ECLI:NL:RBNNE:2021:1568

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
176195
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen ex-partner en kind afgewezen wegens gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een omgangsregeling tussen de man en het kind van de vrouw. De man, die niet de biologische vader van het kind is, verzocht om een omgangsregeling waarbij het kind één weekend per veertien dagen bij hem zou verblijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw ongeveer vijf jaar een relatie hebben gehad, maar dat deze relatie in het voorjaar van 2020 is geëindigd. De vrouw heeft sindsdien een nieuwe relatie en is alleen belast met het gezag over het kind.

De rechtbank heeft de procesgang en de feiten van de zaak in detail bekeken. De man heeft gesteld dat hij gedurende de relatie nauw betrokken was bij het kind, maar de vrouw heeft dit betwist. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man, na de betwisting door de vrouw, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een significante rol heeft gespeeld in de verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank heeft ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) over de ontwikkeling van het kind genoteerd, maar heeft geen aanleiding gezien voor een onderzoek door de RvdK, aangezien de man niet ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank heeft uiteindelijk de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling, en heeft benadrukt dat de vrouw en het kind al onder begeleiding van hulpverlening staan. De beschikking is gegeven te Leeuwarden door de kinderrechter en kan in hoger beroep worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176195 / FA RK 20-1383
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 april 2021
inzake
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.De procesgang

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen op 30 november 2020, van de man;
- een F9-formulier van 12 maart 2021, met een bijlage, van de vrouw;
- een brief van 16 maart 2021, met bijlagen, van de man;
- een F9-formulier van 16 maart 2021, met een bijlage, van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 maart 2021. Aanwezig zijn geweest:
- de man, bijgestaan door mr. De Jong;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Boer;
- [naam medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben ongeveer 5 jaar een relatie met elkaar gehad. De relatie is in het voorjaar 2020 definitief geëindigd. De vrouw heeft sinds april/mei 2020 een nieuwe relatie.
2.2.
De vrouw is de moeder van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . [het kind] woont bij de vrouw en zij is alleen belast met het gezag over [het kind] . Op de geboorteakte van [het kind] zijn geen gegevens van de vader ingevuld.
2.3.
De man is niet de biologische vader van [het kind] .

3.Het verzoek

3.1.
De man heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [het kind] , in die zin dat [het kind] één weekend per veertien dagen bij hem zal verblijven van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [het kind] op vrijdag haalt en de vrouw [het kind] op zondag ophaalt.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid van de man

4.1.
De rechter stelt op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd recht op omgang.
4.2.
Dit betekent onder meer dat een ieder die een nauwe persoonlijke betrekking met een kind heeft, in principe recht heeft op omgang met dit kind. De rechtbank dient dan ook allereerst te beoordelen of er tussen de man en [het kind] daadwerkelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
4.3.
De man stelt dat hij vijf jaar lang nauw betrokken is geweest bij [het kind] . De man woont in [woonplaats man] , maar verbleef als hij niet hoefde te werken bij de vrouw en [het kind] in [woonplaats vrouw] , in elk geval op zaterdag en zondag en een doordeweekse dag. De man ging met de vrouw en [het kind] mee naar school, naar ziekenhuisbezoeken en hij was betrokken bij de hulpverleningstrajecten voor [het kind] . Volgens de man werd hij als partner van de vrouw, door de instanties gezien als degene die de vaderrol op zich had genomen. De man werd door [het kind] heitie (Fries voor vader) genoemd. Ook heeft de man in 2018 een tijdlang bij de vrouw en [het kind] gewoond. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, is er nog omgang tussen [het kind] en de man geweest tot 6 augustus 2020.
4.4.
De vrouw betwist dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen de man en [het kind] . Zij stelt dat de man tijdens de relatie bij hen kwam als hij vrij was, maar dat zij dan altijd samen bij [het kind] waren. De man heeft volgens haar, op een enkele keer na, nooit alleen voor [het kind] gezorgd. Volgens haar was de relatie tussen haar en de man al veel eerder dan in het voorjaar 2020 verbroken, maar accepteerde de man dat niet. De man bleef ieder weekend bij haar langskomen en zij kon geen weerstand bieden tegen de man. Na het verbreken van de relatie stond de vrouw open voor omgang tussen de man en [het kind] , maar na een escalatie in augustus 2020 niet meer. [het kind] is na april 2020 slechts een paar keer alleen bij de man geweest.
4.5.
De RvdK heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [het kind] . De RvdK heeft wel opgemerkt dat mocht er ooit wel sprake van zijn geweest, dat deze betrekking nu verbroken is, gelet op de verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw. Nu ook de verhouding tussen de vrouw en haar ouders (de grootouders van [het kind] ) is verstoord, maakt de RvdK zich ernstige zorgen over de ontwikkeling van [het kind] . Hij dreigt de dupe te worden van de verstoorde relaties tussen de volwassenen om hem heen. De RvdK heeft een onderzoek aangeboden, waarbij ook gekeken zal moeten worden of er signalen zijn die maken dat dit moet worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tijdens de zitting is bevestigd dat partijen nooit in gezinsverband hebben samengewoond. De man kwam op zaterdag aan het eind van de dag bij de vrouw en vertrok dan weer op zondag in verband met zijn werk. Ook kwam de man op een doordeweekse dag langs. Partijen waren dan altijd samen met [het kind] . De man is in 2018 slechts een aantal weken achtereen bij de vrouw geweest. Het ligt echter niet voor de hand dat de man toen een grote rol speelde in de verzorging en opvoeding van [het kind] , omdat hij bij de vrouw verbleef om te revalideren na een open hartoperatie. De rechtbank is van oordeel dat de man, na de betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zodanige rol in de verzorging en opvoeding van [het kind] had, dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [het kind] als bedoeld in artikel 1:377a BW. Dat hij mee is geweest naar gesprekken op school, ziekenhuizen of hulpverlenende instanties maakt dat niet anders. Immers de vrouw was daar, op een enkele keer na, altijd bij aanwezig.
4.7.
De rechtbank verklaart dan ook de man niet ontvankelijk in zijn verzoek.
4.8.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op. De rechtbank deelt de zorgen van de RvdK over [het kind] . De rechtbank ziet echter geen reden voor een onderzoek door de RvdK in deze zaak. De man wordt immers niet ontvangen in zijn verzoek tot omgang met [het kind] . Bovendien is er veel hulpverlening betrokken bij de vrouw en [het kind] en de rechtbank vertrouwt erop dat als er zorgen zijn over de thuissituatie van de vrouw, de hulpverlenende instanties een melding zullen doen bij de RvdK.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 7 april 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 31