Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en diefstal met geweld. De zaak was aanhangig gemaakt door het openbaar ministerie, dat de verdachte ten laste legde dat hij samen met anderen de aangever had gedwongen tot het pinnen van geld en hem daarbij had bedreigd. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. Tijdens de zitting op 9 april 2021 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.S. Slinkman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de ondersteunende getuigenverklaringen beoordeeld. De officier van justitie vond de verklaringen van de aangever betrouwbaar en eiste veroordeling. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde. De benadeelde partij, de aangever, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen achtte, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank bepaalde dat de kosten voor beide partijen voor eigen rekening komen. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. O.J. Bosker, en de rechters mr. M.J.B. Holsink en mr. H.R. Bracht.