Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en diefstal met geweld. De zaak kwam ter terechtzitting op 9 april 2021, waar de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigen met geweld en het afnemen van geldbedragen van een slachtoffer op 19 december 2019 in Leeuwarden. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een onbekende medeverdachte, waardoor de verdachte vrijgesproken moest worden van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er was slechts vastgesteld dat er op 19 december 2019 een bedrag van € 2.270,67 was overgemaakt naar de rekening van de verdachte, maar de omstandigheden waaronder dit gebeurde bleven onduidelijk. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, omdat het ten laste gelegde niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was A.C. Fennema.