ECLI:NL:RBNNE:2021:1641

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
18-182432-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot moord met gevangenisstraf en TBS met voorwaarden

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die op 14 juli 2020 in Groningen een verpleegkundige van GGZ instelling Lentis met een mes heeft aangevallen. De verdachte was boos over de aangekondigde depotmedicatie en had eerder doodsbedreigingen geuit. Tijdens de zitting op 15 april 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij de verpleegkundige heeft gestoken met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij zich had kunnen beraden op zijn daad. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een poging tot moord, ondanks dat het gebruikte mes als relatief ondeugdelijk werd beschouwd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizo-affectieve stoornis, en heeft geoordeeld dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. De terbeschikkingstelling is dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-182432-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek en/of in de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis), opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek en/of in de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Groningen aan [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
(een) blijvend zichtba(a)r(e) litteken(s) in het gelaat en/of elders in/op het lichaam en/of een bobbel in de ooghoek, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met
een mes in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek en/of in de schouder van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
meer, meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek en/of in de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Groningen, al dan niet met voorbedachte rade, [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) heeft mishandeld door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes in het gezicht en/of in het hoofd en/of in de nek en/of in de schouder te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Volgens de letselbeschrijving is sprake van oppervlakkige snij- en krasletsels. Inwerking van een relatief stomp voorwerp als een bestekmes op het gelaat en de schedel zal in de meeste gevallen ook niet meer dan oppervlakkige letsels veroorzaken en daarmee niet tot levensbedreigende situaties leiden, aldus de forensisch arts. In juridische termen bestond er dus geen aanmerkelijke kans op de dood. Dat betekent dat voor het primair en subsidiair ten laste gelegde geen veroordeling kan volgen, nu het (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten een (voltooide) zware mishandeling met voorbedachten rade. Volgens haar is de voorbedachten rade een gegeven, gelet op de uitingen die verdachte voor- en achteraf heeft gedaan, namelijk dat er iemand ‘naar de hemel zou gaan’ als hij depotmedicatie zou krijgen. In de visie van de officier van justitie is het letsel van slachtoffer [slachtoffer] ook aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde. Wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde volgt zij de redenering van de officier van justitie dat het opzet op de dood ontbrak. Anders dan de officier van justitie heeft zij betoogd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het meer, meer subsidiair en het meest subsidiair ten laste gelegde en de vraag of sprake was van voorbedachten rade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 14 juli 2020 heb ik de verpleegkundige [slachtoffer] gestoken met dat broodmes.
2. De door verdachte afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris ter toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot bewaring op 16 juli 2020, voor zover inhoudend:
Na het ontbijt heb ik een mes in mijn broekzak gestopt. Ik was boos over de medicatie. U vraagt mij of ik het van tevoren al van plan was. Ja, ik was boos, ze willen mij hun geluk opdringen door middel van een spuit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 15 juli 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 14 juli 2020 was ik in het gebouw van Lentis te Groningen. [verdachte] is patiënt van Lentis en hij wordt begeleid door collega's van mij van het team HIC1. Dit houdt in dat ik niet betrokken ben bij de behandeling van hem. Omstreeks 9:00 uur klopte [verdachte] op de deur van de kantoorruimte. [verdachte] vroeg mij of ik hem weer kon helpen met het instellen van de fitnessapparatuur. Hij was rustig en correct in het contact. Ik loop vervolgens met [verdachte] richting fitnessruimte, welke ruimte zich ongeveer 5 meter bevindt van het kantoor waar ik mij bevond. De deur van de fitnessruimte was afgesloten. Ik ben teruggelopen naar het kantoor en heb de sleutel gepakt. Ik was na ongeveer een halve minuut terug bij [verdachte] . Hij stond rustig op mij te wachten. Ik voelde geen spanning of lading bij hem. Ik voelde geen enkel risico op gevaar van zijn kant. Nadat wij de fitnessruimte waren binnengegaan draaide ik mij naar [verdachte] toe om te gaan overleggen wat hij wilde. Voordat ik kon reageren op zijn veranderde gemoedstoestand begon [verdachte] te slaan. Ik voelde klappen. Ik verloor veel bloed. Ik heb twee steekwonden bij het linkeroog, die zijn beide gehecht. Ik heb een snee achter mijn linkeroor en een snee achter op mijn linkerschouder en in mijn nek aan de linkerkant.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 1] :
Ik ben als verpleegkundige werkzaam bij Lentis te Groningen. Op 13 juli 2020 kwam de psychiater bij ons team en vertelde dat [verdachte] op 14 juli 2020 weer een depot zou krijgen. Na de lunch vertelde mijn collega Jörgen tegen [verdachte] dat hij de dag daarop een depot zou krijgen. [verdachte] werd vervolgens erg kwaad. Hij begon te schelden, tieren en schreeuwen. Hij kreeg gelijk ook weer last van speekselvloed, omdat hij zo boos was. Hij deed op dat moment ook veel doodsbedreigingen. Er zou iemand naar de hemel gaan en hij zou iemand dood maken. Dat zei [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 augustus 2020, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben werkzaam als verpleegkundige bij Lentis te Groningen. Op 14 juli 2020 sprak ik [verdachte] om 8:00 uur. Hij was op dat moment niet gespannen. Ik herinnerde hem vervolgens aan het depot dat hij zou krijgen. Daar reageerde hij wel weer boos op.
Ik denk dat ik maar twee stappen hoefde te doen om te zien dat er iemand in elkaar geslagen werd bij de fitnessruimte. Ik zag dat [verdachte] uit deze fitnessruimte kwam met een ander persoon die door [verdachte] werd vastgehouden. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: "Jij gaat eraan". Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm een persoon vasthield. [verdachte] stond over deze persoon heen gebogen. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand slaande bewegingen maakte in de richting van de persoon die hij vasthield. Ik zag toen nog niet dat [verdachte] in zijn rechterhand iets vasthield. Vrij kort daarop zag ik dat [verdachte] een mes vasthield. Met dat mes stak [verdachte] gericht in op het hoofd en hals van de persoon die hij vasthield. Daarbij bleef hij schreeuwen: "Je gaat eraan. Je gaat dood." Ik pakte vervolgens [verdachte] van achteren beet bij zijn armen. Ik trok hem van de persoon af die hij had vastgehouden. Ik voelde dat [verdachte] weer naar de persoon wilde die hij had vastgehouden. Hij bleef schreeuwen: "Nee, nee, hij moet dood". [verdachte] bleef in de focus dat de andere persoon dood moest. Ik voelde aan de spanning in de armen van [verdachte] dat hij wilde loskomen uit mijn greep. Er lag allemaal bloed en ik zag dat Luuk veel bloed bij één van zijn ogen had.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 augustus 2020, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben als coördinerend verpleegkundige werkzaam bij Lentis te Groningen. Op 14 juli 2020, omstreeks 9:00 uur, ging mijn alarmpieper af. Ik zag dat mijn collega [getuige 2] een man bij de armen vasthield. Ik zag dat de man [verdachte] was. Ik zag daar ook een mes liggen. Het was een smeermes of botermes. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "Hij moet dood." "Ik vermoord hem." Dat riep hij terwijl hij nog in de gang was en werd vastgehouden. In de separeer diende een collega medicatie toe. Ik hoorde toen dat [verdachte] zei: "Ik wilde orale medicatie in plaats van injecties" en "Ik heb gezegd dat als ik een injectie krijg dan stuur ik één naar de hemel." Ook zei hij: "Dan maak ik er gewoon één af." Daarna zei hij: "Ik heb gekeken wie ik één op één aankon." Hij zei dat heel rustig en beheerst. Hij zei ook nog tegen mij dat hij niet boos op mij was, maar wel op andere collega's die bij mij in de ruimte waren, met name mannen. Hij zei ook dat wanneer iemand hem een injectie geeft hij die naar de hemel stuurt. Hij sprak ook meerdere keren uit dat hij die persoon dan zou vermoorden. Ik heb [verdachte] dit meerdere keren horen zeggen.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank - samenvattend - vast dat het volgende is gebeurd.
Op 13 juli 2020 heeft de psychiater aangekondigd dat verdachte de volgende dag depotmedicatie zou krijgen. Verdachte werd vervolgens erg boos en uitte doodsbedreigingen. Hij zei dat er iemand naar de hemel zou gaan en dat hij iemand dood zou maken.
Op 14 juli 2020 herinnerde verpleegkundige [getuige 2] verdachte er ’s morgensvroeg, rond 8:00 uur, aan dat hij de depotmedicatie zou krijgen, waarop verdachte boos reageerde. Hij heeft na het ontbijt het bestekmes in zijn broekzak gedaan. Vervolgens, rond 9:00 uur, heeft hij verpleegkundige [slachtoffer] gevraagd om hem te helpen met het instellen van fitnessapparatuur. In de fitnessruimte is verdachte [slachtoffer] te lijf gegaan met het mes. Hij hield [slachtoffer] vast en stak met het mes in het gezicht, het hoofd, de nek en in de schouder van [slachtoffer] en schreeuwde daarbij: "Je gaat eraan. Je gaat dood." [getuige 2] heeft verdachte vervolgens van [slachtoffer] afgetrokken en hem vastgehouden, terwijl verdachte bleef schreeuwen: "Hij moet dood" en "Ik vermoord hem". Verdachte is vervolgens naar een separeercel van Lentis gebracht. In de separeercel, toen hij depotmedicatie kreeg, heeft hij nog de volgende uitlatingen gedaan: ‘Ik heb gekeken wie ik één op één aankon’, en dat wanneer iemand hem een injectie geeft hij die naar de hemel stuurt en dat hij die persoon dan zou vermoorden.
Opzet
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de dood van aangever heeft gewild, en daarmee vol opzet had om hem van het leven te beroven. Verdachte heeft aangever niet alleen tijdens zijn aanval toegeroepen: "Je gaat eraan. Je gaat dood", maar verdachte heeft onder meer ook de dag ervoor (in verband met het aangekondigde depot) geschreeuwd hij iemand zou doden en na de aanval gezegd dat aangever dood moest en dat hij hem zou vermoorden. Dat uit het forensische geneeskundig letselverslag kan worden afgeleid dat er, gelet op de wijze waarop verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft aangevallen, namelijk met een bestekmes, geen aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood, doet – anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw hebben aangevoerd – verder niet af aan de opzet (de intentie) van verdachte.
Strafbare poging
In verband met het voorgaande heeft de rechtbank wel stilgestaan bij de vraag of de aanval van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm wel is gericht op de dood van het slachtoffer en daarmee een strafbare poging moord en/of doodslag kan opleveren. Daarbij is van belang of het bestekmes waarmee verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken een absoluut ondeugdelijk middel of een relatief ondeugdelijk middel is om het beoogde doel (de dood van aangever) te bereiken. Er is sprake van een absoluut ondeugdelijk middel als verdachte met het bestekmes in geen enkel geval iemand had kunnen doden. Als het gebruikte middel op zich geschikt is om het beoogde misdrijf mee te plegen, maar het in het concrete geval niet is gelukt, dan spreekt men van een relatief ondeugdelijk middel.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruikte bestekmes een relatief ondeugdelijk middel. Door hard en met kracht in te steken op het hoofd, gezicht, nek en/of hals hadden namelijk dodelijke verwondingen kunnen ontstaan, ook al vindt dit insteken plaats met een ‘gewoon’ bestekmes. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de verklaring van de forensische arts die opmerkt dat ‘inwerking van een bestekmes op het gelaat en schedel in de meeste gevallen niet tot levensbedreigende situaties zal leiden’, waaruit kan worden afgeleid dat levensbedreigend letsel niet is uitgesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een relatief ondeugdelijk middel, en daarom een strafbare poging. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm had deze poging namelijk wel tot een voltooid levensdelict kunnen leiden.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft al de dag van tevoren, toen hij hoorde dat hij de volgende dag depotmedicatie zou krijgen, gezegd dat er iemand naar de hemel zou gaan en dat hij iemand dood zou maken. Toen [getuige 2] hem er in de ochtend van 14 juli 2020 aan herinnerde dat hij die dag depotmedicatie zou krijgen, heeft verdachte het bestekmes bij zich gestoken. Hij is ongeveer een uur later naar [slachtoffer] gegaan met de vraag of hij hem kon helpen met het instellen van de fitnessapparatuur. Nadien heeft verdachte gezegd dat hij had gekeken wie hij één op één aankon. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het om die reden op [slachtoffer] had gemunt. Tot slot heeft verdachte bij de rechter-commissaris ook zelf verklaard dat hij dit van tevoren van plan was. De eerst ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij door een opmerking van [slachtoffer] over depotmedicatie werd getriggerd en hem daarom aanviel, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte het vooropgezette plan had aangever van het leven te beroven. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 juli 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes in het gezicht en in het hoofd en in de nek en in de schouder van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair poging tot moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van GZ-psycholoog
N. van der Weegen van 12 maart 2021 en van psychiater/psychoanalyticus
dr. T.W.D.P. van Os van 23 maart 2021.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en aan stoornissen in het gebruik van softdrugs en speed en dat dit ook het geval was ten tijde van het ten laste gelegde. Aangenomen mag worden, gelet op de informatie van de GGZ, dat verdachte ten tijde van het incident in een psychose verkeerde. Eén en ander beïnvloedde de gedragskeuzes van verdachte. Hij lijkt, ook al werd zijn denken wel beïnvloed door de psychose, niettemin nog enigszins controle over zijn handelen te hebben gehad. De psycholoog adviseert dan ook om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte (op een vijfpuntsschaal zou de rapporteur voor sterk verminderd toerekeningsvatbaar hebben gekozen).
Uit het rapport van de psychiater komt het volgende naar voren. Er is bij verdachte sprake van een schizo-affectieve stoornis. Samenhangend met deze stoornis heeft hij paranoïde- en grootheidsideeën of wanen en is er sprake van agitatie en ontremming. De schizo-affectieve stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert daarom om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op de inhoud van de rapporten van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde verdachte verminderd kan worden toegerekend. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit, zodat verdachte strafbaar is.

Motivering van de straf/maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gevorderd, onder oplegging van de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Tevens heeft zij op grond van artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid beveelt van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Tot slot vordert zij om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr (GVM) op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van 10 maanden, oftewel dat de gevangenisstraf wordt beperkt tot de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de tijd die nodig is om de opname van verdachte in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van Lentis in [plaats] te realiseren (circa drie weken ). Zij heeft aangevoerd dat het in haar optiek maar weinig scheelde of verdachte zou, in plaats van verminderd toerekeningsvatbaar, (volledig) ontoerekeningsvatbaar (moeten) worden geacht. Zij meent dat er zo spoedig mogelijk moet worden ingezet op hulpverlening, in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De verdediging kan zich vinden in oplegging van de door reclassering geadviseerde voorwaarden en de GVM.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en de maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de gedragsdeskundigen en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, te weten een poging tot moord op een medewerker van Lentis. Verdachte heeft getracht om het slachtoffer [slachtoffer] , een verpleegkundige die aan het werk was, die verder niet betrokken was bij de behandeling van verdachte en verdachte nota bene wilde helpen, om het leven te brengen door op hem in te steken met een bestekmes. Door deze handelwijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het letsel van het slachtoffer kennelijk lijkt mee te vallen, is niet aan verdachte te danken. Het is bovendien algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen grote impact hebben op slachtoffers en sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen.
De psycholoog schat het risico op recidive als hoog in als de stoornis van verdachte niet wordt behandeld. Zij meent dat verdachte gebaat is bij een traject waarbinnen hij langdurig wordt behandeld voor zijn stoornis en waar langdurig wordt toegezien op zijn medicatiegebruik en middelengebruik. Zij acht het wenselijk een dergelijk traject klinisch te starten in een FPA en dan toe te werken naar een situatie waarbinnen verdachte zelfstandig woont en ambulante face-to-face behandeling en begeleiding krijgt van een Fact-team. Depotmedicatie lijkt een goede manier te zijn om te zorgen dat verdachte niet impulsief stopt of mindert met het gebruik van medicatie en is een manier om medicatie te kunnen monitoren en de dosering te kunnen bijstellen. Volgens de rapporteur moeten toezicht en behandeling langdurig zijn, waarbij steeds de mogelijkheid moet bestaan verdachte op te nemen. Dit kan volgens de psycholoog het best geborgd worden binnen een traject van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en zij adviseert dan ook om deze maatregel op te leggen.
De psychiater acht, alles overziend, het risico op gewelddadig gedrag hoog. Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn met betrekking tot de aan verdachte verweten gedragingen onveranderd. De problematiek van verdachte is complex en zijn ziektebesef en ziekte-inzicht zijn beperkt. De psychiater acht een intensieve klinische behandeling noodzakelijk om de kans op herhaling van delicten zoals het ten laste gelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Alleen de maatregel van terbeschikkingstelling lijkt voldoende garantie te geven om het gevaar terug te dringen en dat een langdurige behandeling gerealiseerd kan worden. De psychiater vindt een voorwaardelijk kader zonder terbeschikkingstelling te risicovol omdat er dan een risico is dat verdachte bij het overtreden van voorwaarden onbehandeld op straat komt te staan. Al met al adviseert hij de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen aan verdachte, waarbij wordt begonnen met een klinische behandeling. Het beveiligingsniveau van een FPA acht hij voldoende.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 8 april 2021. De reclassering acht eveneens een langdurige behandeling in de vorm van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. Ter terechtzitting heeft deskundige Sels nog toegelicht dat verdachte over drie weken kan worden opgenomen in de FPA [plaats] en geadviseerd dat de voorwaarde met betrekking tot het meewerken aan een time-out wordt geconcretiseerd in die zin dat verdachte bij een time-out wordt geplaatst in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [instelling] in [plaats].
De reclassering adviseert voorts om over te gaan tot oplegging van een GVM, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling. De GVM biedt de mogelijkheid om te zijner tijd de risico’s opnieuw te beoordelen en indien nodig voorwaarden te stellen, aldus de reclassering.
De rechtbank is, net als de gedragsdeskundigen en de reclassering, van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het als hoog ingeschatte recidivegevaar. Mede gelet op het feit dat verdachte een beperkt ziektebesef en ziekte-inzicht heeft, acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte noodzakelijk om die behandeling te doen slagen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling van verdachte dan ook gelasten en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden.
Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zal de rechtbank - op grond van artikel 38, zesde lid, Sr - bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het (tevens) opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de termijn van de maatregel niet vier, maar maximaal negen jaren kan duren. Mocht de behandeling niet goed verlopen omdat verdachte de voorwaarden niet naleeft, dan kan bovendien alsnog worden bevolen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel zelfs onbegrensd. Daarmee is de veiligheid van de samenleving naar het oordeel van de rechtbank reeds in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in strafmatigende zin de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meegewogen. Zij komt tot een lagere gevangenisstraf dan geëist, kennelijk omdat zij deze verminderde toerekeningsvatbaarheid in sterkere mate heeft meegewogen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van tien maanden passend is en acht oplegging daarvan geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
- veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
- veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. veroordeelde werkt mee aan een time-out in een FPC, te weten [instelling] , of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
4. veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het openbaar ministerie;
5. veroordeelde laat zich opnemen in een FPK/FPA, te weten FPA [plaats] , of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaar dit in samenspraak met de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling (ook als dit overbruggingszorg inhoudt). Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Veroordeelde laat zich vanuit zijn detentie met het justitieel vervoer naar de FPA [plaats] vervoeren;
6. veroordeelde laat zich, na afloop van het klinische traject, indien geïndiceerd door de behandelaar behandelen bij een nader te bepalen forensische polikliniek of zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. veroordeelde conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering en de behandelaar worden gemaakt omtrent dagbesteding;
8. veroordeelde gebruikt geen alcohol en drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2021.