ECLI:NL:RBNNE:2021:1542

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
18/085559-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelicten met alcoholgebruik en zwaar lichamelijk letsel

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 5 april 2019 in Groningen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met zijn auto en verleende geen voorrang aan een van rechts komende fietser. Dit leidde tot een aanrijding waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een schedelbasisfractuur en meerdere andere verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en dat zijn alcoholgebruik een ernstige verkeersfout was. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaarste tenlastelegging, maar de rechtbank achtte de feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden van het ongeval, waaronder het feit dat de verdachte deel uitmaakte van een rouwstoet, niet voldoende waren om hem vrij te spreken van schuld. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/085559-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 415 microgram, in elk geval meer dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en/of de geldigheidsduur van het rijbewijs van verdachte reeds was verstreken,
daarmede rijdende over de weg(en), het Harm Buiterplein en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door het Helperpark, de Verlengde Lodewijkstraat en de Boumaboulevard,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, immers heeft hij, verdachte,
rijdende op de Verlengde Lodewijkstraat en gekomen bij de bovengenoemde kruising/ splitsing van wegen, bij het afslaan naar links, een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan,
waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of die van rechts komende fietser (vervolgens) is geschept en/of
niet tijdig zijn, verdachtes, voertuig tot stilstand heeft gebracht en/of onder controle heeft gebracht en/of heeft gas gegeven toen die fietser voor het voertuig van verdachte op de grond lag en/of
(vervolgens) over die fietser heen is gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, (een) aangezichtsfractu(u)r)en), een borstkasletsel met ribfracturen links en rechts, diafragmaruptuur, wervelletsel en/of oorschelpletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 415 microgram, in elk geval meer dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en/of de geldigheidsduur van het rijbewijs van verdachte reeds was verstreken,
daarmee rijdende op de weg, het Harm Buiterplein en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door het Helperpark, de Verlengde Lodewijkstraat en de Boumaboulevard,
bij het afslaan naar links, een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang heeft verleend en/of niet voor heeft laten gaan,
waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of die van rechts komende fietser (vervolgens) is geschept en/of
niet tijdig zijn, verdachtes, voertuig tot stilstand heeft gebracht en/of onder controle heeft gebracht en/of heeft gas gegeven toen die fietser voor het voertuig van verdachte op de grond lag en/of
(vervolgens) over die fietser heen is gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Groningen, als bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 415 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot feit 1 primair sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Zij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. De botsing had een ieder kunnen overkomen en had niet voorkomen kunnen worden. Het slachtoffer, dat op een fiets reed, schoot plotseling de weg op, waar verdachte reed. Verdachtes voertuig maakte deel uit van een rouwstoet, die door het slachtoffer werd onderbroken. Verdachte was weliswaar onder invloed van alcohol, maar, gelet op de zeer lage snelheid van de rouwstoet, kan niet worden gesteld dat er een causaal verband bestond tussen het gebruik van alcohol en de aanrijding. Het enige verwijt dat verdachte gemaakt kan worden is dat, toen hij na de botsing wilde remmen, het gaspedaal intrapte in plaats van het rempedaal. Dit gebeurde als een gevolg van de schrik. Op grond daarvan kan niet bewezen worden dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 8 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 5 april 2019 reed ik in een personenauto in Groningen. We zijn ongeveer om 9:15 uur à 9:30 uur van huis vertrokken met de rouwstoet voor de begrafenis van mijn vader. De avond en nacht ervoor heb ik bier en ongeveer een liter jenever gedronken. Om 4 a 5 uur in de ochtend ben ik gaan slapen, om 7 uur was ik wakker. Ik hoorde een klap toen ik de bocht naar links maakte en probeerde hierna de auto stil te zetten. Dit lukte niet. Toen merkte ik dat ik ergens overheen reed.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2019, opgenomen op pagina 105 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019084739 d.d. 16 juli 2019, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de beelden bekeken. Ik zag dat de datum op 05-04-2019 stond. Ik herkende de kruising Boumaboulevard met de Verlengde Lodewijkstraat en het Helperpark te Groningen.
Ik zag dat het slachtoffer op de fiets op de genoemde kruising kennelijk rechtdoor wilde fietsen en dat hij door de zwarte verdachte auto aangereden werd. Ik zag dat het verdachte voertuig vervolgens tot stilstand kwam. Ik zag dat het slachtoffer voor de voorbumper van het verdachte voertuig terecht kwam. Ik zag dat het verdachte voertuig weer in beweging kwam. Ik zag dat de rechter voorband van het verdachte voertuig over de schouders, bovenlichaam, nek en hoofd van het slachtoffer reed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als bevindingen van de verbalisanten:
Bij het ongeval heeft onderstaand persoon letsel opgelopen.
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum] 1946
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
3. Een op pagina 123 van voornoemd dossier opgenomen geneeskundige verklaring, op
6 juni 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg, voor zover inhoudend:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel: schedelbasisfractuur, aangezichtsfracturen, borstkasletsel met ribfracturen R+L (Li: operatief behandeld), wervel Th 4-5-10-11 operatief behandeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van rijden onder invloed
d.d. 23 juli 2019 met als bijlagen een uitdraai uit het rijbewijzenregister en een afdruk van het ademanalyseapparaat, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als bevindingen van de verbalisant:
Op vrijdag 5 april 2019 om 11:11 uur heeft verdachte [verdachte] zich onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, Wegenverkeerswet 1994. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdruk. Aan verdachte is medegedeeld dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 415 ug/l bedroeg.
Het rijbewijs van [verdachte] heeft zijn geldigheid verloren op 27/01/2019.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. De rechtbank dient te beoordelen of er in dit geval sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij het slachtoffer geen voorrang heeft verleend of niet voor heeft laten gaan. Ook van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat gelet op de verkeersongevallenanalyse en op de omstandigheden ten tijde van de aanrijding – verdachtes voertuig was onderdeel van een rouwstoet – niet is komen vast te staan of verdachte voorrang had moeten verlenen aan het slachtoffer.
Verdachte kan echter wel worden verweten dat hij een auto is gaan besturen terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Voorts kan verdachte in het bijzonder worden verweten dat hij zijn auto niet tijdig tot stilstand of onder controle heeft gebracht nadat hij in botsing is gekomen met het slachtoffer, maar juist het gaspedaal heeft ingetrapt en over het slachtoffer heen is gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een ernstige verkeersfout, hetgeen tezamen met het rijden onder invloed leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Na het ongeval heeft verdachte zijn weg vervolgd tot hij – niet lang daarna – is staande gehouden door de politie. Ook feit 2, het rijden onder invloed van alcohol, acht de rechtbank bewezen, waarbij de rechtbank vaststelt dat verdachte zowel voor, na en ten tijde van de botsing met het slachtoffer onder invloed van alcohol verkeerde. Van een voortgezette handeling of een eendaadse samenloop is naar het oordeel van de rechtbank (daarom) geen sprake.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 april 2019 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), terwijl hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 415 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en de geldigheidsduur van het rijbewijs van verdachte reeds was verstreken,
daarmede rijdende over de
weg(en), het Harm Buiterplein en/of dekruising/splitsing van wegen gevormd door het Helperpark, de Verlengde Lodewijkstraat en de Boumaboulevard,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig niet tijdig zijn, verdachtes, voertuig tot stilstand te brengen en/of onder controle te brengen en gas te geven toen een fietser voor het voertuig van verdachte op de grond lag en vervolgens over die fietser heen te rijden,
waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, aangezichtsfracturen, borstkasletsel met ribfracturen links en rechts, wervelletsel en oorschelpletsel is toegebracht;
2.
hij op 5 april 2019 te Groningen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 415 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet;
2. overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, uitgaande van een veroordeling voor de artikelen 5 en 8 van de WVW, gepleit voor het opleggen van alleen een geldboete. De raadsvrouw heeft gesteld dat een ontzegging van de rijbevoegdheid geen toegevoegde waarde heeft, gelet op het tijdsverloop en het blanco strafblad van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 5 april 2019 heeft verdachte een verkeersongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van alcohol. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval meerdere breuken in het hoofd en bovenlichaam opgelopen, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring is gebleken dat het slachtoffer twee jaar na dato nog steeds klachten heeft.
Volgens de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel van een slachtoffer en waarbij sprake is van de strafverzwarende omstandigheid van rijden onder invloed van alcohol, een taakstraf van
160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het tijdsverloop geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank betrekt daarbij ook de omstandigheid dat verdachte na het ongeval zijn weg heeft vervolgd, terwijl het verdachte duidelijk had moeten zijn dat het besturen van een voertuig in zijn toestand niet verantwoord was.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1 voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 18 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2021.
Mr. Krijger en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.