het geval bij [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 7] . Zij verklaarden sinds circa vier jaar voor hun verhoor of gedurende circa vier jaar drugs te hebben gekocht bij verdachte en/of medeverdachte. Aangezien verdachte en medeverdachte eind juli 2020 zijn aangehouden, zal de rechtbank in de gevallen waarin er in het PV Berekening wordt uitgegaan van vier jaar daarop de eerste vijf maanden in mindering brengen. Concreet betekent dit het volgende.
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij in de betreffende periode één keer per maand een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (5 maanden x € 50 =) € 250 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 3] verklaart dat hij in de betreffende periode twee keer per maand een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (2 x 5 maanden =) 10 x € 50 = € 500 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 4] verklaart dat hij in de betreffende periode één keer per week een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (5 x 4 weken =) 20 x € 50 = € 1.000 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 7] heeft op 15 september 2020 verklaard dat hij een half jaar daarvoor is gestopt met het gebruik van cocaïne. In zijn geval geldt dus dat de periode nog verder dient te worden ingekort, namelijk met in totaal 9,5 maand. Bovendien heeft hij verklaard dat hij soms een hele gram kocht en soms een halve gram per week. Aangezien in de berekening uit is gegaan van een hele gram per week, is dit niet in het voordeel van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er 9,5 maand, oftewel (9,5 x 4 weken =) 38 weken, in mindering moet worden gebracht op de berekende periode. De periode waarover het witwasbedrag dient te worden berekend is derhalve: 208 - 38 = 170 weken.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte slechts voor de helft van deze periode, te weten (170 / 2 =) 85 weken, ervan uitgaan dat [getuige 7] een gram à € 50 kocht en dat hij de andere helft van deze periode een halve gram à € 25 kocht per week. Dat komt neer op een totaalbedrag van: (85 x € 50 ) + (85 x € 25) = € 4.250 + € 2.125 = € 6.375.
Dat betekent dat ten aanzien van getuige [getuige 7] (€ 10.400 - € 6.375 =) € 4.025,- op het berekende witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in een aanvullend proces-verbaal d.d. 5 januari 2021 [1] aangegeven dat er een correctie dient te worden gemaakt op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarbij de volgende drie kanttekeningen geplaatst:
- [getuige 1] verklaart dat hij is begonnen met een halve gram per week, daarna een gram per week. In de berekening is van hele grammen uitgegaan (186 x 50 euro = 9.300). Ervan uitgaande dat het gebruik halverwege is gewijzigd, had dit moeten zijn: 93 x 1 gram x 50 euro + 93 x 0,5 gram x 50 euro = 6.975 euro. Er is dus teveel opgenomen: 2.325 euro;
- [getuige 8] verklaart soms een halve gram te kopen, soms een hele gram. Nu is uitgegaan van 1 gram per koop (100 x 50 euro = 5.000). Ervan uitgaande dat dit halverwege gewijzigd had moeten zijn: 50 x 1 gram x 50 euro + 50 x 0,5 gram x 50 euro = 3.750 euro. Er is dus teveel opgenomen: 1.250 euro;
- [getuige 9] verklaart dat hij "de laatste periode niet meer met regelmaat, maar meer sporadisch" koopt. Derhalve is besloten om het jaar 2020 uit te rekenen te laten. Er was opgenomen 186 weken x 50 euro = 9.300. Het zou moeten worden 156 weken x 5(0) euro = 7.800. Het bedrag moet dus verlaagd worden met 30 weken x 50 euro = 1.500 euro.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kanttekeningen ook van belang voor de berekening van het witwasbedrag en dienen voornoemde bedragen daarop in mindering te worden gebracht.
Verder stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van getuige [getuige 10] abusievelijk € 150 is opgenomen in de berekening van het witwasbedrag. Dit moet € 125 zijn.
Ten slotte constateert de rechtbank dat voor de berekening van het witwasbedrag met betrekking tot getuige [getuige 11] op basis van overschrijvingen per bank is uitgegaan van een totaalbedrag van € 1.310. Dit bedrag bestaat uit overschrijvingen door [getuige 11] voor een totaalbedrag van € 150 en overschrijvingen door [getuige 11] voor een totaalbedrag van
€ 1.160. De rechtbank kan op basis van de stukken echter niet vaststellen dat [getuige 11] getuige [getuige 11] betreft en zal de overboekingen door [getuige 11] voor een totaalbedrag van € 1.160 dan ook buiten beschouwing laten.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk met de verkoop van cocaïne, aldus wetende dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf, een totaalbedrag hebben verworven en voorhanden gehad van: (€ 140.481,50 - € 250 - € 500 -
€ 1.000 - € 4.025 - € 2.325 - € 1.250 - € 1.500 - € 5 - € 1.160 =) € 128.466,50.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 primair en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 25 juli 2020 op de locatie A7 binnen de gemeente Koggenland op het traject gelegen tussen de plaatsen Amsterdam en Stadskanaal opzettelijk heeft vervoerd 1002,43 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 primair
hij in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 te Stadskanaal tezamen en in vereniging met een ander een bedrag van 128.466,50 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl voornoemd geld onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3
hij in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 op diverse data te Stadskanaal meermalen tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
2. primair medeplegen van eenvoudig witwassen,
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 primair en 3 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat ter zake van feiten 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 Sr, nu sprake is van gedragingen die een samenhangend, zich min of meer op het dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren. Hij verzoekt de rechtbank bij een bewezenverklaring van deze feiten het eenvoudig witwassen niet van invloed te laten zijn op de op te leggen straf. Daarnaast verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat hij vanwege de coronapandemie in een soberder regime heeft geleefd dan anders tijdens een detentie. De raadsman verzoekt de rechtbank om een eventuele gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een kilo cocaïne en heeft zich gedurende een periode van ruim drieënhalf jaar samen met zijn broer schuldig gemaakt aan handel in cocaïne. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Ook heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft kennelijk hiermee in het geheel geen rekening gehouden en heeft enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Ook heeft verdachte zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 128.466,50. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Omdat het witwassen in het onderhavige geval zodanig samenvalt met het gronddelict, de handel in cocaïne, nu het witwassen enkel bestaat uit het voorhanden krijgen en houden van het geld dat met de handel in cocaïne werd verdiend, ziet de rechtbank geen aanleiding om het witwassen van invloed te laten zijn op de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf.
Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie niet voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Voor handel in cocaïne gedurende ruim drieënhalf jaar is een gevangenisstraf van 48 maanden op zichzelf al passend. Ter zake van dit feit houdt de rechtbank evenwel in strafmatigende zin rekening met het gegeven dat verdachte een beperktere rol had dan zijn medeverdachte. Echter, daartegenover staat dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het vervoer van ruim een kilo cocaïne, hetgeen volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting op zichzelf een gevangenisstraf van 12 maanden rechtvaardigt. De rechtbank heeft tevens in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbare feit. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Verbeurdverklaring
Onder verdachte is een bedrag ter grootte van € 1.325 inbeslaggenomen. Nu verdachte heeft verklaard dat hij een bedrag van € 500 als verdienste heeft gekregen voor de cocaïne die hij op 25 juli 2020 in Amsterdam heeft opgehaald, verklaart de rechtbank dit bedrag van € 500 verbeurd als zijnde een bedrag dat hij geheel ten eigen bate kan aanwenden en dat hij uit de baten van het strafbare feit heeft verkregen als bedoeld in artikel 33a lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht.
Teruggave aan verdachte
Het restant van voornoemd onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag (€ 1.325 - € 500 =) € 825,- dient aan verdachte te worden teruggegeven nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: Apple iPhone (kleur zwart), drie sleutels, twee bankpassen (van Triodos en van Moneyou) en waardepapieren (kwitantie Bijenkorf, 2 x factuur Porsche, ING afschrift) moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 55 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen gelbedrag van € 500,-.

Gelast de teruggavevan het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van
€ 825,- en de Apple iPhone (kleur zwart), drie sleutels, twee bankpassen (van Triodos en van Moneyou) en waardepapieren (kwitantie Bijenkorf, 2 x factuur Porsche, ING afschrift) aan veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door S. Timmermans, voorzitter, J. van Bruggen en C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2021.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 januari 2021, opgemaakt door M. Scharenborg, officier van justitie van het Openbaar Ministerie, parket Noord-Nederland, inhoudend een correctie van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.