ECLI:NL:RBNNE:2021:1547

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
18/256254-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het versturen van seksueel getinte afbeeldingen aan een minderjarige met vrijspraak van ontuchtige handelingen

Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen en het versturen van seksueel getinte afbeeldingen naar een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting op 9 april 2021, waar de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Kappelhof, aanwezig was. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was, en het versturen van een afbeelding van de ontblote penis van de verdachte via WhatsApp naar het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer in de loop van de tijd waren gewijzigd en dat er onvoldoende bewijs was om de ontuchtige handelingen te bewijzen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van feit 1. Echter, de rechtbank achtte feit 2, het versturen van de afbeelding, wettig en overtuigend bewezen, aangezien de verdachte dit feit had bekend. De rechtbank legde een taakstraf van 30 uren op, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van één jaar.

Daarnaast diende het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding in, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de materiële schade van € 30,00 moest worden vergoed, maar verklaarde de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat deze schade zou rechtvaardigen. De rechtbank legde ook de verplichting op aan de verdachte om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/256254-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 16 december 2017, althans in de maand december 2017, te Oude Pekela, in de gemeente Pekela, met [slachtoffer] , geboren op 8 september 2002, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] gepijpt;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 16 december 2017, althans in de maand december 2017, te Oude Pekela, in de gemeente Pekela, met [slachtoffer] , geboren op 8 september 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] gepijpt;
2
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 16 december 2017, althans in de maand december 2017, te Oude Pekela, in de gemeente Pekela, een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten, [slachtoffer] (geboren op 8 september 2002), van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte, een foto van een/zijn ontblote penis via what's app verstuurd naar die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 (primair en subsidiair).
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2. Verdachte heeft bekend dat hij de foto van zijn ontblote penis, die aangever [slachtoffer] heeft ontvangen per WhatsApp, heeft verzonden. Het was verdachte duidelijk, althans het had verdachte duidelijk moeten zijn, dat [slachtoffer] jonger dan zestien jaar was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 (primair en subsidiair).
De raadsman heeft aangevoerd dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht feit 1 (primair en subsidiair) niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] in de loop van de tijd is gewijzigd. Tijdens het studioverhoor van 18 december 2017 verklaart [slachtoffer] dat hij door verdachte is meegenomen naar zijn slaapkamer en dat verdachte in die slaapkamer [slachtoffer] heeft gepijpt, en dat daar niemand bij was. In het studioverhoor van 23 augustus 2018 verklaart [slachtoffer] over hetzelfde moment dat hij door verdachte is meegenomen naar de slaapkamer van verdachte, dat hij daar door verdachte en diens vriend [naam] is vastgebonden op bed en dat hij door zowel verdachte als die [naam] is gepijpt en anaal gepenetreerd met de penis. De verklaringen van [slachtoffer] wisselen onderling sterk op belangrijke punten en spreken elkaar op belangrijke punten tegen.
De verschillende getuigen verklaren allen over wat zij hebben gehoord van [slachtoffer] . Deze verklaringen zijn bovendien niet eensluidend. De WhatsApps tussen verdachte en [slachtoffer] bieden evenmin duidelijkheid: de tekst is weliswaar expliciet seksueel van aard, maar is verstuurd voordat het ten laste gelegde seksuele misbruik zou hebben plaats gehad en bewijst niet dat daadwerkelijk seksueel contact tussen [slachtoffer] en verdachte heeft plaatsgevonden.
Gelet op deze wisselende en tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van andere bewijsmiddelen wordt het naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk of het tenlastegelegde tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan daarom niet tot een bewezenverklaring komen en zal verdachte vrijspreken van feit 1.
bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 januari 2018, opgenomen op pagina 54 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017329362 van 16 oktober 2019, inhoudend de verklaring van [naam] .
3. screenshots van de WhatsApp-conversatie tussen verdachte en [slachtoffer] , opgenomen als aanvullend proces-verbaal.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 december 2017 tot en met 16 december 2017 te Oude Pekela een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar heeft verstrekt en aangeboden aan een minderjarige, te weten, [slachtoffer] (geboren op 8 september 2002), van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte, een foto van zijn ontblote penis via WhatsApp verstuurd naar die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te
achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, aanbieden/ vertonen aan
een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger
is dan zestien jaar
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, met een proeftijd van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een foto van zijn ontblote penis per WhatsApp verstuurd naar [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] waren verwikkeld in een appgesprek met een expliciet seksuele inhoud. Verdachte was op dat moment 36 jaar oud en [slachtoffer] was op dat moment 15 jaar oud. Verdachte kende [slachtoffer] . Hij heeft hem meermaals ontmoet in het kader van de Sinterklaasviering. [slachtoffer] is op dat moment gelet op zijn leeftijd en in het bijzonder op zijn specifieke geestelijke ontwikkeling, ontvankelijk voor beïnvloeding. In het belang van [slachtoffer] moet hij worden beschermd tegen dergelijke uitingen van seksuele aard. Verdachte heeft dat belang niet gerespecteerd en is door zijn eigen seksuele drift te laten prevaleren te ver gegaan.
De rechtbank beschikt niet over onderzoeksrapportage waaruit blijkt dat verdachte mogelijk verminderd toerekeningsvatbaar is. Wel is het de rechtbank duidelijk dat verdachte acteert op in ieder geval een laag cognitief niveau, en acht zij niet uitgesloten dat ook het emotioneel-psychisch niveau zijn beperkingen kent zoals aangegeven door de raadsman. Dit weegt de rechtbank mee in de strafoplegging.
In de strafoplegging weegt de rechtbank ook het tijdsverloop mee sinds het moment dat verdachte er rekening mee kon houden dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte en zijn partner zich, door de druk die door mensen in het dorp op hen is uitgeoefend, gedwongen hebben gevoeld om hun woonplaats te verlaten en zich elders te vestigen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 30,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering voor zover die ziet op de materiële schade kan worden toegewezen, nu deze kosten (mede) zijn gemaakt ten aanzien van feit 2.
De gestelde immateriële schade ziet met name op feit 1. Nu vrijspraak dient te volgen voor deze verdenking, zal de vordering voor zover die ziet op de immateriële schade niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 april 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade is ontstaan als gevolg van hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36e en 240a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast, indien veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van 18/256254-19, feiten 1 en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 30,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 30,00, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van één dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, en mr. O.J. Bosker en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2021.