ECLI:NL:RBNNE:2021:1642

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
18/123583-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en ontzegging rijbevoegdheid na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2019 in Farmsum een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte bestuurde zijn voertuig onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 1,53 milligram per milliliter. Tijdens het rijden op een rotonde kreeg hij een black-out en reed rechtdoor, waarbij hij tegen een verhoogd middenvlak en een kunstwerk botste. Een passagier in zijn voertuig, genaamd [slachtoffer], liep hierdoor zwaar lichamelijk letsel op, namelijk een nekwervelfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 18 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte zelf ook letsel had opgelopen en dat hij een first offender was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-123583-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Schraven, advocaat te Tilburg.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Farmsum, gemeente Delfzijl
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de N991,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden
door - bij het naderen van een in die weg gelegen rotonde -
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- zijn voertuig zodanig te besturen en/of te beremmen dat hij de snelheid van dat
voertuig niet kon terugbrengen naar een lage snelheid (teneinde de rotonde te
kunnen oprijden) en/of
- niet in staat te zijn, het door hem gebezigde voertuig binnen de afstand waarover
hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was tot stilstand te
brengen en/of
- geen voortdurende controle over dat voertuig te houden, tengevolge waarvan een
(eenzijdig) verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
waarbij verdachte dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
een hoeveelheid van 1,53 milligram alcohol, althans meer dan 0,5 milligram alcohol
per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
A:
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Farmsum, gemeente Delfzijl,
als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes
bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van
de Wegenverkeerswet 1994, 1,53, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per
milliliter bloed bleek te zijn;
en
B:
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Farmsum, gemeente Delfzijl als bestuurder
van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N991, - gekomen
nabij een in die weg gelegen rotonde -
en toen
zijn voertuig zodanig heeft bestuurd en/of beremd, dat hij de snelheid van dat
voertuig niet kon terugbrengen naar een lage snelheid (teneinde de rotonde te
kunnen oprijden) en/of
- niet in staat is geweest, het door hem gebezigde voertuig binnen de afstand
waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was tot stilstand
te brengen en/of
- geen voortdurende controle over dat voertuig heeft gehouden, tengevolge waarvan
een (eenzijdig) verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor, althans mede waardoor [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld wat ertoe heeft geleid dat verdachte rechtdoor is gereden op de rotonde. Hoewel verdachte onder invloed van alcohol verkeerde op het moment dat hij de auto bestuurde, zijn er geen aanwijzingen dat verdachte te hard of onvoorzichtig heeft gereden. Nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, moet hij worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 1 oktober 2019 heb ik als bestuurder gereden in een auto in Farmsum terwijl ik alcohol had gedronken en de hele dag niets had gegeten. Na het nemen van de eerste rotonde, heb ik een black-out gehad en ben ik rechtdoor gereden op de volgende rotonde. Ik wijt de black-out aan mijn alcoholgebruik.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 29 oktober 2019, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019261689 d.d. 5 december 2019, inhoudend de relatering van verbalisanten:

Oorzaak, toedracht en gevolgDoor onbekend gebleven oorzaak reed de bestuurder van voertuig 1 op de rotonde welke is gesitueerd op de kruising van de N991 met de Oosterwierum rechtdoor. Hierbij reed het met het linker voorwiel van zijn voertuig gedeeltelijk over de middengeleider voor de rotonde. Hierdoor werd een spoor afgetekend op deze middengeleider. Vervolgens tekende het linker voorwiel een spoor af dwars op het wegdek van de rotonde. Vervolgens botste het voertuig met de voorzijde tegen het verhoogde middenvlak van de rotonde waardoor de stenen die deze verhoging creëerden los raakten. Deze stenen werden door ons in de nabijheid van de eindpositie van voertuig 1 aangetroffen. Het voertuig botste vervolgens op een “schrikhek” welke was gesitueerd op het verhoogde middenvlak van de rotonde. Dit bord brak door de botsing met voertuig 1 af. Hierop botste voertuig 1 met zijn rechter voorzijde tegen een kunstwerk welke op het verhoogde midden van de rotonde was gesitueerd. Wij troffen een blauwe substantie aan in de schade aan de rechter voorzijde van voertuig 1 welke sterk overeen kwam met de lakkleur van de genoemde boei. De passagier welke achter in het voertuig zat liep zwaar lichamelijk letsel op.

Conclusie / beantwoordingWij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1. De bestuurder van voertuig 1 reed immers op een rotonde rechtdoor zonder de rijbaan van de rotonde te gebruiken. Hierdoor botste hij met zijn voertuig tegen het verhoogde middenvlak van de rotonde.Het voertuig verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 28 november 2019, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 1 oktober 2019 om 16:25 uur kreeg ik, verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de N991, Farmsum, binnen de gemeente Delfzijl.
Op 1 oktober 2019 om 18:08 uur, heeft de arts in aanwezigheid van mij, verbalisant, de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Ik, verbalisant, heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TABB4281NL.
4. Een deskundigenrapport alcohol en drugs in het verkeer afkomstig van het Maasstad Ziekenhuis, zaaknummer 923190621910, d.d. 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door T.M. Bosch, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

SINOmschrijving

TABB4281NL Bloed van [verdachte]

Resultaten onderzoek

Aangewezen stof Eindresultaat in bloed TABB4281NL Rapportage
eenheid
Alcohol 1,53 milligram per
milliliter
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
8 oktober 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 1 oktober 2019 zat ik als passagier bij [verdachte] in zijn personenauto. Ik weet niet exact met welke snelheid Bert reed maar gekomen bij de rotonde op de kruising
N-991/Oosterwierum te Farmsum merkte ik dat Bert geen snelheid minderde en ik vroeg me af wanneer hij zou gaan remmen. Ik wilde nog roepen: "Kijk uit", maar toen zag en voelde ik dat Bert met de auto al het talud van die rotonde opreed en vervolgens boven op het talud tot stilstand kwam.
6. Een geneeskundige verklaring, op 24 oktober 2019 opgemaakt en ondertekend door
R.E. Borgman, huisarts, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:

Medische informatie betreffende:Achternaam: [slachtoffer]Voornamen: [slachtoffer]Geboren: [geboortedatum] 1967Geboorteplaats: [geboorteplaats]Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 1 oktober 2019Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed): Op 1 oktober 2019 SEH UMCG: nekwervelfractuur C4-5 linksGeschatte duur van de genezing: 3 maanden

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegensverkeerswet 1994.
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 oktober 2019 als bestuurder van een personenauto met passagiers op een rotonde rechtdoor gereden waarbij hij met zijn auto achtereenvolgens tegen het verhoogde middenvlak van de rotonde, een schrikhek en een kunstwerk op de rotonde is gebotst.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de oorzaak van het ongeval gezocht worden in de black-out die verdachte naar eigen zeggen kreeg kort voordat hij de rotonde op wilde rijden. Uit het proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse blijkt immers dat het ongeval niet is te wijten aan een technisch gebrek of van buiten komende invloeden. Vaststaat dat verdachte onder invloed verkeerde van een flinke hoeveelheid alcohol – ruim drie keer het wettelijk maximum. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol van negatieve invloed is op het besturen van voertuigen, omdat het – zeker bij grotere inname – bewustzijnsvermindering en -verlies kan veroorzaken. Buiten redelijke twijfel kan dus worden aangenomen dat het aanzienlijke en volstrekt onverantwoorde alcoholgebruik van verdachte de black-out heeft doen ontstaan, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank daarom van oordeel dat gelet op het geheel van gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 omdat hij aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden.
Door het hiervoor beschreven ongeval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een nekwervelfractuur (C4-C5). Op basis van de aard van het letsel, de vitale functie van de nekwervels en de inschatting dat het herstel ongeveer drie maanden zal duren merkt de rechtbank het letsel van [slachtoffer] aan als zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2019 te Farmsum, gemeente Delfzijl als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de N991, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door - bij het naderen van een in die weg gelegen rotonde - aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- zijn voertuig zodanig te besturen en/of te beremmen dat hij de snelheid van dat voertuig niet kon terugbrengen naar een lage snelheid en
- niet in staat te zijn, het door hem gebezigde voertuig binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was tot stilstand te brengen en
- geen voortdurende controle over dat voertuig te houden, ten gevolge waarvan een
eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander genaamd
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, waarbij verdachte dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, een hoeveelheid van 1,53 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie naast het tijdsverloop meegewogen dat verdachte door het ongeval ook zelf letsel heeft opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, dan wel de onvoorwaardelijke taakstraf te matigen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte is, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, met zijn auto rechtdoor op een rotonde gereden waar hij tegen het verhoogde middenvlak van de rotonde, een schrikhek en een kunstwerp op de rotonde is gebotst. Eén van de passagiers heeft ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Volgens de oriëntatiepunten is bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, alcoholgebruik van (omgerekend) meer dan 570 µg/l en zwaar lichamelijk letsel als gevolg, de oplegging van een gevangenisstraf van 3 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 2 jaren een passende afdoening.
De rechtbank is van oordeel dat er een aantal strafmatigende omstandigheden aan de orde zijn. Naast het tijdsverloop weegt de rechtbank mee dat verdachte ten gevolge van het ongeval zelf ook letsel heeft opgelopen, waarvan hij nog dagelijks de gevolgen ondervindt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf een passende reactie vormt.
Na het ongeval is het rijbewijs van verdachte 6 maanden ingevorderd geweest. Uit verdachtes uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2021 volgt dat hij een first offender is en dat hij na het ongeval niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de periode waarin het rijbewijs ingevorderd is geweest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
24 maanden
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte,
groot 18 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest (te weten 6 maanden), op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2021.