ECLI:NL:RBNNE:2021:158

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
18/213118-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in woning

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De feiten vonden plaats in de nacht van 22 augustus 2020, toen de verdachte, na overmatig gebruik van alcohol en drugs, de woning van het slachtoffer binnendrong met de intentie om geld af te dwingen. De verdachte heeft het slachtoffer geslagen en geschopt, waardoor deze zich gedwongen voelde om € 75,- af te geven. De rechtbank heeft overwogen dat de oriëntatiepunten voor een woningoverval niet als uitgangspunt konden dienen, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in de strafmaat betrokken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze eis te fors was. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van afpersing is wettig en overtuigend bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/213118-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[vedachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 januari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 augustus 2020, te Harlingen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, [straatnaam] , een geldbedrag van 75 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een toegangsdeur van dat wooncomplex te forceren en/of de deur van dat appartement te forceren en/of die [slachtoffer] (een) (vuist)slag(en) in het gezicht te geven en/of te slaan op het hoofd en/of te schoppen in het gezicht, althans tegen het lichaam;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2020, te Harlingen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, [straatnaam] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 75 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door een toegangsdeur van dat wooncomplex te forceren en/of de deur van dat appartement te forceren en/of die [slachtoffer] (een) (vuist) slag(en) in het gezicht te geven en/of te slaan op het hoofd en/of te schoppen in het gezicht, althans tegen het lichaam;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 augustus 2020, te Harlingen, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (een) (vuist)slag(en) in het gezicht te geven en/of te slaan op het hoofd en/of te schoppen in het gezicht, althans tegen het lichaam.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich met geweld toegang tot de woning van aangever heeft verschaft en vervolgens aangever heeft geslagen en geschopt. Aangever heeft daarop € 75,00 aan verdachte gegeven. Verdachte heeft een foto van het letsel van aangever gemaakt en gedreigd deze foto op social media te plaatsen als aangever de rest van het bedrag niet zou betalen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft -onder overlegging van een pleitnota- gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een wegnemingshandeling, wat voor een bewezenverklaring van diefstal wel een vereiste is. Ook was er geen sprake van een oogmerk om door middel van geweld de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of de vlucht mogelijk te maken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang en dat het causaal verband tussen het geweld en de afgifte van het geld ontbreekt. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 januari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 22 augustus 2020 heb ik in Harlingen de centrale deur naar de woning van [slachtoffer] geforceerd. Ik was zo geïrriteerd dat ik daarna de voordeur van zijn woning met een brandblusser geforceerd heb. Ik heb hem geslagen. Ik heb tegen hem gezegd dat hij het geleende geld terug moest betalen. Hij heeft € 75,00 aan mij gegeven.
Mij wordt de foto op pagina 79 van het procesdossier getoond. Ik heb die foto gemaakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 augustus 2020, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020230963 d.d. 9 september 2020, inhoudend als verklaring van [vedachte] :
In [café] heb ik een stuk of zes à zeven biertjes gedronken. Rond 01.00 uur was ik bij [slachtoffer] .
Ik had eerst aangebeld en op de deur geslagen beneden en daar reageerde hij niet op. Toen deed hij niet open en heb ik de onderste toegangsdeur opengeschopt. Hierna ben ik naar boven gegaan en heb ik tegen zijn kamerdeur geslagen en geschopt, zeg maar bonzen dat hij open moest doen. Toen zag ik een brandblusser in de gang staan en die heb ik gebruikt om de deur in te slaan. Toen de deur open was ben ik naar binnen gestoven en heb hem hard met de vuist in zijn gezicht geslagen.
Ik ben al tijden bezig om het geld van hem terug te krijgen en [naam] ook. Ik zag bij zijn woning het licht branden en dat was de reden dat ik naar hem toeging om hem eindelijk een keer te kunnen spreken. U houdt mij voor dat ik het een beetje zat was dat hij niet betaalde. Ja. Eerst wilde ik gewoon gaan kijken en toen ik daar kwam en aannam dat hij thuis was
en hij niet opendeed, raakte ik geïrriteerd. Ik had ook al wat gedronken en misschien raakte ik daardoor ook eerder geïrriteerd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2020, opgenomen op pagina 34 e.v. van voormeld dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben vanavond mishandeld door de mij bekende [vedachte] . Hij is met geweld mijn woning binnen gedrongen en heeft mij meerdere keren geslagen en geschopt. Hij heeft dit gedaan omdat ik zijn vriendin nog 150 euro verschuldigd ben.
Vanmorgen omstreeks 01:00 uur zag ik via de spion dat [vedachte] heel erg boos was en mogelijk onder invloed. Dat hij boos was concludeer ik uit het feit dat [vedachte] met veel bombarie de trap op kwam lopen. Al schreeuwend was [vedachte] de trap opgelopen.
Toen ik hem via de spion aan keek zag ik een verwilderde blik in zijn ogen. Het was net of hij verdovende middelen had gebruikt. Ik ken die blik wel, want ik heb in het verleden ook gebruikt. Verder weet ik dat [vedachte] ook gebruikt en dat als hij drank en verdovende middelen heeft gebruikt, hij een psychopaat wordt. [vedachte] schreeuwde dat ik de deur open moest doen. Vervolgens zag ik dat [vedachte] achteruit liep en ben ik bij de deur weg gegaan. Daarna heeft [vedachte] behoorlijk hard tegen de deur van mijn appartement aangeschopt. Ik denk dat hij in totaal zes keer met kracht tegen mij deur heeft aangeschopt, voordat deze bezweek. De deur werd op een gegeven moment open getrapt. Ik was op dat moment bezig met het alarmnummer van de politie te bellen.
Op het moment dat [vedachte] mijn appartement binnen kwam, stond ik nabij de keuken. [vedachte] liep zonder iets te zeggen op mij af en gaf mij gelijk een behoorlijke klap in mijn gezicht. Hij raakte mij met één van zijn vuisten op mijn linkeroog. Door deze klap viel ik en kwam op de vloer terecht. Vrij kort daarop werd ik door [vedachte] in mijn gezicht getrapt. Ik weet zeker dat ik getrapt ben, want dat heb ik gezien. Dat was een behoorlijke trap ter hoogte van mijn rechter oogkas. Mijn oren begonnen gelijk te suizen en het bloed droop van mijn gezicht af. Ik probeerde op te staan maar was gelijk misselijk. [vedachte] sloeg mij gelijk weer in het gezicht. Ik hoorde dat [vedachte] tegen mijn riep dat hij mij dood zou maken en dat hij nog nooit zo'n smerig kankerjong had meegemaakt. Hierna heeft hij nog een paar maal op mijn hoofd geslagen. Ik probeerde zoveel mogelijk deze klappen af te weren met mijn handen, maar dat lukte niet helemaal. Ik denk dat [vedachte] mij twee keer geschopt heeft en ongeveer vijf keer met de vuist heeft geslagen. De schoppen en slagen in mijn gezicht deden mij pijn en hebben letsel veroorzaakt. Na de laatste klap zei [vedachte] tegen mij dat hij nog 150 euro van mij kreeg en dat hij dit nu kwam halen. [vedachte] heeft toen met zijn telefoon foto's van mij gemaakt. Toen ik hem daarover aansprak, deelde [vedachte] mede dat ik moest blijven staan en mij niet moest aanstellen. Hierop kreeg ik weer een vuistslag in mijn gezicht. Ik zag dat [vedachte] mijn portemonnee pakte en dat hij hier 75 euro uit haalde. Ik zag dat [vedachte] toen mijn woning weer verliet. Ik hoorde hem nog zeggen dat ik binnen 24 uur de overige 75 euro moest betalen, anders werd ik dood gemaakt. Ik was hevig ontdaan.
Nadat [vedachte] was weggegaan, ben ik naar de dokterswacht in Leeuwarden gegaan. Daar moest ik gehecht worden onder mijn rechteroog. Ik heb verder een verdikking nabij mijn rechter- en linkeroog. Op dit moment heb ik ook pijn aan mijn kaken en heb nog steeds erge hoofdpijn. Het suizen in mijn oren is wel opgehouden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 28 augustus 2020, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Hij vroeg mij geld. Hij vroeg hoeveel geld ik had. Ik heb op dat moment in mijn beurs gekeken. Daar zat 75 euro in en die heb ik hem gegeven. Ik wilde niet weer klappen hebben. Ik heb het dus wel zelf gegeven omdat ik bang was voor hem. Ik was niet in staat om er tegen in te gaan. De beurs zat in mijn kontzak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 augustus 2020, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Op 22 augustus 2020 omstreeks 01.00 uur, bevond ik mij in mijn woning [straatnaam] te Harlingen. Ik bevond mij in mijn woonkamer. Ik hoorde een paar harde knallen en geschreeuw van buitenaf. Dat was bij de centrale voordeur beneden aan de straat. Ik hoorde: " [slachtoffer] open doen". Ik hoorde dit meerdere malen. Ik hoorde drie of vier harde knallen. Ik keek door de ramen van mijn woonkamer naar beneden. Deze ramen bevinden zich aan de straatzijde. Ik zag niets meer. Hierna hoorde ik in het halletje gebonk en geschreeuw. Ik hoorde weer geschreeuw: " [slachtoffer] open doen". Ik keek nog even in mijn eigen hal, maar zag toen niets. Het werd hierna rustig. Heel zachtjes deed ik mijn voordeur van het slot en zag een paar donkerblauwe klompen in het centrale halletje staan. In de linker klomp zag ik bovenop een barst zitten. Daarnaast zag ik een brandblusser liggen. Deze staat normaal netjes in het hoekje van de hal.
Ik hoorde gerommel, geluid bij [slachtoffer] uit het appartement vandaan komen. Het klonk als onenigheid. Vervolgens sloot ik mijn deur. Ik liep weer naar het raam. Er stonden buiten wat mensen te roepen. De mensen maakten zich zorgen om [slachtoffer] . Op dat moment zag ik een manspersoon naar buiten gaan en richting [straatnaam], richting [café] , rennen. Ik kende de man niet.
Ik ben boven het halletje ingelopen en aan [slachtoffer] zijn deur geroepen. Ik heb hem geroepen: " [slachtoffer] gaat het?". Uiteindelijk deed hij open. Ik zag dat hij behoorlijk bebloed gezicht had. Ik zag dat hij een snee onder zijn rechter oog had. Ik zag bloed bij zijn gezicht naar beneden lopen, maar ook een bloedspoor richting zijn oor. Hij kwam versuft over.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een foto van een waarneembericht van de Huisartsenpost Post Leeuwarden d.d. 22 augustus 2020, voor zover inhoudend:
Patiënt : [slachtoffer]
Geboortedatum : [geboortedatum] -1991
Waarneembericht van : J. de Boer, huisarts
Contactdatum 22-08-2020
Werd aangevallen in een keer. Toen klappen in het gezicht. Was thuis. Een kennis had de voordeur ingetrapt en de gezamenlijke ingang deur en stond toen ineens binnen.
Niet bewusteloos geweest. Was geslagen, toen viel hij op de grond en werd toen in het gezicht geschopt. Kan de tanden nog wel goed op elkaar krijgen.
(O) boven linker oog een schaafwondje, rechterkant gelaat onder het gestolde bloed, diepe wond onder het oog op het jukbeen rechts, verder helder en adequaat, geen alcohol, restanten bloedneus beide kanten.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij de politie verklaard heeft dat hij verontwaardigd was dat aangever nog steeds niet het geleende geld terug had betaald. Verdachte zag die bewuste nacht licht in de woning van aangever branden en heeft aangebeld. Omdat aangever de deur niet opendeed, raakte verdachte geïrriteerd. Verdachte heeft eerst de toegangsdeur en daarna de voordeur geforceerd. Eenmaal binnen heeft verdachte aangever een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangever in bewoordingen die hij zich niet meer kan herinneren, duidelijk gemaakt heeft dat aangever het geld terug moest betalen. Vervolgens heeft aangever verdachte € 75,00 gegeven.
De verklaring van verdachte dat hij niet heeft geschopt, wordt weersproken door de aangifte en de verklaring van aangever bij de huisartsenpost dat hij is geslagen en geschopt. Daarbij komt dat de enkele vuistslag onvoldoende het door de arts aangetroffen letsel kan verklaren.
Verdachte heeft door aldus te handelen fors geweld uitgeoefend waardoor aangever zich gedwongen heeft gevoeld geld af te geven. Aangever heeft daarover verklaard dat hij bang was voor verdachte en niet in staat was tegen verdachte in te gaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij klompen in het centrale halletje heeft zien staan en daarna onenigheid hoorde uit aangevers woning. Die verklaring alsmede de foto op p. 79, waarop verdachte ten tijde van het voorval ongeschoeid in de woning van het slachtoffer is te zien, maken dat de rechtbank ervan uit gaat dat aangever is geschopt zonder dat verdachte zijn klompen droeg. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij aangever niet heeft geschopt, dat als hij dat gedaan zou hebben, het letsel van aangever ernstiger zou zijn geweest omdat hij die avond klompen droeg, niet geloofwaardig acht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 22 augustus 2020 te Harlingen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, [straatnaam] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 75 euro, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door een toegangsdeur van dat wooncomplex te forceren en de deur van dat appartement te forceren en die [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht te geven en te slaan op het hoofd en te schoppen in het gezicht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair Afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 6 november 2020, opgemaakt door
dr. R.W. Blaauw. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een matige stoornis in alcoholgebruik, een lichte stoornis in cocaïnegebruik en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde narcistische en antisociale trekken. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en hebben de gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank toekomt aan het opleggen van een straf voor het primair of subsidiair ten laste gelegde, gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de praktische hulp en een alcoholverbod. Voor zover de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, verzoekt de raadsvrouw oplegging van een gevangenisstraf van minder dan één maand.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage van dr. R.W. Blaauw d.d. 6 november 2020, de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 15 december 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 22 augustus 2020 schuldig gemaakt aan afpersing. Verdachte is na overmatig gebruik van alcohol en drugs, de woning van het slachtoffer binnengedrongen met de intentie het slachtoffer geld af te dwingen.
Het ging daarbij om geld dat het slachtoffer van verdachtes vriendin had geleend. Verdachte heeft ernstig geweld toegepast door het slachtoffer te slaan en te schoppen. Het slachtoffer voelde zich daardoor gedwongen geld af te geven. De eigen woning is bij uitstek een plek waar het slachtoffer veilig zou moeten kunnen zijn. Die veiligheid is door verdachte geschonden.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor alcohol gerelateerde delicten.
De kans op herhaling van een geweldsdelict wordt door de psycholoog als hoog ingeschat indien verdachte niet behandeld wordt voor zijn middelengebruik en persoonlijkheidspathologie. De psycholoog adviseert om verdachte ambulant te laten behandelen door een instelling voor forensische verslavingszorg. Een forse straf als stok achter de deur wordt noodzakelijk geacht.
De reclassering heeft aangegeven dat zij een duidelijk patroon van diverse delicten zien, steeds onder invloed van verdovende middelen. Het recidive risico wordt als
hoog-gemiddeld ingeschat. Om het recidive risico in te perken is het noodzakelijk dat er middels behandeling in een gedwongen kader wordt ingezet op de aanwezige middelen- en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een alcohol- en drugsverbod, een contactverbod en hulpverlening op praktisch gebied.
De rechtbank is van oordeel dat de oriëntatiepunten voor een woningoverval in dit geval niet als uitgangspunt kunnen dienen. Het slachtoffer is in zijn woning met aanzienlijk geweld geld afhandig gemaakt en dat is ernstig. De omstandigheden waaronder dit is gebeurd, zijn echter bijzonder. Verdachte en slachtoffer kennen elkaar al lange tijd en het slachtoffer heeft verdachte zien en horen aankomen bij zijn appartement. Er bestond kennelijk een verschil van mening over geld dat -volledig- is geëscaleerd. Bij deze omstandigheden past geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, maar de straf die de officier van justitie heeft geëist is naar het oordeel van de rechtbank te fors. Verder zal de rechtbank de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte meer in de strafmaat betrekken dan de officier heeft gedaan.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren opleggen, zulks met aftrek van het voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, worden verbonden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot acht maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden.
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, geen alcohol en drugs gebruikt en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of ademonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren 20 november 1992, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig acht.
5. dat de veroordeelde indien de reclassering dat nodig vindt, meewerkt aan hulpverlening op praktisch gebied zoals financiën en of het vinden en behouden van huisvesting, ook indien dit inhoudt dat er een schuldhulpverleningstraject opgestart dient te worden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.