ECLI:NL:RBNNE:2021:1567

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
175645
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootouders en kleinkind afgewezen wegens onrust en spanning

In deze zaak hebben de grootouders van een kind verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, zodat zij één dag per week met hun kleinkind kunnen doorbrengen. De grootouders zijn de ouders van de moeder van het kind, dat bij de moeder woont en waarvan de vader niet op de geboorteakte staat vermeld. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de grootouders in hun verzoek erkend, maar het verzoek uiteindelijk afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment in strijd is met de belangen van het kind. Er is sprake van een verstoorde relatie tussen de grootouders en de moeder, wat leidt tot onrust en spanning die schadelijk kan zijn voor het kind. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat er eerst gewerkt moet worden aan het verbeteren van de relatie tussen de betrokken partijen voordat er een omgangsregeling kan worden overwogen. De rechtbank roept partijen op om, eventueel met hulp van de hulpverlening, zelf afspraken te maken over het contact tussen het kind en de grootouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/175645 / FA RK 20-1246
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 april 2021
inzake

1.[naam grootmoeder] ,

2. [naam grootvader],
beiden wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de grootouders,
advocaat mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[naam vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.De procesgang

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, binnengekomen op 29 oktober 2020, van de grootouders;
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 maart 2021. Aanwezig zijn geweest:
- de grootouders, bijgestaan door mr. De Jong;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Boer;
- [naam medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK).

2.De feiten

2.1.
De vrouw is de moeder van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . [het kind] woont bij de vrouw en zij is alleen belast met het gezag over [het kind] . Op de geboorteakte van [het kind] zijn geen gegevens van de vader ingevuld.
2.2.
De grootouders zijn de ouders van de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De grootouders hebben verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en [het kind] , in die zin dat [het kind] één dag per week (zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur) bij hen zal verblijven.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid grootouders
4.1.
De rechter stelt op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd recht op omgang.
4.2.
Dit betekent onder meer dat een ieder die een nauwe persoonlijke betrekking met een kind heeft, in principe recht heeft op omgang met dit kind mits er geen sprake is van een van de ontzeggingsgronden genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW.
4.3.
De rechtbank dient dan ook allereerst te beoordelen of er tussen de man en [het kind] daadwerkelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank dient dan ook allereerst te beoordelen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [het kind] en zijn grootouders, als bedoeld in artikel 1:377a BW, of een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
4.4.
Uit jurisprudentie blijkt dat het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van nauwe persoonlijke betrekking of 'family life'. Ook zal moeten blijken van bijkomende omstandigheden. Voor het stellen en aannemelijk maken van deze bijkomende omstandigheden worden echter minder strenge eisen gesteld aan naaste bloedverwanten zoals grootouders omdat aangenomen wordt dat een kind er in het algemeen baat bij heeft om met zijn naaste familie (hechte) banden te hebben.
4.5.
Op grond van de standpunten van partijen en hun verklaringen op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Vanaf de geboorte van [het kind] in 2014 was er intensief contact tussen de grootouders en [het kind] . De vrouw woonde destijds in [plaatsnaam] en werkte dagelijks als bloemist vanuit een unit op het erf van de grootouders. Als de vrouw werkte namen de grootouders de zorg voor [het kind] op zich. In 2016 is de vrouw gestopt als bloemist in verband met gezondheidsproblemen. De vrouw woonde in hetzelfde dorp als haar ouders en er was vrijwel dagelijks contact tussen de grootouders en [het kind] tot de zomer van 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is door de grootouders voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een regelmatig en goed contact hadden met [het kind] en dat zij zeer betrokken waren in zijn leven. Gelet op hetgeen ter zitting over en weer is verklaard acht de rechtbank het ook voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van contacten tussen de grootouders en [het kind] die het normale contact tussen grootouders en hun kleinkind te boven gaat en dat sprake is van een dusdanige band tussen de grootouders en [het kind] dat die is aan te merken als 'family life'. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de grootouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
verzoek tot omgang
4.6.
De grootouders willen graag omgang met [het kind] en geven aan dat [het kind] ook graag met hen contact wil. De grootouders stellen dat ze [het kind] altijd hebben verzorgd en opgevoed, ook omdat de vrouw hem vaak afstootte. Sinds de vrouw hulp heeft gezocht, verdraait zij volgens de grootouders, de waarheid. De grootouders begrijpen niet dat het contact ineens is gestopt en dat zij [het kind] alleen nog onder begeleiding mogen zien. Volgens hen speelt de ex van de vrouw, [naam ex van de vrouw] , hierin geen rol, omdat die al lang niet meer bij hen over de vloer komt. De grootouders vermoeden dat juist de huidige partner van de vrouw hierin een rol speelt.
4.7.
De vrouw stelt voorop dat de band tussen haar en haar ouders altijd prima was. De grootouders pasten het eerste anderhalf jaar grotendeels op [het kind] . Daarna was er sprake van een normale grootouders/kleinzoon relatie. Volgens de vrouw is de band verslechterd, nadat haar relatie met [naam ex] is geëindigd en haar ouders wel contact hielden met [naam ex] . De vrouw geeft aan dat zij problemen heeft met [naam ex] en dat zij aangifte tegen hem heeft gedaan. Ook heeft de hulpverlening bij de vrouw aangegeven dat [naam ex] niet langer betrokken moet zijn. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij openstaat voor omgang onder de voorwaarde dat [naam ex] geen contact met [het kind] heeft als [het kind] bij de grootouders is. De vrouw geeft verder aan dat zij hulp heeft ingeschakeld om de moeder/zoon-band te normaliseren en te versterken. Zij heeft daarvoor rust en ruimte nodig.
4.8.
De RvdK stelt voorop dat het in de basis belangrijk is voor een kind dat er contact is met zijn of haar familie. Dit geldt ook voor [het kind] . Op dit moment is er echter veel spanning en onrust mede door de verstoorde relatie tussen de vrouw en de grootouders. [het kind] kan hier last van krijgen. Volgens de RvdK bestaat het risico dat de spanningen juist oplopen als het contact tussen [het kind] en de grootouders wordt afgedwongen middels een omgangsregeling. Het vastleggen van een omgangsregeling zal dan vermoedelijk leiden tot een verslechtering van de situatie en er bestaat een kans dat er dan nooit meer contact zal zijn. Gelet op de huidige verstoorde verhouding tussen de moeder en de grootouders is het vastleggen van een omgangsregeling tussen [het kind] en de grootouders volgens de RvdK dan ook niet in het belang van [het kind] .
De RvdK spreekt echter wel de hoop uit dat het partijen lukt om met behulp van de hulpverlening afspraken te maken over het contact tussen [het kind] en zijn grootouders. Het belang van [het kind] moet daarbij voorop staan.
4.9.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en het advies van de RvdK is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen [het kind] en de grootouders op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank overweegt daartoe dat de band tussen de vrouw en de grootouders altijd hecht is geweest, maar dat hun relatie inmiddels ernstig verstoord is geraakt door het verschil van inzicht over wat er in het verleden is gebeurd. De vrouw heeft een turbulente periode achter de rug en partijen verzanden telkens in een welles/nietes houding, omdat er over en weer een groot wantrouwen is ontstaan. De spanningen tussen partijen lopen op en het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [het kind] hier last van heeft. De verstoorde relatie tussen de volwassenen waarmee hij een nauwe band heeft, veroorzaakt ongetwijfeld onrust en een gevoel van onveiligheid bij [het kind] .
4.10.
In de afgelopen periode is er veel gebeurd in het leven van de vrouw, waardoor haar moederrol op de achtergrond is geraakt. De vrouw werkt aan haar moederrol en wordt daarbij ondersteund door hulpverlening vanuit de gemeente. [het kind] woont bij de vrouw en zij is zijn hoofdopvoeder. Het is in het belang van [het kind] dat de band met zijn moeder wordt versterkt en dat de moeder sterker en weerbaarder wordt. Het is daarbij belangrijk dat er rust en stabiliteit is in de thuissituatie van de vrouw. Een opgelegde omgangsregeling met de grootouders zal - in ieder geval voor de moeder - aanmerkelijke onrust en spanning meebrengen, hetgeen zijn weerslag zal hebben op [het kind] . De rechtbank heeft begrip voor de wens van de grootouders om het contact met [het kind] te herstellen, maar daarvoor zal eerst de verhouding tussen partijen moeten worden verbeterd, zodat [het kind] op een onbelaste wijze contact kan hebben met de grootouders. Op dit moment is dit naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de grootouders dient te worden afgewezen.
4.11.
Zoals eerder opgemerkt, heeft de vrouw aangegeven open te staan voor contact tussen de grootouders en [het kind] . De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen daarover, al dan niet met behulp van de hulpverlening, zelf afspraken kunnen maken. Zij zullen zich bewust moeten zijn dat het belang van [het kind] daarbij voorop staat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de grootouders af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 7 april 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 31