ECLI:NL:RBNNE:2021:1602

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
18/230622-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 januari 2020 in Groningen betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een van rechts komende fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig was, wat leidde tot de aanrijding. De verdachte was ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de betrokkenen, het proces-verbaal van de politie en medische informatie over het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij door zijn rijgedrag een verkeersongeval had veroorzaakt met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 50 uren, rekening houdend met de ernst van het feit, het letsel van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/230622-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020, te Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Nassauplein, en gekomen nabij of ter hoogte van een kruising of splitsing van dat Nassauplein en de Amalia van Solmsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem van rechts vanuit die Amalia van Solmsstraat komende bestuurder van een fiets geen voorrang te verlenen, althans onvoldoende rekening te houden met die voor hem van rechts vanuit die Amalia van Solmsstraat komende bestuurder van een fiets en/of die bestuurder van die fiets niet in staat te stellen ongehinderd diens weg te vervolgen, waardoor die bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een crurisfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2020, te Groningen, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Nassauplein, op de kruising of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Amalia van Solmsstraat, een voor hem van rechts komende bestuurder van een fiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd diens weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van verdachte. Verdachte heeft een van rechts komende fietser niet gezien en heeft geen voorrang verleend, als gevolg waarvan een botsing met deze fietser heeft plaatsgevonden en de fietser letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij een blik heeft geworpen op zijn navigatiesysteem, maar dit enkele moment van onoplettendheid is onvoldoende voor de vereiste mate van onvoorzichtigheid en onoplettendheid om te kunnen spreken van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW). De raadsvrouw heeft aangegeven dat verder niet in geschil is dat er sprake was van een verkeersovertreding door een voorrangsfout en dat daardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden met letsel als gevolg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 11 januari 2020 reed ik in mijn auto op het Nassauplein in Groningen. Ik reed net weg van de parkeerplaats. Ik keek op mijn navigatie om te kijken waar ik heen moest. Toen zag ik de heer [slachtoffer] voor mijn auto langs fietsen. De heer [slachtoffer] kwam voor mij van rechts vanuit de Amalia van Solmsstraat. Ik raakte hem met de linkerkant van mijn auto. De fietser had licht op zijn fiets. Ik had hem niet gezien, maar ik had hem wel moeten zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Aanrijding misdrijf d.d. 12 juli 2020, inclusief bijlagen, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020011495 d.d. 12 juli 2020, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Locatie ongeval: 11 januari 2020 omstreeks 18:14 uur, Nassauplein [huisnummer] Groningen, op de kruising met de Amalia van Solmsstraat te Groningen, een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg, binnen de bebouwde kom.
Vermoedelijke toedracht:
1: betrokkene [verdachte], bestuurder personenauto
2: betrokkene [slachtoffer], bestuurder fiets
Betrokkene 1 reed over het Nassauplein, gaande in de richting van de Prinsesseweg te Groningen. Gekomen ter hoogte van de kruising met de Amalia van Solmsstraat, verleende betrokkene 1 geen voorrang aan de voor betrokkene 1 van rechts komende betrokkene 2.
Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding. Als gevolg van de aanrijding ondervond betrokkene 2 ernstig beenletsel (beenbreuk).
Letsel: Bij het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten een open gecompliceerde beenbreuk aan linker onderbeen.
Slachtoffer [slachtoffer] verbleef 19 dagen in het UMCG te Groningen. Nadien werd hij overgebracht naar het revalidatiecentrum Beatrixoord te Haren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op zaterdag 11 januari 2020 omstreeks 18:15 uur fietste ik op de Amalia van Solmsstraat. Ik naderde het Nassauplein. Ik reed maximaal 15 kilometer per uur. Ik was van plan om linksaf het Nassauplein op te rijden. Ik zag links van mij een auto rijden. De auto reed niet hard. Ik zag hem op een afstand van ongeveer 10 à 15 meter. Ik stak de weg rechtdoor over. Ik werd aangereden door die auto. Ik kwam ten val op de grond. Ik hoorde een "knak" en voelde een behoorlijke pijn in mijn linker onderbeen. Vervolgens ben ik naar het UMCG gebracht. Aldaar constateerde men een open gecompliceerde beenbreuk aan mijn linker onderbeen. Ik ben inmiddels geopereerd.
4. Een geneeskundige verklaring, op 11 januari 2020 opgemaakt en ondertekend door A.A. Wijkmans, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], onderzocht op 11 januari 2020.
Uitwendig waargenomen letsel: wond onderbeen links. Stands afwijking onderbeen links.
Overige van belang zijnde informatie: cruris fractuur links, pen fixatie en wondbedekking met vrij huidtransplantaat.
Geschatte duur van genezing: 3 tot 6 maanden.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. De rechtbank dient te beoordelen of er in dit geval sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 11 januari 2020 als bestuurder van een personenauto op het Nassauplein reed en de kruising met de Amalia van Solmsstraat naderde. Bij het naderen van deze kruising keek verdachte op zijn navigatie en heeft hij geen voorrang verleend aan de fietser, de heer [slachtoffer], die op dat moment van rechts vanuit de Amalia van Solmsstraat kwam. Vervolgens is verdachte met zijn auto in botsing gekomen met deze overstekende fietser, waarbij de fietser door de linkerzijde van de auto van verdachte werd geraakt.
De rechtbank constateert dat, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse verdachte de van rechts komende fietser had moeten zien en hem voorrang had moeten verlenen. De fietser – de verlichting van de fiets werkte naar behoren – was voldoende zichtbaar en had een voor een fietser gebruikelijke snelheid. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte niet alleen een verkeersovertreding heeft begaan door geen voorrang te verlenen aan de fietser, maar ook dat verdachte, terwijl hij reed, op zijn navigatie heeft gekeken en daardoor zijn aandacht onvoldoende bij de verkeerssituatie heeft gehouden. Uit het feit dat de heer [slachtoffer] door de linkerzijde van de auto van verdachte is geraakt, leidt de rechtbank af dat hij de weg al bijna helemaal was overgestoken toen hij werd geraakt en dat er dus niet enkel sprake is geweest van een momentane onoplettendheid toen verdachte op zijn navigatie keek. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen van verdachte bij het naderen van de kruising van het Nassauplein met de Amalia van Solmsstraat als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig verkeersgedrag moeten worden aangemerkt.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het letsel dat door de aanrijding bij het slachtoffer is ontstaan, te weten een crurisfractuur van het linkeronderbeen, zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer aan zijn been is geopereerd, 19 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en langere tijd heeft moeten revalideren. Dit betekent dat bewezen kan worden verklaard dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, concludeert de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW dat het rijgedrag van de verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2020, te Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Nassauplein, en gekomen nabij of ter hoogte van een kruising of splitsing van dat Nassauplein en de Amalia van Solmsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, een voor hem van rechts vanuit die Amalia van Solmsstraat komende bestuurder van een fiets geen voorrang te verlenen, waardoor die bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een crurisfractuur, werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair. overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie de ernst van het feit en het forse letsel in aanmerking genomen, maar ook het blanco strafblad, het reclasseringsrapport waaruit blijkt dat verdachte zijn leven goed op de rit heeft, het feit dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en dat hij het slachtoffer heeft opgezocht in het revalidatiecentrum. Nu verdachte heeft aangegeven zijn rijbewijs nodig te hebben, heeft de officier van justitie geen ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in de zin van artikel 9a Sr, dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en het feit dat verdachte zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer en hem heeft bezocht in het revalidatiecentrum, welk bezoek zeer op prijs werd gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 21 januari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, op de manier zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Door dit ongeval heeft hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, dat hij het slachtoffer zijn excuses heeft aangeboden en hem heeft opgezocht in het revalidatiecentrum. De rechtbank neemt voorts in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr of oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank doet de eis van de officier van justitie recht aan de zaak. De rechtbank zal daarom aan verdachte een taakstraf opleggen van 50 uren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Krijger, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2021.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.