ECLI:NL:RBNNE:2021:1548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
18/830085-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in strafzaak wegens afpersing en diefstal met geweld

Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en diefstal met geweld. De zaak kwam ter terechtzitting op 9 april 2021, waar de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigen met geweld en het afnemen van geldbedragen van een slachtoffer op 19 december 2019 in Leeuwarden. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een onbekende medeverdachte, waardoor de verdachte vrijgesproken moest worden van het primair ten laste gelegde.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er was slechts vastgesteld dat er op 19 december 2019 een bedrag van € 2.270,67 was overgemaakt naar de rekening van de verdachte, maar de omstandigheden waaronder dit gebeurde bleven onduidelijk. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, omdat het ten laste gelegde niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was A.C. Fennema.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830085-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 april 2021.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2019, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot
de afgifte van een of meer geldbedragen, te weten 1000 euro en/of 2270,67 euro
en/of 400 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen
een of meer geldbedragen, te weten 1000 euro en/of 2270,67 euro en/of 400
euro, en/of een laptop en/of een koptelefoon en/of een gitaar, in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij geld moest pinnen, en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij/zij hem
en/of zijn familie, waaronder zijn moeder, vader en zusje zou/zouden afmaken
als hij niet mee zou werken, en/of
- die [slachtoffer] bij de keel heeft/hebben gegrepen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2019 tot en met 20 december
2019, in de gemeente Groningen en/of Leeuwarden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2270,67 euro, de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of heeft verhuld, en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten
een geldbedrag van 2270,67 euro is en/of voorhanden heeft, en/of
- een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2270,67 euro, heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van
voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat geldbedrag geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2019 tot en met 20 december
2019, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten
een geldbedrag van 2270,67 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat
voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde vermoedt de officier van justitie op grond van de bewijsmiddelen dat de onbekend gebleven medeverdachte - op het moment dat hij achter het internetbankieren van aangever zat - telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Nu deze bijdrage in het afhandig maken van het geld van onvoldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring te komen van een nauwe en bewuste samenwerking, dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van opzetwitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de opgevraagde bankgegevens, de camerabeelden bij de Rabobank en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking omdat uit de verklaring van verdachte blijkt dat een ander hem gevraagd heeft de rekening ter beschikking te stellen, die ander het geld naar de rekening heeft overgemaakt en verdachte het geld uiteindelijk heeft verkregen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die aangever tegenover de politie heeft afgelegd onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van verdachte staat in dit verband (slechts) vast dat op 19 december 2019 een bedrag van € 2.270,67 is overgemaakt vanaf een rekening van aangever naar een rekening op naam van verdachte. Ook kan uit het dossier worden afgeleid dat het verdachte is die de volgende dag geldbedragen opneemt bij de Rabobank. De precieze toedracht en de omstandigheden waaronder het geld naar verdachte is overgemaakt zijn voor de rechtbank echter onduidelijk gebleven.
Nog daargelaten dat het aandeel van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is voor het kunnen aannemen van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde. Dit betekent dat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het meer subsidiair ten laste gelegde nu op grond van het dossier evenmin kan worden bewezen dat het geldbedrag dat is overgemaakt naar de rekening van verdachte afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank tot slot als volgt. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij geld heeft geaccepteerd van een verdachte transactie, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag dat aan verdachte is overgemaakt - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.900,51 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ter hoogte van de ten onrechte overgemaakte/ afgegeven bedragen wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 2.204,67 met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige materiële kosten, te weten de reis- en verblijfkosten, huur aanhangwagen, vervanging gestolen spullen, dubbele maand huur, kosten voor slaapmedicatie en behandeling bij de psycholoog, in rechtstreeks verband staan met de afpersing en diefstal met geweld in vereniging. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen. Het smartengeld dient te worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,-.
De toegekende bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarnaast dienst de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair (cumulatief/alternatief ten laste gelegde), subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2021.