Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2 subsidiair (eenvoudig witwassen in de zin van artikel 420bis.1 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Zij heeft geen veroordeling gevorderd voor hetgeen zij onder 2 primair als witwassen in de zin van artikel 420bis Sr ten laste heeft gelegd, aangezien zij zich op het standpunt stelt dat enkel sprake is van voorhanden hebben van (kort gezegd) de verkoopopbrengst uit eigen misdrijf en niet van handelingen die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2 (primair en subsidiair), omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. Zij heeft onder meer aangevoerd dat er geen bewijs is voor medeplegen van de feiten, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Wat betreft het onder 2 subsidiair tenlastegelegde (eenvoudig witwassen) refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt haar in geval van een bewezenverklaring het bedrag te matigen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het witwassen van de beweerdelijke omzet die niet door hem is verworven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2019, opgenomen op pagina 42 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020337975 d.d. 7 december 2020, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 19 november 2019 reed ik in mijn auto de [straatnaam] op. Aan de rechterzijde van de [straatnaam] is [bedrijf] gevestigd. Ik zag dat er een auto voorzien van het kenteken [kenteken] parkeerde. Ik zag dat de voor mij ambtshalve bekende [medeverdachte] uit [bedrijf] kwam lopen. [medeverdachte] is de eigenaar van [bedrijf] . Ik zag dat [medeverdachte] opzichtig iets overhandigde en wat terugkreeg van de bestuurder van het voertuig.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 19 november 2019 besloot ik mijn dealer te appen en te bellen. Dit is [verdachte] . Ik heb [verdachte] bericht dat ik cocaïne wilde kopen. [verdachte] appte mij dat ik naar [bedrijf] aan de [straatnaam] te Stadskanaal moest komen. Volgens mij heet deze nu [bedrijf] . Ik ben er vervolgens naartoe gereden. Ik bleef in de auto zitten en zag dat de broer van [verdachte] , genaamd [medeverdachte] , vanuit voornoemde zaak naar mij toe kwam lopen. [medeverdachte] overhandigde mij 2 gripzakjes met daarin wit poeder (cocaïne) en ik betaalde [medeverdachte] 50 euro. Ik ga ervan uit dat het cocaïne is. Ik koop al langere tijd van [verdachte] . Cocaïne heeft op mij het effect dat het me wakker houdt, me energie geeft. [medeverdachte] is volgens mij de eigenaar van voornoemde zaak. Ik ben begonnen met een halve gram cocaïne. Daar betaalde ik 25 euro voor. Ik betaalde elke keer 50 euro per gram. Ik koop elke week wel cocaïne van [verdachte] . Ik kreeg de cocaïne vandaag van [medeverdachte] , maar meestal krijg ik het van [verdachte] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Omstandigheden : 2 gripzakjes inbeslaggenomen. Vrijwillig afstand van
gedaan door eigenaar [getuige 1]
Goednummer : PL0100-2019307924-1208188.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 28 november 2019, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Goednummer : PL0100-2019307924-1208188
Omschrijving : 2 gripzakjes met groene rand met in elk wit poeder
Netto gewicht : 0,59 gram
SIN Monster : AANI8045NL.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.11.27.229, d.d. 27 november 2019 opgemaakt door ing. P.H. Walinga, op de door de deskundige afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als verklaring:
Het ontvangen materiaal met kenmerk AANI8045NL (poeder, wit, uit 0,59 gram) bevat cocaïne.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2020, opgenomen op 319 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik koop al sinds 2017 cocaïne van [verdachte] . Soms was [verdachte] er niet en dan kocht ik het van zijn broer [medeverdachte] . Ik kocht in die periode wel eens per weekend. Ik kocht zowel de normale kwaliteit cocaïne voor 50 euro per gram als de betere kwaliteit voor 60 euro per gram van [verdachte] of [medeverdachte] . Betaalverzoeken kreeg ik soms voor of na de tijd als ik cocaïne kreeg van [verdachte] . Ik betaalde de betaalverzoeken via mijn rekeningnummer.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 september 2020, opgenomen op pagina 297 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Zo'n 4 jaar geleden heb ik via WhatsApp contact met [verdachte] gezocht. Ik wilde toen cocaïne kopen. Sinds die tijd heb ik regelmatig cocaïne van [verdachte] gekocht. In het begin kocht ik één keer per maand cocaïne van [verdachte] . Daarna werd het steeds vaker. Uiteindelijk kocht ik wel twee keer per week cocaïne van [verdachte] . Ik betaalde 25 euro voor een halve gram, 50 euro voor een gram en 100 euro voor 2 gram. Ik kocht ook weleens bij de broer van [verdachte] . Ik weet dat hij een [bedrijf] heeft bij [plaats] in Stadskanaal. Als ik [verdachte] appte, kreeg ik weleens te horen dat [verdachte] er niet was. [verdachte] appte me dan dat ik naar [bedrijf] van zijn broer moest gaan en daar kon ik dan de cocaïne halen. Ik betaalde dan ook aan zijn broer. De laatste periode gebruikte ik eigenlijk dinsdag, donderdag en zondag cocaïne omdat ik dan hier was om te voetballen. Ik heb drie maanden geleden voor het laatst cocaïne gekocht.
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 oktober 2020, opgenomen op pagina 339 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Sinds een jaar of vier koop ik mijn cocaïne van [verdachte] . Ik betaalde bij [verdachte] 50 euro per gram cocaïne. Hij had ook een duurdere variant, daar betaalde ik 60 euro per gram voor. Ik kocht meerdere keren per maand cocaïne van [verdachte] . Soms, als [verdachte] geen cocaïne kon leveren, kwam de broer van [verdachte] namelijk [medeverdachte] . Ik kocht dan dus mijn cocaïne van [medeverdachte] . Dit is ook meerdere keren voorgekomen. Als ik cocaïne gebruikte, werd ik weer wat frisser en scherper. Ik betaalde [verdachte] eigenlijk altijd cash voor de cocaïne. Soms betaalde ik per bank. [verdachte] stuurde me dan een betaalverzoek en dan maakte ik geld over. Als ik cocaïne wilde kopen belde of appte ik [verdachte] op [telefoonnummer 1] . De laatste keer dat ik cocaïne heb gekocht van [verdachte] was ergens begin 2020.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2020, opgenomen op pagina 359 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
De laatste vier à vijf jaar koop ik mijn cocaïne bij [verdachte] . Ik belde of appte [verdachte] op de volgende nummers: [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] . Ik betaalde 60 euro voor een gram cocaïne. Ik weet dat hij een ook een goedkopere versie had, 50 euro per gram. Ik heb een keer of vier à vijf bij zijn broer [medeverdachte] gekocht, omdat [verdachte] zelf niet kon op dat moment. Ik kocht elk weekend cocaïne van [verdachte] , soms vijf keer op een avond. De laatste keer dat de cocaïne van [verdachte] heb gekocht, was vlak voordat hij werd opgepakt, dus ergens juli 2020. Ik betaalde [verdachte] zowel cash als per bank. In die betaalverzoeken staat wel iets van etentje, bbq of iets dergelijks. Dit was allemaal voor cocaïne. Ik heb nooit iets anders gekocht bij [verdachte] dan cocaïne.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 juli 2020, opgenomen op pagina 263 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Ik koop sinds september 2018 cocaïne van [verdachte] . Ik koop dan een gram voor 50 euro. Er is ook een premium variant die hij verkoopt voor 60 euro. [verdachte] heeft ook een broer. Die is iets steviger en heeft minder haar. Ik heb bij hem ook cocaïne gekocht en ook 50 euro aan hem betaald. Ik heb in totaal tussen de 30 en 50 keer cocaïne gehaald bij [verdachte] en zijn broer. [verdachte] is te bereiken op [telefoonnummer 2] . Tegenwoordig wil [verdachte] alleen maar contant geld. Ik heb ook weleens geld overgemaakt.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 oktober 2020, opgenomen op pagina 349 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :
Eind 2019 ben ik begonnen met het kopen van cocaïne bij [medeverdachte] en [verdachte] in Stadskanaal. Ik weet dat [medeverdachte] een [bedrijf] had in Stadskanaal. De cocaïne werd de ene keer door [medeverdachte] gebracht en de andere keer door [verdachte] . Soms kwamen ze ook samen. Ik heb een aantal keren via een betaalverzoek betaald en ik heb de andere keren contant betaald.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2020, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Collega [verbalisant] deelde mij, verbalisant, mede dat hij het volgende nummer van [verdachte] had gekregen: [telefoonnummer 2] .
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2020, opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Mijn roepnaam is [verdachte] . Ik heb mijn telefoon via Marktplaats gekocht. Het is een iPhone 11, [telefoonnummer 1] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2020, opgenomen op pagina 373 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de conclusie van verbalisant dat verdachte en zijn medeverdachte in totaal een bedrag van
€ 140.481,50 hebben verdiend met de handel in cocaïne (hierna: het PV Berekening).
Overwegingen met betrekking tot het bewijs en de kwalificatie van feit 1 (medeplegen van de handel in harddrugs)
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 telkens schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (kort gezegd) de handel in cocaïne. Uit de aangehaalde getuigenverklaringen blijkt dat verdachte in de gehele tenlastegelegde periode cocaïne dealde. Blijkens de gang van zaken zoals die naar voren komt uit deze getuigenverklaringen deed verdachte dit samen met zijn broer en medeverdachte, [medeverdachte] . Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende werkwijze af. Wanneer iemand cocaïne wilde kopen, belde of Whatsappte hij verdachte op [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] . Als verdachte niet beschikbaar was, kon de cocaïne bij medeverdachte worden gekocht. Er werd dan ergens in Stadskanaal afgesproken en de afnemer betaalde ofwel, via een betaalverzoek, per bank op (een van) de bankrekeningen waarover verdachten beschikking hadden ofwel contant. Kort en goed blijkt uit de bewijsmiddelen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte voor de gehele tenlastegelegde periode, zodat ook het onderdeel ‘medeplegen’ bewezen kan worden verklaard.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs en de kwalificatie van feit 2 (medeplegen van (eenvoudig) witwassen)
Voorts kan op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder het daar aangehaalde PV Berekening, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot 25 juli 2020 tezamen en in vereniging met een ander, te weten medeverdachte, een aanzienlijk bedrag heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit eigen misdrijf, te weten het zojuist bewezenverklaarde medeplegen van handel in verdovende middelen. Dit geld is, zoals al eerder opgemerkt, ofwel betaald op bankrekeningen die op naam stonden van één van beide verdachten dan wel waarover zij anderszins konden beschikken, ofwel contant aan één van hen betaald. Gelet op het oordeel van de rechtbank hierboven dat bij de handel in cocaïne sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, en bij gebreke aan een concrete verklaring die het tegendeel aannemelijk maakt, gaat de rechtbank ervan uit dat het geld in kwestie in gezamenlijkheid door verdachten is verworven en voorhanden is geweest.
Voor wat betreft de hoogte van de opbrengst van deze handel in cocaïne neemt de rechtbank het PV Berekening tot uitgangspunt. In dit PV heeft de verbalisant op basis van de getuigenverklaringen van 36 afnemers dan wel overschrijvingen per bank door deze afnemers heeft berekend wat verdachte en zijn medeverdachte minimaal met de handel in cocaïne hebben verdiend, waarbij telkens het aantal keren dat de afnemers hebben verklaard cocaïne te hebben gekocht bij verdachte en/of medeverdachte is vermenigvuldigd met de prijs die zij voor de afgenomen hoeveelheid betaalden. De rechtbank stelt vast dat deze berekening steeds in het voordeel van verdachte en medeverdachte (dus op basis van de laagst genoemde frequentie, prijs en hoeveelheid) is geweest. In een enkel geval, wanneer uit de getuigenverklaringen van voornoemde afnemers niet duidelijk naar voren komt hoe vaak zij bij verdachte en/of medeverdachte cocaïne kochten, welke hoeveelheid zij per keer afnamen en/of hoeveel zij daarvoor betaalden, is uitgegaan van het totaalbedrag dat deze afnemers hebben overgemaakt op de verschillende bankrekeningen waarover verdachten konden beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze berekening inzichtelijk en navolgbaar en de rechtbank zal de conclusie – namelijk dat de handel in cocaïne een aanzienlijk bedrag als opbrengst heeft opgeleverd – dan ook overnemen. Wel zal de rechtbank enige correcties aanbrengen op het daar berekende bedrag van € 140.481,50.
De rechtbank constateert namelijk allereerst dat in sommige gevallen bij de berekening van het witwasbedrag een langere periode in acht is genomen dan de tenlastegelegde periode. Voor zover de berekening ziet op een periode vóór 1 januari 2017, zal de rechtbank die periode buiten beschouwing laten. Dit is het geval bij [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 7] . Zij verklaarden sinds circa vier jaar voor hun verhoor of gedurende circa vier jaar drugs te hebben gekocht bij verdachte en/of medeverdachte. Aangezien verdachte en medeverdachte eind juli 2020 zijn aangehouden, zal de rechtbank in de gevallen waarin er in het PV Berekening wordt uitgegaan van vier jaar daarop de eerste vijf maanden in mindering brengen. Concreet betekent dit het volgende.
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij in de betreffende periode één keer per maand een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (5 maanden x € 50 =) € 250 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 3] verklaart dat hij in de betreffende periode twee keer per maand een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (2 x 5 maanden =) 10 x € 50 = € 500 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 4] verklaart dat hij in de betreffende periode één keer per week een gram cocaïne voor € 50 kocht. Dat betekent er ten aanzien van hem (5 x 4 weken =) 20 x € 50 = € 1.000 op het witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Getuige [getuige 7] heeft op 15 september 2020 verklaard dat hij een half jaar daarvoor is gestopt met het gebruik van cocaïne. In zijn geval geldt dus dat de periode nog verder dient te worden ingekort, namelijk met in totaal 9,5 maand. Bovendien heeft hij verklaard dat hij soms een hele gram kocht en soms een halve gram per week. Aangezien in de berekening uit is gegaan van een hele gram per week, is dit niet in het voordeel van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er 9,5 maand, oftewel (9,5 x 4 weken =) 38 weken, in mindering moet worden gebracht op de berekende periode. De periode waarover het witwasbedrag dient te worden berekend is derhalve: 208 - 38 = 170 weken.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte slechts voor de helft van deze periode, te weten (170 / 2 =) 85 weken, ervan uitgaan dat getuige [getuige 7] een gram à € 50 kocht en dat hij de andere helft van deze periode een halve gram à € 25 kocht per week. Dat komt neer op een totaalbedrag van: (85 x € 50 ) + (85 x € 25) = € 4.250 + € 2.125 = € 6.375.
Dat betekent dat ten aanzien van getuige [getuige 7] (€ 10.400 - € 6.375 =) € 4.025 op het berekende witwasbedrag in mindering dient te worden gebracht.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in een aanvullend proces-verbaal d.d. 5 januari 2021aangegeven dat er een correctie dient te worden gemaakt op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarbij de volgende drie kanttekeningen geplaatst:
- [getuige 1] verklaart dat hij is begonnen met een halve gram per week, daarna een gram per week. In de berekening is van hele grammen uitgegaan (186 x 50 euro = 9.300). Ervan uitgaande dat het gebruik halverwege is gewijzigd, had dit moeten zijn: 93 x 1 gram x 50 euro + 93 x 0,5 gram x 50 euro = 6.975 euro. Er is dus teveel opgenomen: 2.325 euro;
- [getuige 8] verklaart soms een halve gram te kopen, soms een hele gram. Nu is uitgegaan van 1 gram per koop (100 x 50 euro = 5.000). Ervan uitgaande dat dit halverwege gewijzigd had moeten zijn: 50 x 1 gram x 50 euro + 50 x 0,5 gram x 50 euro = 3.750 euro. Er is dus teveel opgenomen: 1.250 euro;
- [getuige 9] verklaart dat hij "de laatste periode niet meer met regelmaat, maar meer sporadisch" koopt. Derhalve is besloten om het jaar 2020 uit te rekenen te laten. Er was opgenomen 186 weken x 50 euro = 9.300. Het zou moeten worden 156 weken x 5(0) euro = 7.800. Het bedrag moet dus verlaagd worden met 30 weken x 50 euro = 1.500 euro.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kanttekeningen ook van belang voor de berekening van het witwasbedrag en dienen voornoemde bedragen daarop in mindering te worden gebracht.
Verder stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van getuige [getuige 10] abusievelijk € 150 is opgenomen in de berekening van het witwasbedrag. Dit moet € 125 zijn.
Ten slotte constateert de rechtbank dat voor de berekening van het witwasbedrag met betrekking tot getuige Robin Faber op basis van overschrijvingen per bank is uitgegaan van een totaalbedrag van € 1.310. Dit bedrag bestaat uit overschrijvingen door [naam 1] voor een totaalbedrag van € 150 en overschrijvingen door [naam 2] voor een totaalbedrag van
€ 1.160. De rechtbank kan op basis van de stukken echter niet vaststellen dat [naam 2] getuige Robin Faber betreft en zal de overboekingen door [naam 2] voor een totaalbedrag van € 1.160 dan ook buiten beschouwing laten.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk met de verkoop van cocaïne, aldus wetende dat dit afkomstig was uit eigen misdrijf, een totaalbedrag hebben verworven en voorhanden gehad van: (€ 140.481,50 - € 250 - € 500 -
€ 1.000 - € 4.025 - € 2.325 - € 1.250 - € 1.500 - € 5 - € 1.160 =) € 128.466,50.
Ten aanzien van de bewezenverklaring en kwalificatie van feit 2Ten aanzien van het tweede feit merkt de rechtbank op dat het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf valt onder de delictsomschrijving van witwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr, zoals primair onder 2 is tenlastegelegd. De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie (onder meer ECLI:NL:HR:2016:2842) evenwel bepaald dat deze gedraging niet als witwassen in de zin van dat artikel kan worden gekwalificeerd wanneer de verdachte in een dergelijk geval niet tevens handelingen heeft verricht die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. Van dat laatste is hier geen sprake geweest. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte en medeverdachte handelingen hebben verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp, nu uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat zij gelden hebben verworven en voorhanden gehad. Dit betekent dat het onder 2 primair tenlastegelegde weliswaar bewezen kan worden verklaard (zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring), maar niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. De verdachte dient derhalve ten aanzien van dat feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit maakt dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de bewezenverklaring en strafbaarheid van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit, te weten het verwerven en voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen geld, als bedoeld in artikel 420 bis.1 Sr. In het licht van de eerdere overwegingen van de rechtbank over het witwassen kan dit feit wettig en overtuigend bewezen worden. Voor deze vorm van witwassen geldt de zogenoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet, zodat dit feit (zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring) strafbaar is.