ECLI:NL:RBNNE:2021:1522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
LEE 20/3107
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding mijnbouwschade aan woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, en verweerder over de toekenning van schadevergoeding voor mijnbouwschade aan de woning van eiseres. Eiseres had in totaal € 8.370,16 aan schadevergoeding aangevraagd, maar verweerder had het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij aanvoert dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten en dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, maar dat verweerder dit vermoeden met deskundigenrapporten heeft weerlegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat de schade is veroorzaakt door aardbevingen, niet overtuigend geacht. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de schade niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, maar van andere factoren zoals veroudering en constructiefouten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.P. van Boven),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres in totaal een bedrag van € 8.370,16 aan schadevergoeding toegekend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 9 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam aannemer] van DE Jong Bouwgroep. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon 1] .
Verweerder heeft deskundige J. N. Handgraaf meegebracht, die werkzaam is bij onderzoeksbureau 10BE .

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1. Op 10 december 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om vergoeding van schade aan haar woning aan de [adres eiseres] in [woonplaats eiseres] . In de aanvraag is de schade omschreven als “scheuren in muren en vloer”.
1.1.
Op 6 december 2019 heeft deskundige H. Hoekstra van onderzoeksbureau 10BE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 24 september 2019. In het rapport zijn 32 schades beschreven, waarvan er 11 zijn aangemerkt als veroorzaakt of verergerd door mijnbouw.
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder eiseres een schadevergoeding van
€ 8.370,16 toegekend (€ 7.468,72 herstelkosten, € 695,-- bijkomende kosten en
€ 206,44 wettelijke rente).
1.3.
Eiseres heeft bezwaar ingesteld tegen dit besluit. In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert in beroep aan dat zij de woning op 22 september 2020 en 19 oktober heeft laten inspecteren door een aannemer. De bevindingen zijn neergelegd in een brief van 3 november 2020, opgesteld door [naam aannemer] van Bouwgroep DE Jong , die eiseres heeft overgelegd. Ook heeft zij beeldmateriaal in het geding gebracht. Eiseres betwist onder verwijzing naar de brief en het beeldmateriaal de conclusies van verweerder over de schades waarvan de vergoeding is geweigerd. Zij stelt dat verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schades niet heeft weerlegd.
2.1
Verweerder heeft in beroep het standpunt gehandhaafd dat het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schades is weerlegd. Verweerder verwijst hierbij voornamelijk naar de bevindingen van deskundige Hoekstra die onderzoek aan de woning heeft verricht en deskundige Handgraaf , waarvan in beroep een opinie is overgelegd. Verweerder voert hierbij aan dat bij de woning slechts een zeer geringe trillingssnelheid door aardbevingen is opgetreden en daarom op voorhand kan worden uitgesloten dat verweking of verdichting van de ondergrond met verzakking als gevolg, is opgetreden. Verweerder benadrukt dat de woning niet binnen het gebied ligt waar diepe bodemdaling of -stijging optreedt, maar op meer dan 6 km afstand daarvan. Verweerder betwist verder de inhoud van de brief van 3 november 2020 en duidt het in het geding gebrachte beeldmateriaal anders dan eiseres.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
3.2.
In een uitspraak van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen die onder meer zien op de toepassing van het bewijsvermoeden. In dit kader heeft de Hoge Raad geantwoord dat als is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het vermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW, de exploitant dat vermoeden alleen met succes weerlegt als hij er in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Voor bewijs in het burgerlijk procesrecht is niet vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan: de te bewijzen feiten en omstandigheden moeten voldoende aannemelijk worden.
3.3.
Verweerder heeft voor de toepassing van het bewijsvermoeden advies gevraagd aan het zogenoemde Panel van Deskundigen (het panel). Het panel heeft in een rapport van 22 januari 2019 geadviseerd om het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd te achten als de schadeoorzaak evident en aantoonbaar een andere is dan de in artikel 6:177a BW bedoelde bodembeweging.
3.4.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen toetsen met inachtneming van het advies van het panel of zij met een voldoende grote mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
3.5.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Verweerder acht het bewijsvermoeden pas weerlegd als de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade, wat aansluit bij de bedoelingen van het panel. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten.
3.6.
De rechtbank verwijst verder naar het toetsingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
3.7.
Verweerder heeft verschillende deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de schade aan de woning van eiseres. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
4. De volgende schades zijn in het geding.
4.1.
Verzakking buitenkant (schades 9 en 11)
4.1.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 van Hoekstra is over deze schades opgenomen:
“De kunststof dakplaten zijn onder invloed van vocht en temperatuur verschillend gaan werken ten opzichte van de houten onderconstructie. Dit is een natuurlijk proces. De kunststof dakplaten worden slechts ‘vast’ gehouden door aluminium knelprofielen en zijn niet goed geborgd, waardoor deze na verloop van tijd naar onder kunnen zakken over de onderconstructie. Overbelasting door trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen hebben geen invloed gehad op het gemelde gebrek. Er is hier geen causaal verband tussen bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en de schade. De schade kan als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.’.
4.1.2
Volgens eiseres is de oorzaak van de schade gelegen in een combinatie van factoren: natuurlijke doorbuiging en een verergering door aardbevingen. Zij verwijst naar de brief van 3 november 2020 van [naam aannemer] waarin staat:

Het is juist dat bij het dak van de uitbreiding er sprake is van verschillende werking tussen materialen met een natuurlijke doorbuiging. Echter, bevingen zullen wel degelijk invloed hebben op de nu ontstane situatie. Het zal het doorbuigen verergerd kunnen hebben.”.
4.1.3
In de door verweerder in beroep overgelegde opinie zegt Handgraaf over deze schade:

De kunststof dakplaten zijn gemonteerd op een houten overkapping, die aan de woning is gebouwd. Een eigenschap van hout is dat vochtverschillen ervoor zorgen dat het gaat krimpen en uitzetten. Dit geldt ook voor de houten constructie waarop de dakplaten zijn gemonteerd. De hiervoor genoemde dakplaten zijn polycarbonaat kanaalplaten en zijn gemonteerd middels aluminium knelprofielen. Polycarbonaat kanaalplaten hebben een vrij grote uitzettingscoëfficiënt van circa 0,067 mm per lopende meter per graden Celsius. Het
verschil in temperatuur tussen de zomer de winter kan wel 40 graden Celsius bedragen. Bij een lengte van 4 circa 4 meter plaatlengte kan dat tot een verschil leiden van 10,72 mm (0,67 mm x 4 meter x 40°). Door deze lengteveranderingen kan de plaat gaan ‘kruipen’, waardoor het lijkt alsof de plaat, uit zijn profielen, naar beneden zakt. Zowel de houten constructie als de aluminium knelprofielen (inclusief rubberen afdichting strips) en de polycarbonaat dakplaten zijn onderhevig aan uitzetting en krimp door middel van temperatuurverschillen. Op dit mechanisme van uitzakken hebben trillingen geen invloed.
Uit de trillingstool volgt dat de hoogst berekende opgetreden trilling op deze woning is ontstaan door de aardbeving in Huizinge d.d. 16-08-2012, te weten 3,19 mm/s bij een 1% overschrijdingskans en 1,23 mm/s bij een 25% overschrijdingskans (zie bijlage 2 Overzicht aardbevingen). Bij alle andere gemeten aardbevingen tot nu toe zijn de trillingsniveaus lager geweest. Uit de SBR-richtlijn A 2017 volgt dat houten constructies, zoals in onderhavig geval, pas kans op schade hebben bij een trillingsniveau van 20 mm/s. De deskundige constateert dan ook dat het zeer onwaarschijnlijk is dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s).”.
4.1.4
Wat eiseres aanvoert, levert geen aanknopingspunten op voor twijfel aan de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Hoekstra heeft een concrete schadeoorzaak aangewezen en Handgraaf heeft die tot in detail verder beschreven. De stelling van eiseres dat de schade (mede) is veroorzaakt door trillingen door aardbevingen, is algemeen en te weinig onderbouwd: ze steunt op de enkele mededeling in de brief van 3 november 2020 dat bevingen wel degelijk invloed hebben op de situatie.
4.2
Naadvorming buitenmuur (schade 10)
4.2.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 is over deze schade opgenomen:

Kitvoegen hebben een beperkte levensduur, verouderen en drogen uit waardoor de elasticiteit verloren gaat. Bij het werken (bewegen) van de onderlinge bouwdelen kan de kitvoeg de beweging niet volgen en scheurt los. Overbelasting door trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen hebben geen invloed gehad op het gemelde gebrek. Er is hier geen causaal verband tussen de bodembeweging door mijnbouwactiviteit en de schade. De schade kan als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.’.
4.2.2
Eiseres voert aan dat het onduidelijk is hoe deze schade niet is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen: juist dan bewegen de bouwdelen, zoals in het rapport als oorzaak wordt vermeld, en kan scheurvorming optreden. De afwijzing is onvoldoende gemotiveerd, aldus eiseres, omdat die motivering niet enkel kan bestaan uit een verwijzing naar de uiterlijke verschijningsvorm van de schade en de leeftijd van de voeg.
4.2.3.
Handgraaf zegt in zijn opinie over deze schade:
“(…) Om de beweging tussen de verschillende bouwdelen (woning en tuinmuur) op te vangen, is in de naad/dilatatie een kitvoeg (flexibel blijvende voeg) aangebracht. Dit type kitvoeg, en kitvoegen in het algemeen, zijn onderhevig aan veroudering en verdrogen, raken vervolgens hun elasticiteit kwijt, wat uiteindelijk resulteert in het scheuren van de kitvoeg. Voornoemde fenomeen heeft zich ook hier voorgaan: door veroudering (en verwering) is de elasticiteit van de kitvoeg dermate afgenomen. Zoals hierboven aangegeven is de tuinmuur iets gezet (verzakt).
Uit de trillingstool volgt dat de hoogst berekende opgetreden trilling op deze woning is ontstaan door de aardbeving in Huizinge d.d. 16-08-2012, te weten 3,19 mm/s bij een 1% overschrijdingskans en 1,23 mm/s bij een 25% overschrijdingskans (zie bijlage 2 Overzicht aardbevingen). Bij alle andere gemeten aardbevingen tot nu toe zijn de trillingsniveaus lager geweest.
(…) Uit de notitie van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts volgt dat zettingen, in de situatie dat de berekende trillingssnelheid kleiner is dan 10 ms/s, niet door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten ontstaan of verergeren. Voor het beoordelen van de causaliteit tussen trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten en de zettingen is volgens bovengenoemd notitie geen diepgaander onderzoek nodig naar de verwekingsgevoeligheid van de ondergrond. De deskundige heeft geconstateerd dat de op deze woning berekende trillingen te laag zijn om zetting door veranderingen in de ondergrond te kunnen veroorzaken. Hieruit volgt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade.”.
4.2.4
De stellingen van eiseres leveren geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. De betwisting door eiseres is niet onderbouwd en behelst in feite niet meer dan de niet onderbouwde stelling dat de kitvoegen ook door aardbevingen kunnen zijn gaan scheuren. Hoekstra en Handgraaf daarentegen beschrijven het normale proces van veroudering als oorzaak. Handgraaf wijst hierbij ook op de ter plekke opgetreden trillingssnelheden, die te gering zijn om zetting in de grond te kunnen veroorzaken.
4.3.
Naadvorming binnenkant (schades 12, 14, 16, 18, 19 en 20)
4.3.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 is ten aanzien van deze schades beschreven dat de doorbuiging van gordingen en dakplaten het gevolg is van een belasting die door de jaren heen een definitieve vorm aan kan nemen en dat bij de detaillering van de aansluitingen geen rekening is gehouden met deze natuurlijke vervorming. Overbelasting door trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen hebben, aldus Hoekstra , geen invloed gehad op deze gebreken. De schade kan als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.
4.3.2
Eiseres verwijst naar de brief van 3 november 2020 waarin staat:

Wij vinden het ook vreemd dat een aantal scheuringen/verzakkingen niet wordt geaccepteerd, terwijl de schades 1-8 in de buitenmuren wel worden geaccepteerd. Indien er door mijnbouwwerkzaamheden schades ontstaan aan de buitenmuren is het zeker niet uit te sluiten dat schades aan binnenmuren ook verband houden met bevingsschade.”
en:

De conclusie dat de schade aan de binnenzijde van de woning is ontstaan door ongelijke zetting tussen de oorspronkelijke woning en de uitbreiding is op geen enkele wijze gestaafd. Van [persoon2] hebben wij begrepen dat er voor de bevingen geen schade was. Bovendien hebben wij begrepen dat hij in het verleden voor de realisatie van de nieuwbouw erkende aannemers heeft ingeschakeld. Het komt ons voor dat op geen enkele wijze vaststaat dat de schades zijn veroorzaakt door alleen zettingsproblemen terwijl het rapport hier wel van uitgaat. In onze visie is dit dus niet juist.”
en:

De oorspronkelijke woning is volgens het rapport in 1950 gebouwd. Met de huidige kennis wordt anders gebouwd. De detaillering van aansluitingen is met de kennis van nu anders dan destijds. Wij vinden dat dit in het rapport meegenomen had moeten worden in plaats van herhaaldelijk te vermelden dat de detailleringen anders hadden gemoeten.”
4.3.3
Eiseres voert hierbij aan dat zelfs als komt vast te staan dat bij de constructie van de woning fouten zijn gemaakt of op een verouderde manier is gebouwd, dat niet betekent dat de schade niet door mijnbouw is ontstaan. Gevoeligheid voor bepaalde schade staat niet gelijk aan dat de oorzaak ook in die gevoeligheid ligt.
4.3.4
Handgraaf zegt in zijn opinie over deze schades:
“Het betreft hier een dak met geïsoleerde sandwichpanelen (hierna: dakplaten), welke van de goot tot aan de nok van het dak lopen. Deze dakplaten zijn in de lengte (lengterichting) gevoelig voor het uitzetting en krimp. Onder invloed van de zon warmt het dak op, terwijl het ’s avonds weer sterk afkoelt. Door variaties in de temperatuur en/of de relatieve vochtigheid van de dakconstructie gaat het dak werken. Hierdoor kunnen de
dakplaten gaan kraken en knallen als gevolg van de verandering in lengte van de dakplaten, waarbij zij schoksgewijs over de gordingen schuiven.
Bij schade 12, 18 en 20 is een knieschot (wandje) tot tegen de dakplaten geplaatst. De afwerking is gemaakt van een sierpleister, waarbij bij de aansluiting van het sierpleister en de dakplaat geen rekening is gehouden met de beweging vanuit de dakplaat en hierdoor los breekt. Het sierpleester had hier “ingesneden’ moeten worden, zodat er een naad ontstaat en niet “plakt” aan de dakplaat of afgewerkt met een plint. Dit is een fout in de uitvoering.
Schade 14 vertoont een soortgelijke situatie, alleen hier betreft het hier het plafond welke tussen de dakplaten is bevestigd. De naadvorming is op dezelfde wijze ontstaan zoals omschreven bij schade 12, namelijk de werking van de dakplaten.
Bij schade 16 en 19 is bij de (nok)gording een naad ontstaan doordat de gording niet aansluit op de dakplaat; de gording buigt door, de dakplaat werkt in de lengte en wrikt zich hierdoor los van de gording. Net zoals bij schade 12 is de schade het gevolg door het niet insnijden (los snijden) van het sierpleister aan de dakplaat. De schade is ontstaan doordat dit bij de uitvoering niet goed is gedaan.
Voor alle boven genoemde schades geldt dat de gemeten trillingen door mijnbouwactiviteiten op de woning, dermate laag zijn geweest dat zij geen schade hebben kunnen veroorzaken. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s).
De deskundige merkt ten slotte op dat schades 1 t/m 8 en schades 21, 23 en 32 een ander schademechanisme betreft en zich op andere plaatsen in de woning gemanifesteerd hebben dan onderhavige schades. De schades zijn derhalve niet als soortgelijk te kwalificeren.”.
4.3.5
Hoekstra en Handgraaf hebben concreet beschreven hoe de schades zijnontstaan. De betwisting door eiseres hiervan schiet te kort. De stelling dat het inconsequent is dat de schades in de buitenmuren wel als aardbevingsschade zijn aangemerkt, miskent dat er verschillende schadeveroorzakende mechanismen bij de muren kunnen werken, iets waar Handgraaf in zijn opinie ook op wijst. Het feit dat er destijds een goede aannemer werd ingeschakeld en het enkele feit dat de aardbevingen in tijd vooraf gingen aan de schades zegt daarnaast weinig over het ontstaan van de schade: ontstaan ná aardbevingen is niet hetzelfde als ontstaan dóór aardbevingen. Hetzelfde geldt voor het feit dat er tegenwoordig anders naar de detaillering wordt gekeken.
4.4.
Scheuren in binnenmuren (schades 13, 15 en 17)
4.4.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 is ten aanzien van deze schades eveneens beschreven dat de doorbuiging van gordingen en dakplaten het gevolg is van een belasting die door de jaren heen een definitieve vorm aan kan nemen en dat in de detaillering van de aansluiting van het dak op de wand geen rekening is gehouden met deze natuurlijke vervorming. Over schade 13 is ook opgenomen dat zichtbare vochtproblematiek en ongelijkmatige zetting ter plaatse een versterkende invloed hebben op deze vervorming. Over schades 15 en 17 is eveneens opgenomen dat de ongelijke zetting ter plaatse een versterkende invloed heeft op deze vervorming. Voor alle drie de schades wordt geconcludeerd dat trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen geen invloed hebben gehad op de gebreken. De schades kunnen als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.
4.4.2
Eiseres betwist deze conclusies met de argumenten genoemd onder 4.3. Zij wijst er daarbij op dat de schades 21, 23 en 32 ook scheuren in binnenmuren betreffen en dat die wel als aardbevingsschade zijn aangemerkt. Ze heeft een filmpje in het geding gebracht over schade 13 ter illustratie van de algehele toestand van de woning.
4.4.3
Handgraaf zegt in zijn opinie over deze schades:
“Het betreft hier een dak met geïsoleerde sandwichpanelen (hierna: dakplaten), welke van de goot tot aan de nok van het dak lopen. Deze dakplaten zijn in de lengte (lengterichting) gevoelig voor het uitzetting en krimp. Onder invloed van de zon warmt het dak op, terwijl het ’s avonds weer sterk afkoelt. Door snelle variaties in de temperatuur en/of de relatieve vochtigheid van de dakconstructie gaat het dak werken. Hierdoor kunnen de dakplaten gaan kraken en knallen als gevolg van de verandering in lengte van de dakplaten, waarbij zij
schoksgewijs over de gordingen schuiven.
Bij schade 13 is de schade ontstaan doordat de gording en de dakplaat, bij het bovenste deel welke aansluit tegen de dakplaat van de scheidingsmuur, losbreekt als gevolg van te weinig ruimte om de beweging op te kunnen vangen. Hierdoor breekt een groter stuk van de muur mee, waardoor de schade is ontstaan.
Bij schade 15 is bij de (nok)gording scheurvorming ontstaan. Door lengte verandering in de dakplaten wordt er aan de dakplaten “getrokken” De scheurvorming bij de aansluiting van de muur, de dakplaat en de gording, is het gevolg van het tegen de dakplaat en gording aansmeren van de sierpleister, zonder deze te onderbreken/los te snijden, zodat het sierpleister de opgetreden vervorming op kan vangen. In dit geval is dat niet gebeurd, waardoor het sierpleister vervorming niet kon opvangen en is gescheurd.
Bij schade 17 is een knieschot bevestigd aan het dak. De sierpleister afwerking is tegen de dakplaten aangesmeerd. Doordat de dakplaten in de lengte krimpen en uitzetten, trekt deze het wandje mee naar voren en achteren, met verticale scheurvorming in de hoek tot gevolg. De afwerking is gemaakt van een sierpleister, waar bij de aansluiting van het sierpleister en de dakplaat geen rekening is gehouden met de beweging vanuit de dakplaat en breekt los. Het sierpleester had hier “ingesneden’ moeten worden, zodat er een naad ontstaat en niet “plakt” aan de dakplaat of afgewerkt met een plint. Dit is een fout in de uitvoering.
Voor alle boven genoemde schades geldt dat de gemeten trillingen door mijnbouwactiviteiten op de woning, dermate laag zijn geweest dat zij geen schade hebben kunnen veroorzaken. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s). De deskundige merkt ten slotte op dat schades 1 t/m 8 en schades 21, 23 en 32 een ander schademechanisme betreft en zich op andere plaatsen in de woning gemanifesteerd hebben dan onderhavige schades. De schades zijn derhalve niet als soortgelijk te kwalificeren.”.
4.4.4
De rechtbank verwijst naar de overwegingen onder 4.3.5. De stelling dat het inconsequent is dat andere schades in de binnenmuren wel als aardbevingsschade zijn aangemerkt, miskent voorts dat dat enkele gegeven niet met zich brengt dat sprake is van dezelfde schadeoorzaak.
4.5.
Scheuren in Strizo-siergrindvloer (schades 24 t/m 29)
4.5.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 is ten aanzien van deze schades beschreven:
“De oorzaak van de afbrokkelende scheuren in de Strizo-vloer is veroudering waardoor onder invloed van gebruik slijtage optreedt en de bestaande scheuren worden aangetast, met schade als gevolg. De betreffende vloer is ruim 20 jaar oud. De oorspronkelijke scheuren in de Strizo-vloer zijn te wijten aan onvoldoende wapening in de deklaag op de onderliggende systeemvloer (broodjes-ligger vloer) in combinatie met de thermische invloeden van de vloerverwarming. Overbelasting door trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen hebben geen invloed gehad op de gemelde gebreken. Er is hier geen causaal verband tussen de bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en de schade. De schade kan als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.”.
4.5.2
Eiseres voert aan dat het gaat om diepe en groter wordende scheuren die niet het gevolg zijn van slijtage. Slijtage zou leiden tot vage vegen en verkleuring. Het tempo waarin de scheuren spontaan zijn ontstaan sinds de bevingen wijst ook niet op slijtage. Uit de plattegrond blijkt ook dat de scheuren overdwars door de kamer lopen; slijtage zou eerder optreden in de lengterichting, door loopbewegingen, aldus eiseres. Met name schade 28 betreft een scheur die te breed en te diep is om het gevolg van slijtage te zijn. Eiseres heeft een foto in het geding gebracht ter illustratie van de stelling dat de scheur groter is geworden.
4.5.3
In de brief van 3 november 2020 waarnaar eiseres verwijst is het volgende opgenomen:
“Slijtage vertaalt zich normaal gesproken in de loopsporen en kleurverschil. Dit is dus volstrekt wat anders dan de aanwezige scheuren die duidelijk zijn weergegeven op de tekening die staat vermeld op pagina 191 van het rapport en waarvan ook foto’s in het rapport zijn opgenomen. Deze diepe scheuren hebben niets te maken met slijtage aan de siergrindvloer. Wij achten het niet onaannemelijk dat de diepe scheuren een gevolg zijn van de bevingschade gezien de locatie en de diepte van de scheuren. Wij achten de kans dus groot dat ook de cementdekvloer scheuren zal hebben gezien die diepte van de scheuren in de siergrindvloer.”.
4.5.3
Handgraaf zegt in zijn opinie over deze schade:
“Het betreft hier een prefab betonnen systeemvloer, waarop een zogenoemde “druklaag” is aangebracht. Deze laag vormt één geheel met de vloer. Over deze druklaag wordt een zandcement dekvloer aangebracht, waarin een bouwstaalmat en leidingen van een vloerverwarmingssysteem zijn aangebracht. Over deze zandcement dekvloer is vervolgens een siergrind (siergrind op kleur met epoxy als verlijming) vloer (merk: Strizo)
aangebracht.
De oorzaak van de scheurvorming in de Strizo vloer en deels in de onderliggende zandcement vloer is ontstaan door het ontbreken van dilataties. Door de vloerverwarming is de vloer onderhevig aan uitzetting en krimp, hoewel dit effect maar minimaal is. Door de jaren heen zullen hierdoor op de hoeken of in de volle lengte van de vloer scheuren ontstaan als gevolg van zogenaamde verhinderde vervormingen, net zoals hier bij de inwendige hoek van de woonkamer naar de keuken zichtbaar is. Doordat de vloer niet vrij kan bewegen of een te groot oppervlak heeft, kan de vloer, door het ontbreken van dilataties, de verhinderde vervormingen niet opvangen, met scheurvorming tot gevolg.
Uit de trillingstool volgt dat de hoogst berekende opgetreden trilling op deze woning is ontstaan door de aardbeving in Huizinge d.d. 16-08-2012, te weten 3,19 mm/s bij een 1% overschrijdingskans en 1,23 mm/s bij een 25% overschrijdingskans (zie bijlage 2 Overzicht aardbevingen). Bij alle andere gemeten aardbevingen tot nu toe zijn de trillingsniveaus lager geweest. Uit de SBR-richtlijn A 2017 volgt dat gewapende betonconstructies, zoals in onderhavig geval, pas kans op schade hebben bij een trillingsniveau van >20 mm/s. In dit geval is de hoogst gemeten trilling 1,23 mm/s (overschrijdingskans 25%) en is deze grenswaarde niet overschreden.
De deskundige constateert dan ook dat het zeer onwaarschijnlijk is dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s).”.
4.5.4
De stellingen van eiseres leveren onvoldoende aanknopingspunten op om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen. Hoekstra wijst een concrete schadeoorzaak aan en Handgraaf licht die tot in detail toe. Wat eiseres hiertegenover stelt, is te algemeen en onvoldoende onderbouwd. De verklaring van [naam aannemer] ter zitting was ook weinig eenduidig. Hij verklaarde dat nu het om een rechte scheur gaat het niet aannemelijk is dat het een thermische scheur is, dat scheuren altijd kunnen ontstaan, dat spanning in de vloer kan verergeren door trillingen, maar dat niemand weet wat de oorzaak is en het in feite giswerk is.
4.6
Scheuren in de keukenvloer (schades 30 en 31)
4.6.1
In het adviesrapport van 6 december 2019 is ten aanzien van deze schades beschreven:
“Het schadebeeld in de gebarsten tegels duidt op schade ten gevolge van ongelijkmatige doorbuiging. Onder de vloerovergang van woonkamer naar keuken ligt een funderingsbalk, welke star is. De vloer van de keuken buigt van nature wat door, hetgeen belemmerd wordt door de starre funderingsbalk. Dientengevolge is de scheurvorming ter plaatse ontstaan. Overbelasting door trillingen of ongelijke zettingen in de ondergrond veroorzaakt door aardbevingen hebben geen invloed gehad op de gemelde gebreken. Er is hier geen causaal verband tussen de bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en de schade. De schade kan als niet gelijksoortig worden gekwalificeerd aan de in Groningen veel voorkomende schades.”.
4.6.2
Eiseres is het hiermee oneens omdat een grote scheur in de Strizo-siergrindvloer doorloopt naar de keukenvloer. Zij heeft ook een filmpje van de scheur in het geding gebracht, ter onderbouwing van de stelling dat de scheur groter is geworden en nu doorloopt in de wand. In de brief van 3 november 2020 waar eiseres naar verwijst, is opgenomen:

De conclusie dat de schade aan de binnenzijde van de woning is ontstaan door ongelijke zetting tussen de oorspronkelijke woning en de uitbreiding is op geen enkele wijze gestaafd. Van [persoon2] hebben wij begrepen dat er voor de bevingen geen schade was. Bovendien hebben wij begrepen dat hij in het verleden voor de realisatie van de nieuwbouw erkende aannemers heeft ingeschakeld. Het komt ons voor dat het op geen enkele wijze vaststaat dat de schades zijn veroorzaakt door alleen zettingsproblemen terwijl het rapport hier wel van uitgaat. In onze visie is dit dus niet juist”.
4.6.3
Handgraaf zegt in zijn opinie over deze schade:

Het betreft hier de vloer van de begane grond welke van de keuken naar de woonkamer doorloopt. De woonkamer bevindt zich in de bestaande woning en de keuken bevindt zich in de later gerealiseerde aanbouw. Er is bewust gekozen om deze vloer door te laten lopen. De vloerafwerking van de woonkamer betreft een siergriendvloer. De vloerafwerking van de keuken betreft een tegelvloer. Bij de overgang tussen de bestaande woning en het nieuw aangebouwde deel is een opening gemaakt. De tegelvloer van de keuken loopt tot aan de
binnenzijde (muurvlak) van de bestaande woning. De aanbouw is circa 20 jaar gelden aan de in 1950 gebouwde woning gebouwd. De bestaande woning heeft zich “gezet” op de ondergrond. Het nieuw aangebouwde deel gaat zich ook zetten naar de ondergrond. Dit heeft tot gevolg dat bij de overgang tussen bestaande bouw en nieuwe bouw, een verschilzetting zal optreden, waar men rekening mee heeft te houden. Schades 30 en 31 zijn ontstaan doordat er geen rekening is gehouden met de verschilzetting. Er hadden
dilataties (onderbrekingen) in de vloer aangebracht moeten worden. Daarnaast is de tegelvloer van de keuken over de bestaande fundering balk van de bestaande woning gelegd. Bij zetting van de aanbouw zal dan ook hier scheurvorming ontstaan. Deze invloed van het “zetten” zal zich ook iets verder in beide vloeren, zoals op de foto’s is te zien. Het betreft hier een uitvoeringsfout door het ontbreken van goede voorzieningen (dilataties).
Uit de trillingstool volgt dat de hoogst berekende opgetreden trilling op deze woning is ontstaan door de aardbeving in Huizinge d.d. 16-08-2012, te weten 3,19 mm/s bij een 1% overschrijdingskans en 1,23 mm/s bij een 25% overschrijdingskans (zie bijlage 2 Overzicht aardbevingen). Bij alle andere gemeten aardbevingen tot nu toe zijn de trillingsniveaus lager geweest. (…) Uit de notitie van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts volgt dat zettingen, in de situatie dat de berekende trillingssnelheid kleiner is dan 10 ms/s, niet door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten ontstaan of verergeren. Voor het beoordelen van de causaliteit tussen trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten en de zettingen, is volgens bovengenoemde notitie geen diepgaander onderzoek nodig naar de
verwekingsgevoeligheid van de ondergrond.
In dit geval is de hoogst gemeten trilling 3,19 mm/s (overschrijdingskans 1%) ruim onder de 10 mm/s gebleven en het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s).”.
4.6.4
Hoekstra en Handgraaf hebben een concrete schadeoorzaak aangewezen. Ter zitting is Handgraaf ook ingegaan op het doorlopen van de scheur in de muur. De betwisting door eiseres van de conclusies van de deskundigen schiet te kort. Het feit dat er een erkende aannemer is ingeschakeld zegt weinig over de schadeoorzaak. Hetzelfde geldt voor de volgorde van de gebeurtenissen, ook niet in samenhang bezien met andere omstandigheden: ontstaan ná aardbevingen wil geenszins zeggen ontstaan dóór aardbevingen.
4.7.
Vloerverwarming en riolering
4.7.1
Eiseres voert aan dat de vloerverwarming en de riolering na de aardbevingen gebreken zijn gaan vertonen en dat er een parallel is te trekken met de scheuren in de Strizo-siergrindvloer: als er scheuren in de vloer ontstaan, heeft dat een uitwerking op de vloerverwarming. Verweerder had, aldus eiseres, onderzoek moeten doen naar de vloerverwarming en de riolering.
4.7.2
In de brief van 3 november 2020 waar eiseres naar verwijst, is opgenomen:
“De stelling dat de gebreken aan de vloerverwarming geen causaal verband hebben met mijn bouwactiviteiten trekken wij zeer in twijfel. Er is sprake van ernstige scheurvorming. Er is ook sprake van lekkage in de leidingen van de vloerverwarming met het gevolg dat de vloerverwarming buiten gebruik moest worden gesteld. Volgens opgave van [persoon2] is dit probleem na de bevingen ontstaan. Alles wijst er dus op dat dat door bevingsschade de problemen met betrekking tot de vloerverwarming zijn ontstaan.”
en

De gebreken aan de riolering kunnen wel degelijk het gevolg zijn bevingsschade. Ook hier achtten wij van belang dat de problemen zich voor de bevingsschade volgens mededeling van [persoon2] niet hebben voorgedaan. Ons advies is om een deskundige in te schakelen met een camera om de problemen in beeld te brengen.”.
4.7.3
Handgraaf zegt in zijn opinie over de vloerverwarming en de riolering:
“Het vloerverwarming systeem is circa. 20 jaar oud. Ten eerste kunnen de vloerverwarming leidingen vervuilen, wat ontstaat in de loop van jaren. Door vervuiling van het CV-water ontstaat er een zwarte slib (bij leeglopen CV installatie is “zwart” water zichtbaar). Door de lengte van de leidingen en het horizontaal liggen van de leidingen slibt de leiding langzaam “dichter”. Hierdoor loopt er minder CV water door de leidingen met als gevolg storingen en een lagere afgifte van warmte. Om dit te voorkomen dient er onderhoud aan de leidingen plaats te vinden, door middel van het doorspoelen/reinigen van de leidingen. Dit valt onder het normale onderhoud.
Schade aan de leidingen door vervorming van de vloeren (zettingen of trillingen door mijnbouw), met name bij de overgang van de bestaande bouw en de nieuw aangebouwde, is door de deskundige niet geconstateerd. Er zijn namelijk geen significatie hoogte verschillen zichtbaar of gemeten, wat je in een dergelijke situatie wel zou verwachten. Was dit wel zo geweest dan zou de leiding afgekneld kunnen worden, wat hier niet aan de orde is. Er zouden dan ook duidelijkere zettingen zichtbaar moeten zijn. Daarnaast heeft de deskundige
tevens geen lekkage of vochtsporen aangetroffen.
Ten aanzien van de riolering het volgende. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat er schade aan de riolering bestaat; de deskundige heeft tijdens de opname geen schade geconstateerd.
Uit de trillingstool volgt dat de hoogst berekende opgetreden trilling op deze woning is ontstaan door de aardbeving in Huizinge d.d. 16-08-2012, te weten 3,19 mm/s bij een 1% overschrijdingskans en 1,23 mm/s bij een 25% overschrijdingskans (zie bijlage 2 Overzicht aardbevingen). Bij alle andere gemeten aardbevingen tot nu toe zijn de trillingsniveaus lager geweest. (…) Uit de notitie van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts volgt dat zettingen, in de situatie dat de berekende trillingssnelheid kleiner is dan 10 ms/s, niet door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten ontstaan of verergeren. Voor het beoordelen van de causaliteit tussen trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten en de zettingen, is volgens bovengenoemde notitie geen diepgaander onderzoek nodig naar de verwekingsgevoeligheid van de ondergrond. In dit geval is de hoogst gemeten trilling 3,19 mm/s (overschrijdingskans 1%) ruim onder de 10 mm/s gebleven en het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat aardbevingen invloed hebben gehad op deze schade(s).”.
4.7.4.
Het onderzoek van Hoekstra omvatte niet de vloerverwarming en de riolering. Er is echter geen reden om aan te nemen dat het onderzoek hiermee incompleet is geweest of anderszins onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Er was voor Hoekstra geen aanleiding om de vloerverwarming en de riolering te onderzoeken, zo licht Handgraaf in zijn opinie toe: er was geen schade aan de leidingen door vervorming van de vloeren zichtbaar of significatie hoogteverschillen en er zijn geen afgeknelde leidingen, lekkage of vochtproblemen geconstateerd. Er is geen reden om deze toelichting niet te volgen. De rechtbank tekent hierbij aan dat een aanleiding voor een onderzoek aan de vloerverwarming en riolering ook niet direct lag in de aanvraag: bij de omschrijving van de schade in het formulier is enkel vermeld “scheuren in muren en vloer”. Eiseres stelt hiertegenover kort gezegd alleen dat de vloerverwarming niet functioneert en dat het ontstaan van de mankementen dateert van na de aardbevingen. Wat hier ook precies van zij, dit zegt niet zoveel over de vraag of het onderzoek terecht de reikwijdte had die het had. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat, zoals eiseres in feite betoogt, het onderzoek onzorgvuldig was omdat er niet is gekeken naar mogelijke aardbevingschade daar waar geen enkele indicatie voor die schade bestond, integendeel, waar voor die schade een contra-indicatie bestond.
4.7.5
Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen om alsnog onderzoek te laten doen naar de vloerverwarming en riolering, zoals eiseres ter zitting heeft verzocht.
4.8.
Conclusie
4.8.1
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder zich heeft mogen baseren op de bevindingen van de deskundigen omdat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan hun conclusies. Het enkele feit dat, zoals ter zitting aan de orde is gekomen, de drie deskundigen die in dit dossier verweerder hebben geadviseerd, van één en hetzelfde onderzoeksbureau afkomstig zijn, levert evenmin reden voor die twijfel op.
4.8.2
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
4.8.3
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier, op 16 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.