ECLI:NL:RBNNE:2021:1581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
18/258955-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Groningen, ontslag van rechtsvervolging en terbeschikkingstelling

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer op 16 oktober 2020 in Groningen. Tijdens de zitting op 13 april 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.M. Terpstra, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes meerdere keren in de richting van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar concludeerde ook dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, waardoor hij niet strafbaar was. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en gelastte terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/258955-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-die [slachtoffer] met een mes boven het linkeroog heeft gestoken en/of
-met een mes in de overgang van hals/gezicht heeft gestoken en/of in
-met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of
-met een mes onder de kin van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Groningen
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een of meer steek-en/of snijwonden onder meer boven het linkeroog en/of in de overgang van de hals naar het gezicht en/of in de borst en/of in de kin, (waarbij die [slachtoffer] zich onder doktersbehandeling heeft moeten laten stellen) heeft toegebracht door
-die [slachtoffer] met een mes boven het linkeroog te steken en/of
-met een mes in de overgang van hals/gezicht te steken en/of in
-met een mes de borst van die [slachtoffer] te steken/snijden en/of
-met een mes onder de kin van die [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-die [slachtoffer] met een mes boven het linkeroog heeft gestoken en/of
-met een mes in de overgang van hals/gezicht heeft gestoken en/of
-met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of
-met een mes onder de kin van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst opgemerkt dat verdachte stellig blijft ontkennen dat hij degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken met een mes en zij heeft de rechtbank daarbij gewezen op de lezing die verdachte geeft van hetgeen er die bewuste avond zou zijn voorgevallen. Indien de rechtbank echter wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken met het mes, hetgeen de raadsvrouw op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet onaannemelijk acht, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dit handelen van verdachte niet de primair ten laste gelegde poging tot doodslag oplevert. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – heeft gehad op de dood van het slachtoffer, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van het handelen van verdachte zou worden gedood. De raadsvrouw wijst er in dit verband allereerst op dat zij uit het dossier niet kan afleiden dat het slachtoffer in de overgang van zijn hals/gezicht is gestoken door verdachte en dat het letsel er eerder op wijst dat het slachtoffer in zijn wang is geraakt. Daarnaast merkt de raadsvrouw op dat de verwondingen zijn aangebracht met een mes, waarvan onduidelijk is hoe scherp dit mes was. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de verwondingen van het slachtoffer zodanig waren dat hij heeft moeten vrezen voor zijn leven. De toegebrachte verwondingen lijken voornamelijk oppervlakkig van aard te zijn. Ten slotte zijn er ook geen andere aanknopingspunten om te betogen dat het slachtoffer door het toegebrachte letsel had kunnen komen te overlijden. Zo kan uit het dossier evenmin worden afgeleid dat het mes met kracht is gebruikt.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsvrouw, met inachtneming van het voorgaande, geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder primair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 16 oktober 2020, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020285731 d.d. 14 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 16 oktober 2020 bevond ik mij in de woning van [verdachte] aan de [straatnaam] te Groningen. Plotseling draaide hij zich om en begon hij te steken. Hij draaide zich om en maakte een slaande beweging naar mijn gezicht. Ik voelde dat ik met iets werd geraakt. Er stroomde veel bloed uit mijn gezicht. [verdachte] probeerde mij te raken. Ik heb mij afgeweerd. Er ontstond een worsteling. Ik raakte in paniek. Het was donker, maar ik voelde overal bloed. Ik probeerde naar buiten te rennen. Toen ik bij de voordeur kwam, opende ik deze, maar [verdachte] duwde de deur weer dicht. Ik bleef worstelen om naar buiten te komen wat mij lukte. Ik heb hard om hulp geroepen. Op de galerij ben ik geholpen door andere mensen. Ik begon mij zwak te voelen. Ik denk door het bloedverlies. [verdachte] is mij niet achterna gerend op de galerij. Hij bleef in zijn woning. U toont mij een foto van verdachte. Ik herken deze man als de man die ik [verdachte] noem.
2. Een schriftelijk bescheid, inhoudende nadere medische informatie betreffende [slachtoffer] , opgemaakt d.d. 3 december 2020 door T. Naujocks, forensisch arts GGD Groningen, opgenomen op p. 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op uw verzoek heb ik over bovengenoemde persoon nadere medische informatie opgevraagd bij diens behandelend artsen in het UMC te Groningen. Betrokkene werd daar gezien op 16 oktober jl.
Bij onderzoek bleek sprake van de volgende letsels:
- Twee steekwonden rond het linker oog;
- Actief bloedende steekwond ter hoogte van de linker onderkaak;
- Kleine en oppervlakkige steekwond aan de borstkas links, tussen de 3e en 4e rib;
- 4 loszittende voortanden van de onderkaak en,
- Fors bloedverlies.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2020, opgenomen op p. 96 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op donderdag 22 oktober 2020 nam ik telefonisch contact op met getuige [getuige] . Aan de hand van de door mij gestelde vragen verklaarde getuige: "Ik heet [getuige] en woon aan de [straatnaam] te Groningen. Omstreeks 00:30 uur hoorde ik geschreeuw en hulpgeroep. Het kwam vanuit een flat tegenover de woongroep. Ik rende naar buiten. Ik ben naar binnen gegaan en liep via de trap naar boven. Ik zag dat er boven in de flat een man op de vloer van de galerij lag. De man zat onder het bloed. Hij lag voor de deur van een woning. Ik zag dat het T-shirt van de man vastzat tussen de deur en het kozijn van de woning waar de man voor lag. Ik hoorde dat hij zei dat dat hij was gestoken. Hij zei dat de dader nog in de woning was. Ik zag dat hij een steekwond bij zijn kin en een steekwond bij zijn borst had. Ik heb meerdere keren de politie gebeld. Het leek alsof de man dood ging. Ik zag dat de man door de ambulance werd meegenomen. Ik zag even later dat de politie de woning binnenging en een man aanhield”.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 oktober 2020, opgenomen op p. 41 van het forensisch dossier, onderdeel uitmakend van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Inbeslagneming
Plaats: [straatnaam] te Groningen
Datum: 16 oktober 2020
Omstandigheden: Mes werd aangetroffen in de woning van de verdachte. Het mes was bebloed en mogelijk gebruikt bij het steekincident.
Goednummer: PL0100-2020285731-1320624
Spoor identificatienr.: AANA4707NL.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.11.04.169 d.d. 30 november 2020 opgemaakt door M.J.W.Pouwels, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 50 e.v. van het forensisch dossier, onderdeel uitmakend van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht om mes AANA4707NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Tevens is verzocht de DNA-profielen van verdachte [verdachte] RFJ229 en slachtoffer [slachtoffer] WAAC0833NL te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AANA4707NL#01 en
AANA4707NL#02
(bloedsporen vanaf lemmet mes)
slachtoffer W.B. [slachtoffer]
meer dan 1 miljard
AANA4707NL#03 en
AANA4707NL#04
(bloedsporen vanaf heft mes)
slachtoffer W.B. [slachtoffer]
meer dan 1 miljard
AANA4707NL#05
(heft mes (met bloed))
slachtoffer W.B. [slachtoffer]
meer dan 1 miljard
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken op de wijze zoals ten laste gelegd. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken in en rondom zijn gezicht op het moment dat het slachtoffer bij hem in de woning was.
De verklaring die verdachte heeft afgelegd omtrent hetgeen er die avond zou zijn voorgevallen acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk en hiervoor is in het dossier ook geen enkel aanknopingspunt te vinden.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen ook blijkt dat verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken in de overgang van zijn hals naar zijn gezicht (te weten rondom zijn linker onderkaak). Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het steken onder de kin van het slachtoffer zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of deze handelingen van verdachte zijn aan te merken als het plegen van een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte het volle opzet had op de dood van het slachtoffer. Nu er geen sprake is van vol opzet, rijst de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met een mes steken in onder andere het hoofd/halsgebied, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd en de hals zijn immers kwetsbare lichaamsdelen, waarin zich vitale organen en bloedvaten bevinden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat het slachtoffer in dit geval niet dodelijk is geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan verdachte te danken geweest, en doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans dat het slachtoffer door het handelen van verdachte had kunnen komen te overlijden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 16 oktober 2020 te Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-die [slachtoffer] met een mes boven het linkeroog heeft gestoken en
-met een mes in de overgang van hals/gezicht heeft gestoken en
-met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

primairpoging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, mede op basis van het advies van de deskundigen, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden toegerekend, zodat hij daarvoor niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank allereerst kennis genomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 8 februari 2021, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser (psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie, een niet nader gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik (ernstig), heroïnegebruik (in lichte mate) en cannabisgebruik (in lichte mate). Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater geeft aan dat er, nu verdachte het plegen van het ten laste gelegde ontkent, geen uitspraak kan worden gedaan over of, en zo ja in welke mate, deze stoornissen het gedrag van verdachte beïnvloedden ten tijde van het ten laste gelegde. Als verdachte echter gehandeld heeft vanuit de psychose die in die tijd aanwezig was, hetgeen de psychiater zeer waarschijnlijk acht, dan is het mogelijk dat het ten laste gelegde samenhangt met die paranoïde psychotische toestand en in dat geval zou het hem niet toe te rekenen kunnen zijn.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 9 februari 2021, opgemaakt door drs. K.A. Rose (GZ-psycholoog). De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie. Daarnaast heeft de psycholoog geconcludeerd dat er sprake is van een stoornis in cocaïne-, heroïne- en cannabisgebruik in ernstige mate omdat drugsgebruik psychotische symptomen kan verergeren. Verdachte functioneert op het niveau van iemand met een licht verstandelijke beperking en heeft veel externe structuur en aansturing nodig. Voornoemde stoornissen waren volgens de psycholoog aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en gelet op de volledig verstoorde realiteitstoetsing in het kader van het psychotische toestandsbeeld werd het denken en handelen van verdachte volledig bepaald door wanen en lijkt hij totaal geen besef te hebben gehad van zijn eigen gedrag. Daarom adviseert de psycholoog om het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard, in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de psycholoog en de psychiater op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de (wat de psychiater betreft voorzichtige) conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde aan verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt in zoverre de conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze dan ook over.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte niet strafbaar is, nu de bewezenverklaarde feiten hem wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Overwegingen ten aanzien van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte, ter zake van het primair ten laste gelegde, de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd (ongemaximeerd).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer [slachtoffer] meerdere keren met een mes te steken in en rondom zijn gezicht. Het slachtoffer mag daarbij van geluk spreken dat deze aanval vanuit verdachte niet daadwerkelijk een fatale afloop heeft gehad. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft hem niet alleen letsel, maar ook een traumatische ervaring bezorgd.
Verdachte zelf blijft ontkennen iets met de steekpartij te maken te hebben en geeft een geheel andere lezing van hetgeen er die bewuste avond zou zijn voorgevallen, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat hij zich werkelijk niet bewust is van wat hij heeft aangericht.
Normaal gesproken – dat wil zeggen in het geval het strafbare feit aan verdachte toe te rekenen was geweest – zouden alle hiervoor genoemde omstandigheden meewegen in de strafmaat. Van een straf kan in dit geval echter geen sprake zijn, nu de rechtbank er op advies van deskundigen van uitgaat dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en de wet bepaalt dat aan iemand die ontoerekeningsvatbaar is geen straf kan worden opgelegd.
Wel kan in dit geval een maatregel worden opgelegd, te weten de maatregel tbs met verpleging van overheidswege. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van zo’n maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van een strafbaar feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, zoals hier het geval is, de tbs-maatregel worden opgelegd indien:
-
het door hem begane misdrijf bedreigd wordt met een gevangenisstraf van vier jaar of meer;
- én de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 10 jaren is gesteld. Aan het eerste vereiste is derhalve voldaan. Aan het tweede vereiste, dat erop neerkomt dat de samenleving tegen verdachte beschermd moet worden zolang er door de stoornis een reëel gevaar bestaat dat hij in herhaling valt, is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan. De rechtbank wijst in dit verband allereerst op de eerder al genoemde Pro Justitia rapportage (psychiatrisch), waarin de psychiater het volgende opmerkt:
“Zoals weergegeven bij de forensische overwegingen kan onderzoeker vanwege de ontkenning van betrokkene geen uitspraak doen over de kans op herhaling van het ten laste gelegde. Wel heeft onderzoeker een inschatting van geweldgebruik door betrokkene in zijn
algemeenheid weergegeven. Onderzoeker beschrijft een aantal belastende factoren daarvoor; samengevat zijn de belastende factoren: de schizofrenie met paranoïde psychoses met sociaal verval en een gedesorganiseerd bestaan waaraan hij lijdt, een mogelijke zwakbegaafdheid, stoornis in drugsgebruik en mogelijk alcohol terwijl er mogelijk een vroegkinderlijke traumatisering is. Er zijn momenteel nauwelijks beschermende factoren als hij geen klinische behandeling zou krijgen. Hij heeft geen ziektebesef zodat daaraan geen beschermende betekenis ontleend kan worden.”
De rechtbank wijst voorts op de Pro Justitia rapportage (psychologisch) waarin de psycholoog het volgende opmerkt:
“Uit de standaard risicotaxatielijsten blijkt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag, afgewogen door de aanwezigheid van risicofactoren af te zetten tegen beschermende factoren, hoger is. De zorg voor de kans op toekomstig gewelddadig gedrag ligt bij de psychische problematiek van betrokkene in combinatie met drugsgebruik.”
Om dit risico voldoende in te dammen, adviseren beide deskundigen om verdachte een behandeling op te leggen in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege. Zowel de psychiater als de psycholoog geven in hun rapportage aan dat zij lichtere vormen van behandeling ontoereikend achten.
Gelet op deze adviezen, in het bijzonder de vaststelling dat een lichtere vorm van behandeling niet voldoende is om het herhalingsgevaar voldoende te beteugelen, is er geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank zal die maatregel dan ook opleggen.
Omdat deze maatregel wordt opgelegd wegens het plegen van een poging tot doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd. De maatregel kan dus in beginsel - als aan voorwaarden is voldaan - onbeperkt worden verlengd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 165,85 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade op het standpunt gesteld dat dit bedrag grotendeels toegewezen kan worden, met dien verstande dat zij de rechtbank heeft verzocht kritisch te kijken naar het gevorderde bedrag van € 9,04 (zijnde de kosten voor het trekken van een tand of kies) en het causale verband tussen die schade en het strafbare feit.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van 18/258955-20, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.165,85(zegge: drieduizend honderdvijfenzestig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 3.165,85 (zegge: drieduizend honderdvijfenzestig euro en vijfentachtig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit € 165,85 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 41 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2021.