ECLI:NL:RBNNE:2021:1513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8989925 \ AR VERZ 21-10
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de overheidsinstelling Wedeka en de werknemer [verweerder]. Wedeka verzocht de ontbinding primair wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder], die zich publiekelijk negatief had uitgelaten over de organisatie, en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had in het verleden verschillende uitlatingen gedaan die als diffamerend werden beschouwd, waaronder tijdens een commissievergadering van de gemeente Westerwolde. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de uitlatingen ontoelaatbaar waren, deze niet als ernstig verwijtbaar konden worden aangemerkt vanwege de (voorlopige) diagnose van een persoonlijkheidsstoornis bij [verweerder]. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer niet in staat was om de gevolgen van zijn uitlatingen te overzien, en dat de ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen niet kon worden toegewezen. Echter, de kantonrechter oordeelde wel dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden. De ontbinding werd vastgesteld per 1 juni 2021, en [verweerder] kreeg recht op een transitievergoeding van € 22.315,74 en uitbetaling van niet genoten verlofdagen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 8989925 \ AR VERZ 21-10
Beschikking van de kantonrechter d.d. 19 april 2021
inzake
de overheidsinstelling
HET OPENBAAR LICHAAM OP BASIS VAN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WEDEKA BEDRIJVEN,
gevestigd te Stadskanaal,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.G.A. Luinstra,
tegen
[verweerder] ,
wonende te Ter Apel,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.H. Bossen.
Partijen zullen hierna Wedeka en [verweerder] worden genoemd.

1.Het procesverloop

Wedeka heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 januari 2021, verzocht de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Primair wegens ernstig verwijtbaar handelen en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair wegens een combinatie van omstandigheden.
Het verweerschrift van [verweerder] is binnengekomen op 2 maart 2021.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021. Wedeka, (vertegenwoordigd door [naam 1] , werkzaam op de HRM afdeling) is samen met haar gemachtigde ter zitting verschenen. [verweerder] is eveneens met zijn gemachtigde ter zitting verschenen. De gemachtigde van Wedeka heeft het standpunt van haar cliënte toegelicht aan de hand van pleitnotities. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De procedure is aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Nadat partijen de kantonrechter op 22 maart 2021 hebben laten weten niet tot overeenstemming te zijn gekomen, is beschikking bepaald op heden.
Motivering

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet (voldoende gemotiveerd) weersproken staat het volgende vast.
2.2.
Wedeka is een sociaal werkbedrijf met 11 locaties in de regio Zuid- en Oost-Groningen waar door ruim 1500 medewerkers uiteenlopende werkzaamheden worden verricht. Wedeka werkt verder voor grote landelijke bedrijven, maar ook voor lokale ondernemers en gemeenten in de regio. Ten slotte exploiteert Wedeka drie kringloopwinkels waarin aan verschillende doelgroepen leer-ervaringsplekken en leer-werktrajecten worden aangeboden. Medewerkers van Wedeka kunnen worden gedetacheerd.
2.3.
[verweerder] , geboren op [datum 1] , is op 28 februari 1994 bij Wedeka in dienst getreden en heeft diverse functies bekleed. Laatstelijk verdiende [verweerder] een bruto salaris van € 3.619,58 bruto per maand (inclusief vaste emolumenten) voor een werkweek van 36 uur.
2.4.
Op 22 juni 1990 is vastgesteld dat [verweerder] werkzaamheden waarbij contact is met stof, kunststof, karton, lijmen en bloeiende bomen moet vermijden. Op 24 februari 1994 is vastgesteld dat [verweerder] afwisselend, staand, zitten en lopend werk moet verrichten en geen buk- of tilwerk. [verweerder] behoorde tot de groep op wie destijds de Wet sociale werkvoorziening (WSW) van toepassing was, die in 2015 is vervangen door de Participatiewet. De WSW was er voor mensen die een beperking hebben en die daardoor niet zelfstandig in een regulier bedrijf kunnen functioneren.
2.5.
Partijen hebben in de periode 2007 tot en met 2010 een geschil gehad rondom de functiewaardering. [verweerder] is in het gelijk gesteld, maar [verweerder] wilde de proceskosten vergoed krijgen van Wedeka. In dit kader hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd en heeft [verweerder] op 16 mei 2011 de volgende e-mail aan Wedeka verstuurd:
"(…) maar, wat wil je ook na een dikke 10 à 12 jaar te maken hebben met mensen die lopen te liegen, bedriegen, ziekmakend, elkaar dekkend, weggelopen voor verantwoordelijkheid, zich elkaar opwaarderen/verrijken dingen op papier zetten en mensen die hun 100% vertrouwen zo een oor aan te naaien, door ze te laten ondertekenen. (met name gehandicapten). Wat een toppers, die mogen echt trots zijn op hun zelf. (…)"
2.6.
Nadat [verweerder] diverse functies (bijvoorbeeld als bedrijfsleider of werkbegeleider) bij diverse organisaties heeft uitgeoefend, is [verweerder] omdat er niet veel te doen was op 30 september 2013 in overleg met zijn leidinggevende gestopt met zijn werkzaamheden bij Trajecten in Veendam. Afgesproken is dat er gezocht zou worden naar een andere passende werkplek voor [verweerder] .
2.7.
Op 26 november 2013 heeft [verweerder] een reactie geplaatst onder een online nieuwsbericht van Ter Apel Digitaal waarin wordt geschreven dat de politie diverse woningen en bedrijven heeft doorzocht vanwege een vermoeden van hennepteelt. [verweerder] heeft de volgende reactie onder het bericht geschreven:
"(…) laten ze maar een inval doen bij b.v. die criminelen die de Wedeka etc. besturen. Bij die gladjanussen de al die jaren doen aan, intimidatie, zelfverrijking, valsheid in geschrifte, die lopen te liegen en vooral te bedriegen etc. Knap om mensen met b.v. geestelijke beperkingen die 100% hun bazen vertrouwen, te beduvelen. (…)Deze waanzin (witteboorden criminaliteit) moet stoppen. (…) Dit alles is pas crimineel. (…)"
2.8.
Wedeka heeft [verweerder] op 17 december 2013 een waarschuwing gegeven voor de hiervoor genoemde uitlatingen. Wedeka heeft op die datum een brief naar [verweerder] verstuurd en daarin staat onder meer het volgende:
"(…) Gezien het ontoelaatbare karakter van uw uitingen, ben ik dan ook namens Wedeka genoodzaakt u hierbij een officiële laatste waarschuwing te geven. Mede, zo niet met name vanwege uw voorbeeldfunctie zal het u, naar ik aanneem, duidelijk zijn dat uw handelwijze niet door de beugel kon, noch kan. Ik ga er namens Wedeka van uit dat een herhaling achterwege zal blijven en dat u zich voortaan wel bewust zult zijn van uw functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheden en dienovereenkomstig zult handelen en zich op zult stellen. (…)"
2.9.
In de periode oktober 2013 tot en met februari 2020 heeft [verweerder] geen (passende) werkzaamheden verricht. Partijen hebben in deze periode wel gesprekken gevoerd over mogelijke passende functies voor [verweerder] .
2.10.
Medio 2017 heeft er een directiewisseling plaatsgevonden bij Wedeka en heeft er op 27 februari 2018 een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met de nieuwe directeur en [verweerder] . Tijdens dat gesprek is onder andere gesproken over de werkhervatting van [verweerder] .
2.11.
Wedeka heeft een mogelijke concrete functie voor [verweerder] bij de organisatie [naam 8] Uitvoering met [verweerder] besproken. [naam 8] is actief in Groningen, Sappemeer en Veendam. Vanwege de lichamelijke klachten en beperkingen van [verweerder] is een arbeidsdeskundigenonderzoek verricht voor de vraag of de functie passend is. Op 11 juli 2018 heeft de arbeidsdeskundige zijn rapportage definitief vastgesteld.
2.12.
In reactie op het punt in de rapportage dat [verweerder] met betrekking tot samenwerking geen medische beperkingen heeft, maar dat het voor [verweerder] door het in de loop der jaren opgebouwde negativiteit en wantrouwen (samen)werken in een ambtelijke omgeving (zeer) lastig is, heeft [verweerder] de volgende reactie gegeven:
"(…) Dat dit niet voor iedere ambtenaar geldt. Het gaat hier om de liegende en bedriegende ambtenaren, waar ik allergisch voor bent. (Dit heb ik bij iedereen aangegeven, van bedrijfsarts tot directeur. (…)"
2.13.
Op 26 juli 2018 heeft er een bespreking plaatsgevonden over het op korte termijn laten terug keren van [verweerder] naar passend werk. Wedeka heeft mediation aangeboden om tot een oplossing te komen. Er hebben meerdere mediation sessies plaatsgevonden. Wedeka heeft verder aangeboden om een psycholoog in te schakelen om [verweerder] te ondersteunen. Van dat aanbod heeft [verweerder] gebruik gemaakt.
2.14.
In de rapportage van de psycholoog van [naam 7] van 3 december 2018 staat onder meer het volgende:
"(…)C is gemeld via zijn werkgever. De aanleiding is dat hij al lang op non-actief staat als gevolg van knelpunten die zijn ontstaan omdat c kritisch is, dit aangeeft bij de leiding, maar er wordt niets aan gedaan. (…)
Kern van de problematiek:
C kan niet tegen onrecht, bijt zich hier in vast en ontwikkelt klachten, zowel lichamelijk als psychisch (irritatie). (…)"
2.15.
Wedeka heeft [verweerder] op 1 april 2019 een brief gestuurd waarin zij [verweerder] heeft opgeroepen, met inachtneming van het arbeidsdeskundig re-integratieadvies, de functie van meewerkend voorman te vervullen. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vanwege medische redenen niet in staat is om de functie te vervullen. [verweerder] heeft daarom op 25 april 2019 de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft gerapporteerd dat [verweerder] arbeidsongeschikt is voor hervatting in de huidige situatie en dat gezien de aard en ernst van de klachten en gezien de lange duur van het beloop, het de verwachting is dat dit blijvend is. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om een tweede spoort re-integratietraject in te gaan.
2.16.
Wedeka was het niet eens met het advies van de bedrijfsarts om het tweede spoor in te gaan en zij heeft daarom een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd. Wedeka is in het ongelijk gesteld. In het betreffende deskundigenoordeel van 27 augustus 2019 staat onder meer het volgende:
"(…)Uit het overleg met de verzekeringsarts wordt duidelijk dat er ondanks gerichte behandeling in het verleden bijkomende beperkingen zijn voor persoonlijk en sociaal functioneren, als het gaat om werk bij de eigen werkgever. Deze beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren staat werken bij de eigen werkgever - en daarmee ook in het aangeboden werk - in de weg. (…)"
2.17.
Wedeka heeft het werkvoorzieningsschap [naam 2] in Winschoten bereid gevonden medewerking te verlenen aan de re-integratie van [verweerder] in het tweede spoor.
2.18.
Op 14 januari 2020 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en zijn coach/re-integratie begeleider [naam 3] .
2.19.
Op 23 januari 2020 heeft een startgesprek plaatsgevonden bij [naam 2] om te beginnen met zijn tweede spoor re-integratietraject. Op 25 februari 2020 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden.
2.20.
Wedeka heeft [verweerder] op 5 maart 2020 een brief gestuurd. In de brief staat onder meer het volgende:
"(…) Op 25 februari jl. heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden bij [naam 2] . In dit gesprek heeft [naam 2] u een concreet voorstel gedaan voor een re-integratieplek op hun locatie in Oude Pekela. U heeft aangegeven dat de aangeboden werkzaamheden u aanspreken, maar dat u vanwege de afstand woon-werk, in combinatie met uw fysieke klachten, geen mogelijkheid ziet om te starten met uw re-integratie. Om vast te stellen of er sprake is van een nieuwe medische situatie was u op 27 februari jl. uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts. Op dit moment wachten wij op de bevinding van de bedrijfsarts.
Ondanks onze inspanningen bereiken ons signalen dat u recent, binnen en buiten werktijd, bij collega's duidelijk maakt dat u Wedeka ervan beticht niet goed om te gaan met haar personeel. U vertelt aan derden dat u vindt dat er binnen Wedeka sprake is van een angstcultuur. Uw standpunt zou u kracht bijzetten door aan u gerichte brieven van Wedeka, correspondentie tussen u en de Nationale ombudsman, en correspondentie tussen de gemeente Westerwolde en de Nationale ombudsman te tonen en/of te delen via social media.
Het is u bekend dat Wedeka zich niet herkent in uw aantijgingen. Wij hebben hierover eerder met u gesproken en u heeft destijds geen concrete bewijzen voor uw stellingname kunnen aandragen. Wij zetten al geruime tijd alles in het werk om tot een conveniërende oplossing te komen voor de situatie waarin u geen (passende) werkzaamheden verricht door Wedeka. (…)
Door zo te handelen vergroot u de kans dat de arbeidsrelatie tussen u en Wedeka uiteindelijk onoverbrugbaar verstoord raakt. Wedeka verzoekt u dringend en wel met onmiddellijke ingang te onthouden van het doen van onjuiste mededelingen die de reputatie van Wedeka kunnen schaden. In het bijzonder uw uitlatingen dat er sprake zou zijn van een angstcultuur. U dient zich terzake te gedragen als een goed werknemer waarbij hoort dat u zich positief opstelt in het kader van de nu aan de orde zijnde werkhervatting zodat een plaatsing bij het Sociaal werk en leerbedrijf [naam 2] zal gaan slagen.
Tot slot verzoek ik u vriendelijk, indien er nog sprake zou zijn van enig kritiek op Wedeka, dit vanaf heden eerst aan Wedeka kenbaar te maken opdat hierover dan gezamenlijk kan worden gesproken. (…)"
2.21.
In de re-integratierapportage van 29 mei 2020 over de re-integratieperiode maart, april en mei 2020 bij [naam 2] is onder ander het volgende opgenomen:
"(…)Bespreken meeloopdag, bevinding bedrijfsarts en plan van aanpak
Datum: 12 mei 2020 (…)
- [verweerder] legt uit dat hij er totaal anders inzit. "ik ben een andere persoon. Ik wil niet meer vechten en vechten. Ik moet nog 7 jaar werken en wil me niet meer druk maken.'
- [naam 1] vraagt wat maakt dat [verweerder] nu een andere persoon is c.q. er anders in zit;
- [verweerder] geeft aan dat de gesprekken met de bedrijfsarts, de gesprekken met [naam 3] als onafhankelijke coach en aanpassingen in medicatie ervoor hebben gezorgd dat hij tot de andere inzichten is gekomen;
- [naam 1] geeft aan dat Wedeka ruim een jaar lang inspanningen heeft verricht in het kader van re-integratie bij Wedeka, er niets mogelijk was en hij daarom verrast is door deze plotselinge wending bij [verweerder] ;
- [naam 1] legt uit dat hij de voortgang van het traject voortdurend bespreekt met mevr. [naam 9] (directeur Wedeka) en hij verwacht dat Wedeka niet 'zomaar' zal afwijken van de (on)mogelijkheden ten aanzien van het 1e spoor welke zijn benoemd door de bedrijfsarts en zijn bevestigd door het UWV;
- [verweerder] geeft aan dit te begrijpen en bedrukt nogmaals 'een andere man te zijn'. Ook thuis. Het gaat veel beter met hem;
- [verweerder] geeft aan dat hij best bij Wedeka zou kunnen werken als hij maar niet wordt besodemieterd; (…)"
2.22.
[verweerder] heeft zich op 10 augustus 2020 ziekgemeld en hij heeft aangegeven dat hij niet in staat is om 30 minuten te rijden naar zijn werk bij [naam 2] in Winschoten. Op 7 september 2020 heeft [verweerder] de bedrijfsarts bezocht en in de rapportage van de bedrijfsarts is onder andere het volgende opgenomen:
"(…) Betrokkene is geschikt voor werk passend bij de beperkingen. Op 10-09 vervolggesprek met HR; óf men kan dan tot passende werkhervattingsafspraken komen, en zo niet dan is het advies om een Deskundigen Oordeel UWV te vragen. Dit is dan met name gericht op de vraag of betrokkene medisch in staat moet worden geacht om ongeveer 30 minuten/ keer (2x dd) auto te kunnen rijden? (…)"
2.23.
Wedeka heeft [verweerder] bij brief van 16 september 2020 opgeroepen om de werkzaamheden bij [naam 2] per 17 september 2020 te hervatten.
2.24.
[verweerder] heeft hierop gereageerd en in de e-mail staat onder meer het volgende:
"(…) Morgen zien ze mij verschijnen bij [naam 2] , dan heb ik vrijdag ook gezegd tijdens ons 3 gesprek. (…)
Wel hou ik bij deze de Wedeka 100% verantwoordelijk als mij er wat overkomt. En wat betreft de financiële inspanningen die de Wedeka heeft gedaan, die waren niet nodig geweest als de verzakende en liegende ambtenaren die zo worden beschermd en nog steeds tot de orde worden geroepen. Pure machtsmisbruik, maar daar hebben wij het al zo vaak over gehad. Het wordt nodig tijd dat daar verandering in komt. Trouwens ik heb met [naam 4] gesproken waar wij het over hebben gehad. Die is al 11 jaar thuis waarvan hij al 7 jaar niks van de Wedeka heeft gehoord. Raar toch, waarom ik wel en hij niet. Daar wil ik wel eens antwoord op hebben. En waarom ik al jarenlang wordt tegengewerkt en op een zijspoor ben gezet. Dat is mij nog steeds niet duidelijk. Graag wil ik ook hier antwoord op . (…)"
2.25.
Eind september 2020 is de coaching van [naam 3] voor [verweerder] gestopt.
2.26.
Op 1 oktober 2020 heeft [verweerder] zich ziekgemeld en op 5 oktober 2020 heeft hij de bedrijfsarts verzocht om na te gaan in hoeverre er sprake is van een (te) stoffige werkruimte en hier zo nodig actie op te ondernemen dan wel daar onderzoek naar te doen. Op 26 november 2020 is de onderzoekrapportage opgeleverd en daarin is opgenomen dat de Duitse grenswaarde voor hinderlijk totaalstof op de arbeidsplaats gedurende het vegen in het magazijn fors wordt overschreden en dat het een stoffige omgeving is. Tevens is in de rapportage opgenomen dat de kans bestaat dat medewerkers met overgevoeligheidsklachten reageren en geprikkeld worden door grote hoeveelheden stof tijdens vegen of verplaatsen van materialen.
2.27.
Op 7 oktober 2020 is er een rapportage opgemaakt van de re-integratieperiode juni tot en met 7 oktober 2020. [verweerder] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 2 november 2020 en in de e-mail staat onder meer het volgende:
"(…) In 1999 begon hoofdpersoneelszaken [naam 5] toevallig ook en die is er nu nog. Die weet als hoofdpersoneelszaken toch precies wat er speelt als het goed is, en weet vast wat haar collega's waar zij verantwoordelijk voor is allemaal voor vieze spelletjes spelen. Velen weten ervan spannen samen om alles in het werk stellen om mij te dwingen om op de gebaande paden te lopen. Er wordt al tig jaren geacteerd en geregisseerd door de top. Schandalig!
En zo liep ik vaker tegen misstanden aan in de loop van de jaren die benoemde. En nee, ik zoek het niet op, het overkomt mij. Als je vraagt wat wordt mij verweten, krijg je geen antwoord. Waarom vijf jaar bij huis? En dit is twee á drie keer vaker gebeurd bij mij. Steeds geen antwoord. Steeds weer loop je tegen onrecht aan en ik strijd voor mijn/onze rechten. Ik wil niet de dupe worden van de misstanden die een ander pleegt. Dit alles is mijn mening en in mijn eigen ervaring. (…)"
2.28.
Op 25 november 2020 heeft er een Commissievergadering van de gemeente Westerwolde plaatsgevonden. [verweerder] heeft spreekrecht aangevraagd. [verweerder] heeft op de Commissievergadering het volgende gezegd:
"(…) Even twee minuten, kort en krachtig, over een sociale werkplaats. Deze vaak onwetende mensen worden blootgesteld aan fraude, corruptie, machtsmisbruik en minachting. Mensen worden er bespot, gekleineerd, genegeerd, geïntimideerd, gemanipuleerd en onder druk gezet. Ze krijgen te maken met emotionele chantage en emotionele manipulatie door steeds te dreigen met gevolgen, zoals ontslag en loonsanctie. Als je van dit alles iets zegt word je gewoon in functie gedegradeerd zodat hun status of macht niet in gevaar komt. Ze spannen samen en gaan echt ver om hun frauduleuze praktijken te beschermen. ze promoten zichzelf graag, zowel over de ruggen van de WSW'ers, Het is een toneelspel, geregistreerd door tot nu toe onaantastbare superieuren.
Sommige mensen staan stijf van de medicijnen, doen aan zelfverminking of nog erger, denken aan zelfmoord. Ze gaan er mee op bed en ze staan er mee op. Dat die mensen er doodziek van worden en zoiets een grote impact heeft op hun leven, hun gezinnen, levensvreugde of hun gezondheid interesseert ze geen moer. Ik heb dit geprobeerd aan te geven en besproken bij inmiddels drie directeuren en vele anderen. Allemaal nul missies. Zelfs wethouders gooien liever olie op het vuur dan het vuur te blussen. In strijd met woorden en fatsoen, niet met intimidatie. Ik vind het dan ook mijn burgerplicht om deze onrechtvaardige en onrechtmatige handelingen tegen de WSW'ers openbaar te maken, omdat deze mensen nergens op een serieuze manier gehoord worden en zij het niet verdienen om zo behandeld te worden. En zo kan ik nog wel even doorgaan over dit, jammer genoeg, ziekmakende bedrijf. Ik nodig u dan ook graag uit om eens samen met mij in kleine vorm bij een paar WSW'ers langs te gaan, natuurlijk discreet, om met ze in gesprek te gaan. Ik geef zelf ook graag meer uitleg hierover. Dit moet gewoon stoppen. Dank u voor uw tijd. (…)"
2.29.
Onder andere de wethouder heeft tijdens de vergadering gereageerd op de uitlatingen van [verweerder] . Zij heeft onder meer het volgende gezegd:
"(…)Het verhaal van de heer [verweerder] horende klinkt dat heel erg ernstig. Ik moet u zeggen dat mij dit niet bekend is. Ik [naam 4] er wel heel erg van. Dus het lijkt mij evident dat we daar eh…Sterker nog, we hebben morgen een vergadering, ik zal dit meenemen. Nogmaals, ik [naam 4] ervan, ik vind het heftige woorden, dus eh…ik zou bijna zeggen, ik ben er sprakeloos van. Mij hebben dit soort signalen nog niet bereikt en wij zijn ook recentelijk nog met de OR, en ook met de vakbonden in gesprek geweest, dus ik ken dit verhaal niet zo. (…)"
2.30.
Wedeka is op de hoogte geraakt van hetgeen [verweerder] op de Commissievergadering heeft gezegd. Wedeka heeft op 26 november 2020 [verweerder] met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld voor een periode van vier weken.
2.31.
[verweerder] is door Wedeka uitgenodigd om in gesprek te gaan over de ontstane situatie. Op 3 december 2020 hebben partijen gesproken over de uitlatingen van [verweerder] tijdens de Commissievergadering. Wedeka heeft [verweerder] de mogelijkheid gegeven om onder andere concrete voorbeelden te geven, maar [verweerder] heeft dit niet willen doen. Wedeka heeft [verweerder] tevens gewezen op de 'Meldregeling vermoeden misstanden Wedeka Bedrijven'.
2.32.
[naam 6] , neuropsycholoog verbonden aan het Medisch Expertise en Advies Centrum, heeft [verweerder] onderzocht. In haar voorlopige rapportage van 26 februari 2021 staat onder meer het volgende:
"(…) Kort samengevat kan op basis van de dossierinformatie en de anamnese gesteld worden dat er bij betrokkene sprake is van een zeer sterk rechtvaardigheidsgevoel, wantrouwende gedachten en veel boosheid met betrekking tot de intenties en het handelen van zijn werkgever. Wat mij betreft opvallend zijn de zeer lange duur en de zeer beperkte flexibiliteit/veranderbaarheid van deze problematiek; op gedachtenniveau lijkt betrokkene tot op heden nauwelijks in staat te zijn om te nuanceren en relativeren (is overtuigd van zijn eigen visie, blijft zich vastbijten, kan het niet loslaten of op een andere manier bekijken), en ook op gedragsniveau blijkt hij zich op dezelfde manier uiten, terwijl het hem inmiddels duidelijk zou moeten zijn dat dit niet leidt tot het gewenste doel en feitelijk juist negatieve gevolgen heeft voor zowel zichzelf als zijn gezin. Deze indruk is in overeenstemming met de volgende zinssnede uit het dossier van de bedrijfsarts (07-01-2021):"…Naast bekende fysieke beperkingen is er voornamelijk sprake van coping/persoonlijkheid als het gaat om de enorme vasthoudendheid, strijd en verbittering (kan niet tegen onrecht, kan het ook niet loslaten, ook al gaat dat nu ten koste van hemzelf en heeft het gevolgen voor zijn gezin)…, alsook met informatie uit het verslag van [naam 7] (d.d. 03-12-2019):"… Kern van problematiek: cliënt kan niet tegen onrecht, bijt zich hierin vast en ontwikkelt klachten, zowel lichamelijk als psychisch (irritatie)…"
Mijn voorlopige indruk is dat bovengenoemde dynamiek in diagnostische termen waarschijnlijk geplaatst kan worden binnen het kader van een persoonlijkheidsstoornis. (…)"

3.Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

verzoek van [verweerder]
3.1.
Wedeka heeft een verzoek ingediend om indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden;
II. bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij reguliere opzegging was geëindigd;
III. te bepalen dat [verweerder] geen aanspraak maakt op de wettelijke transitievergoeding dan wel enige andere vergoeding;
Subsidiair: in geval er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen:
IV. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
zowel primair als subsidiair
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Wedeka heeft - verkort weergegeven - aan haar verzoek (primair) ten grondslag gelegd dat [verweerder] ernstig verwijtbaar jegens Wedeka heeft gehandeld door zich ongefundeerd onjuist en ontoelaatbaar uit te laten over Wedeka op andere de Commissievergadering van de gemeente. Omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft hij volgens Wedeka geen recht op een transitievergoeding en moet bij de ontbindingsdatum geen rekening worden gehouden met de opzegtermijn.
Voor zover er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, heeft Wedeka aangevoerd dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Hieraan heeft Wedeka ten grondslag gelegd dat zij er op moet kunnen vertrouwen dat haar medewerkers onbesproken gedrag vertonen, zich conformeren aan de hen gegeven instructies en bovendien geen gevaar vormen voor hun collega's. Bij Wedeka bestaat geen enkel vertrouwen meer in het feit dat [verweerder] zich als goed werknemer zal gedragen. Hij was een gewaarschuwd man, maar heeft zich toch wederom zeer negatief over Wedeka uitgelaten. Ook heeft Wedeka geen vertrouwen meer in een succesvol re-integratietraject. Dit geldt temeer nu [naam 2] daags na de uitlatingen van [verweerder] op de Commissievergadering heeft aangegeven dat [verweerder] niet meer welkom is bij [naam 2] . Er is volgens Wedeka ook geen mogelijkheid voor herplaatsing van [verweerder] .
Ten slotte heeft Wedeka gesteld dat als er geen sprake is van voornoemde gronden, er sprake is van een combinatie van gronden en de arbeidsovereenkomst om die reden moet worden ontbonden.
3.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Wedeka in zijn verzoeken dan wel tot afwijzing daarvan. Hiertoe heeft [verweerder] - verkort weergegeven - aangevoerd dat er ten eerste sprake is van een opzegverbod wegens ziekte en dat hij bovendien niet (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. [verweerder] heeft (waarschijnlijk) een persoonlijkheidsstoornis en daarom heeft hij zich gedragen zoals hij heeft gedaan. Ter onderbouwing heeft [verweerder] verwezen naar de voorlopige rapportage van een neuropsycholoog. Bovendien zijn een aantal gedragingen lang tijd geleden gebeurd en is het niet proportioneel van Wedeka om nu om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken. Volgens [verweerder] heeft Wedeka tevens haar bijzondere positie als werkgever van beschut werk miskend en mag van Wedeka als sociaal werkbedrijf meer worden verwacht qua acceptatie en incassering. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat Wedeka in strijd met de toepasselijke cao Sociale Werkvoorzienig heeft gehandeld omdat in artikel 10.1 disciplinaire maatregelen zijn opgenomen en deze heeft Wedeka niet toegepast. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat de door Wedeka aangeboden functies in het kader van re-integratie niet passend waren en daarom heeft [verweerder] de functies niet aanvaard. Bovendien hebben de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige hier, indien hier om is gevraagd, ook een oordeel gegeven.
Volgens [verweerder] is er verder geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Er is wel sprake geweest van animositeiten, maar die plooien kunnen wat [verweerder] betreft worden glad gestreken. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat er ook geen sprake is van een i-grond en als dit al het geval zou zijn, dan een extra cumulatievergoeding op zijn plaats is. [verweerder] heeft ten slotte gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden en de grote consequenties die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor hem zouden hebben.
(voorwaardelijk tegen)verzoek van [verweerder]
3.4.
Voor zover de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, verzoekt [verweerder] de kantonrechter - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - om:
I. voor recht te verklaren dat [verweerder] zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar gedrag;
II. te bepalen dat bij ontbinding rekening wordt gehouden met de opzegtermijn van vier maanden;
III. Wedeka te veroordelen om binnen een week na de datum van de beschikking, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, aan [verweerder] een transitievergoeding te voldoen rekening houdend met de hierboven onder punt 2 vermelde variabelen, een en ander uiterlijk te voldoen bij de eindafrekening van het dienstverband;
IV. bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de i-grond Wedeka te veroordelen om binnen één week na de datum van de beschikking, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, aan [verweerder] op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 BW een cumulatievergoeding toe te kennen ter grootte van de helft van de transitievergoeding dan wel een cumulatievergoeding die de kantonrechter in goede justitie vast te stellen, een en ander uiterlijk te voldoen bij eindafrekening van het dienstverband;
V. Wedeka te veroordelen om binnen één week na de datum van de beschikking, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, aan [verweerder] een billijke vergoeding te voldoen ten bedrage van € 166.911,00 dan wel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vaststelt, een en ander uiterlijk te voldoen bij eindafrekening van het dienstverband;
VI. Wedeka te veroordelen om binnen één week na de datum van de beschikking, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, het saldo niet genoten, doch opgebouwde vakantie uren te betalen, zijnde een saldo van 1644,8 verlofuren (saldo 2020) pro-rata vermeerderd met de opgebouwde uren over 2021 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, dan wel een saldo dat de kantonrechter in goede justitie vaststelt, een en ander uiterlijk te voldoen bij eindafrekening van het dienstverband;
VII. Wedeka te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.5.
Aan het verzoek heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat - verkort weergegeven - hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat Wedeka jegens hem ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verweerder] heeft gesteld dat, indien de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden hij recht heeft op een transitievergoeding en op een billijke vergoeding. Het handelen van Wedeka is verwijtbaar omdat zij ten tijde van arbeidsongeschiktheid een ontbindingsverzoek heeft ingediend. Hiermee heeft Wedeka gehandeld in strijd met het opzegverbod en het komt de re-integratie van [verweerder] niet ten goede. Ook heeft Wedeka [verweerder] functionele verwijten gemaakt die verband houden met ziekte en waardoor de onderlinge verhoudingen verstoord zijn geraakt. Volgens [verweerder] moet daarom een billijke vergoeding van € 166.911,00 worden toegekend. Dit betreft het bedrag [verweerder] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben verdiend, waarop de WW-aanspraak in mindering is gebracht. Verder staat er volgens [verweerder] nog een verlofsaldo open van 1644,8 uren en moet Wedeka deze uren bij einde dienstverband uitbetalen.
3.6.
Voor zover van belang zullen de standpunten van partijen bij de beoordeling nader uiteen worden gezet.

4.Beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ten aanzien van de verzochte ontbinding voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).Verder dient wegens het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW te worden nagegaan of het verzoek verband houdt met een ziekte.
Opzegverbod tijdens ziekte
4.2.
Volgens [verweerder] kan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst hoe dan ook niet worden toegewezen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. [verweerder] heeft gesteld dat hij vanaf indiensttreding bij Wedeka verschillende lichamelijke beperkingen heeft, maar dat hij op enig moment psychische problemen heeft ontwikkeld. [verweerder] heeft gesteld dat hij waarschijnlijk een persoonlijkheidsstoornis heeft en - zo begrijpt de kantonrechter - daarom zich op de (negatieve) wijze heeft uitgelaten over Wedeka zoals hij heeft gedaan omdat het zijn manier is om door hem ervaren problemen aan de orde te stellen.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW een ontbindingsverzoek niet kan worden ingewilligd, indien er een opzegverbod geldt. Artikel 7:670 lid 1, aanhef en onder a BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat vanaf aanvang van de arbeidsovereenkomst [verweerder] beperkingen heeft rondom het werken in een stoffige omgeving en ten aanzien van bukkende of tillende bewegingen. Ook dient [verweerder] afwisselend staand, zittend en lopend werkzaamheden te verrichten. Tevens heeft te gelden dat [verweerder] rugklachten heeft (gehad) en in 2011 is geopereerd aan een hernia. In februari 2020 is [verweerder] daadwerkelijk begonnen met zijn re-integratietraject in het tweede spoor bij [naam 2] . Op 10 augustus 2020 heeft [verweerder] zich ziekgemeld omdat hij aangaf vanwege zijn (rug)klachten niet in staat te zijn om 30 minuten auto te rijden om op zijn werk te komen. De ziekmelding van [verweerder] op 1 oktober 2020 had te maken met de voor [verweerder] (te) stoffige werkomgeving. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] ten tijde van het indienen van het ontbindingsverzoek niet (volledig) arbeidsgeschikt was en er nog sprake was van een doorlopende ziekmelding. Derhalve is het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing.
4.5.
Als sprake is van een opzegverbod kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (art. 7:671b lid 6 sub a BW). Is er wel sprake van opzegverbod en een verband tussen het ontbindingsverzoek en de omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, dan kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden als het in het belang van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst eindigt (art. 7:671b lid 6 sub b BW).
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Hiervoor is redengevend dat gesteld noch gebleken is dat de reden dat [verweerder] vanaf 2013 geen werkzaamheden heeft verricht voor Wedeka te maken hadden met de bij [verweerder] (voorlopig) gediagnostiseerde persoonlijkheidsstoornis. Ook is niet gesteld noch gebleken dat de recente ziekmeldingen van [verweerder] in 2020 te maken hebben met een persoonlijkheidsstoornis. Nu de reden dat [verweerder] zijn werkzaamheden niet kan verrichten wegens ziekte, niet te maken hebben met de (voorlopig) gediagnostiseerde persoonlijkheidsstoornis, is de kantonrechter van oordeel dat het ontbindingsverzoek van Wedeka geen verband houdt met omstandigheden die te maken hebben met de ziekte die maken dat [verweerder] (deels) arbeidsongeschikt is.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het opzegverbod tijdens ziekte niet aan een (eventuele) ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de weg staat. Daarom moet de kantonrechter inhoudelijk gaan beoordelen of het verzoek van Wedeka om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, kan worden toegewezen.
Ernstig verwijtbaar handelen?
4.8.
Primair heeft Wedeka haar verzoek gegrond op de stelling dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens Wedeka en dat de arbeidsovereenkomst daarom op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW moet worden ontbonden.
4.9.
De kantonrechter begrijpt dat het verwijt van Wedeka erin is gelegen dat [verweerder] , ondanks dat hij was gewaarschuwd, zich meerdere malen (publiekelijk) ongefundeerd zeer negatief en ontoelaatbaar heeft uitgelaten over Wedeka met als dieptepunt de uitlatingen van [verweerder] op de Commissievergadering op 26 november 2020 van de gemeente Westerwolde. Hiermee heeft [verweerder] volgens Wedeka zijn eigen re-integratie belemmerd en maakt enkel dit al dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verweerder] had volgens Wedeka moeten bedenken dat het gebruik maken van zijn spreekrecht op de Commissievergadering op de wijze waarop hij dat heeft gedaan, zijn re-integratie-traject in gevaar zou brengen. [naam 2] heeft aan Wedeka laten weten dat hij niet meer welkom is en daarmee is het re-integratietraject tot een einde gekomen, aldus Wedeka. Verder heeft Wedeka gesteld dat het ernstig verwijtbaar handelen erin is gelegen dat zij zich enorm heeft ingespannen om [verweerder] te laten re-integreren, maar dat [verweerder] de afgelopen jaren de aangeboden functies om hem moverende redenen niet heeft willen aanvaarden terwijl dit gelet op de norm van goed werknemerschap wel van hem verwacht mocht worden.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat bij een ontbindingsverzoek gegrond op (ernstig) verwijtbaar handelen de werkgever aannemelijk moet maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en dat dit zodanig ernstig is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gaat daarbij om daden of gedragingen van de werknemer waarbij sprake is van toerekenbare verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat de werknemer schuld heeft aan dat handelen of nalaten. Bij deze ontslaggrond is de mate van verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] zich meerdere malen (zeer) negatief (publiekelijk) over Wedeka heeft uitgelaten. Zo heeft [verweerder] in 2011 (zie r.o. 2.5) naar aanleiding van een discussie over een proceskostenvergoeding in het kader van het functiewaarderingsgeschil het volgende e-mailbericht aan Wedeka gestuurd
"(…) maar, wat wil je ook na een dikke 10 á 12 jaar te maken hebben met mensen die lopen te liegen, bedriegen, ziekmakend, elkaar dekkend, weggelopen voor verantwoordelijkheid, zich elkaar opwaarderen/verrijken dingen op papier zetten en mensen die hun 100% vertrouwen zo een oor aan te naaien, door ze te laten ondertekenen. (met name gehandicapten). Wat een toppers, die mogen echt trots zijn op hun zelf. (…)".Op 26 november 2013 heeft [verweerder] in reactie op een online nieuwsbericht rondom invallen vanwege vermoedens van hennepteelt de volgende reactie geplaatst:
"(…) laten ze maar een inval doen bij b.v. die criminelen die de Wedeka etc. besturen. Bij die gladjanussen de al die jaren doen aan, intimidatie, zelfverrijking, valsheid in geschrifte, die lopen te liegen en vooral te bedriegen etc. Knap om mensen met b.v. geestelijke beperkingen die 100% hun bazen vertrouwen, te beduvelen. (…)Deze waanzin (witteboorden criminaliteit) moet stoppen. (…) Dit alles is pas crimineel. (…)"[verweerder] heeft van Wedeka voor deze uitlatingen op 17 december 2013 een officiële waarschuwing gekregen waarin Wedeka onder meer aangeeft dat deze uitlatingen niet door de beugel kunnen en dat herhaling achterwege zal moeten blijven. Wedeka heeft [verweerder] tevens gewezen op zijn voorbeeldfunctie en de verantwoordelijkheden die daarbij horen. Vanaf oktober 2013 heeft [verweerder] geen (passende) werkzaamheden meer verricht ondanks dat Wedeka diverse functies aan hem heeft aangeboden. Op 27 februari 2018 is er wederom met [verweerder] gesproken over werkhervatting en in het kader van een passende functie voor [verweerder] bij de organisatie [naam 8] , is een arbeidsdeskundigenrapport opgesteld. In reactie op dat rapport van 11 juli 2018 geeft [verweerder] ten aanzien van de constatering dat het voor [verweerder] zeer lastig is om samen te werken met ambtenaren aan dat:
"(…)Het gaat hier om de liegende en bedriegende ambtenaren, waar ik allergisch voor bent. (Dit heb ik bij iedereen aangegeven, van bedrijfsarts tot directeur. (…)"
4.12.
Ook daarna is [verweerder] zich negatief blijven uitlaten over Wedeka. Wedeka heeft op 5 maart 2020 een brief naar [verweerder] gestuurd omdat zij signalen heeft ontvangen dat [verweerder] bij collega's aangeeft dat er sprake is van een angstcultuur en dat hij zijn standpunt kracht zou bijzetten door aan [verweerder] gerichte brieven van Wedeka, correspondentie tussen [verweerder] en de Nationale Ombudsman en correspondentie tussen de gemeente Westerwolde en de Nationale ombudsman te tonen en/of te delen of via social media te verspreiden. [verweerder] heeft niet betwist dat hij dit heeft gedaan. In de betreffende brief heeft Wedeka [verweerder] gesommeerd om met onmiddellijke ingang zich te onthouden van het doen van onjuiste mededelingen die de reputatie van Wedeka kunnen schaden en heeft tevens verzocht om de kritiek die [verweerder] op Wedeka heeft, aan haar kenbaar te maken en om daarover in gesprek te gaan. [verweerder] heeft zich echter niet lang onthouden van verdere negatieve uitlatingen. Dit blijkt onder meer uit de reactie van [verweerder] op 2 november 2020 op de rapportage die vanwege zijn re-integratietraject in het tweede spoor bij [naam 2] is opgesteld. In reactie op de rapportage geeft [verweerder] de volgende reactie:
"(…) In 1999 begon hoofdpersoneelszaken [naam 5] toevallig ook en die is er nu nog. Die weet als hoofdpersoneelszaken toch precies wat er speelt als het goed is, en weet vast wat haar collega's waar zij verantwoordelijk voor is allemaal voor vieze spelletjes spelen. Velen weten ervan spannen samen om alles in het werk stellen om mij te dwingen om op de gebaande paden te lopen. Er wordt al tig jaren geacteerd en geregisseerd door de top. Schandalig! En zo liep ik vaker tegen misstanden aan in de loop van de jaren die benoemde. En nee, ik zoek het niet op, het overkomt mij. Als je vraagt wat wordt mij verweten, krijg je geen antwoord. Waarom vijf jaar bij huis? En dit is twee a drie keer vaker gebeurd bij mij. Steeds geen antwoord. Steeds weer loop je tegen onrecht aan en ik strijd voor mijn/onze rechten. Ik wil niet de dupe worden van de misstanden die een ander pleegt. Dit alles is mijn mening en in mijn eigen ervaring. (…)"
[verweerder] heeft de negatieve uitlatingen niet enkel aan Wedeka gericht, maar heeft deze ook aan derden geuit. [verweerder] heeft namelijk spreektijd aangevraagd voor de Commissievergadering van de gemeente Westerwolde op 25 november 2020. Tijdens die vergadering heeft [verweerder] onder meer - aan de hand van een van tevoren opgemaakte tekst - het volgende gezegd:
"(…) Even twee minuten, kort en krachtig, over een sociale werkplaats. Deze vaak onwetende mensen worden blootgesteld aan fraude, corruptie, machtsmisbruik en minachting. Mensen worden er bespot, gekleineerd, genegeerd, geïntimideerd, gemanipuleerd en onder druk gezet. Ze krijgen te maken met emotionele chantage en emotionele manipulatie dor steeds te dreigen met gevolgen, zoals ontslag en loonsanctie. Als je van dit alles iets zegt word je gewoon in functie gedegradeerd zodat hun status of macht niet in gevaar komt. Ze spannen samen en gaan echt ver om hun frauduleuze praktijken te beschermen. ze promoten zichzelf graag, zowel over de ruggen van de WSW'ers, Het is een toneelspel, geregistreerd door tot nu toe onaantastbare superieuren. Sommige mensen staan stijf van de medicijnen, doen aan zelfverminking of nog erger, denken aan zelfmoord. Ze gaan er mee op bed en ze staan er mee op. Dat die mensen er doodziek van worden en zoiets een grote impact heeft op hun leven, hun gezinnen, levensvreugde of hun gezondheid interesseert ze geen moer. Ik heb dit geprobeerd aan te geven en besproken bij inmiddels drie directeuren en vele anderen. Allemaal nul missies. Zelfs wethouders gooien liever olie op het vuur dan het vuur te blussen. In strijd met woorden en fatsoen, niet met intimidatie,. Ik vind het dan ook mijn burgerplicht om deze onrechtvaardige en onrechtmatige handelingen tegen de WSW'ers openbaar te maken, omdat deze mensen nergens op een serieuze manier gehoord worden en zij het net verdienen om zo behandeld te worden. En zo kan nik nog wel even doorgaan over dit, jammer genoeg, ziekmakende bedrijf. Ik nodig u dan ook graag uit om eens samen met mij in klein vorm bij een paar WSW'ers langs te gaan, natuurlijk discreet, om met zin gesprek te gaan. Ik geef zelf ook graag meer uitleg hierover. Dit moet gewoon stoppen. Dank u voor uw tijd. (…)"
4.13.
In het kader van het beoordelen of [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld stelt de kantonrechter voorop dat de meer recente uitlatingen met name van belang zijn. Verder overweegt de kantonrechter dat [verweerder] niet heeft betwist dat hij de bovenstaande uitlatingen heeft gedaan en hij heeft evenmin niet weersproken dat hij meerdere malen door Wedeka is verzocht om zich te onthouden van dergelijke uitlatingen en dat hij kritiek op Wedeka bij Wedeka moest melden. De gemachtigde van [verweerder] heeft de uitingen van [verweerder] ter zitting verklaard dat het gebruiken van [verweerder] van de voornoemde 'grote woorden' voortvloeien uit zijn persoonlijkheidsstoornis en - zo begrijpt de kantonrechter - hem de wijze waarop hij aandacht heeft gevraagd voor de door hem ervaren problemen, niet kan worden verweten. Ter onderbouwing heeft [verweerder] verwezen naar de voorlopige rapportage van een neuropsycholoog waarin is gerapporteerd dat de voorlopige indruk is dat [verweerder] zijn gedachtenniveau en gedragingen waarschijnlijk kan worden geplaats in het kader van een persoonlijkheidsstoornis.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de uitlatingen die [verweerder] over Wedeka heeft gedaan - zonder dat daarvoor enige onderbouwing is gegeven - ontoelaatbaar zijn in die zin dat Wedeka mede tegen de achtergrond van de eerdere waarschuwingen, die uitlatingen van [verweerder] over Wedeka niet (meer) hoefde te accepteren. Vervolgens is, gelet op het gevoerde verweer, aan de orde de vraag of met het doen van die uitlatingen tevens sprake is van een handelen dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar is.
4.15.
In de (voorlopige) rapportage vermeldt de neuropsycholoog dat [verweerder] nauwelijks in staat is om te relativeren en om te nuanceren, zich ergens in vast bijt en dat hij wantrouwende gedachten en veel boosheid heeft met betrekking tot de intenties en het handelen van Wedeka. Ook is vermeld dat [verweerder] overtuigd is van zijn eigen visie en dingen niet los kan laten of op een andere manier kan bekijken. Verder heeft de neuropsycholoog gerapporteerd dat [verweerder] op gedragsniveau zich op dezelfde manier blijft uiten, terwijl het inmiddels duidelijk zou moeten zijn dat dit niet leidt tot het gewenste doel en feitelijk juist negatieve gevolgen voor hem en zijn gezien heeft. Hoewel het gaat om een voorlopige rapportage, ziet de kantonrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de rapportage. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat ter zake van de conclusie over de persoonlijkheidsstoornis in een eindrapport tot een andere gevolgtrekking wordt gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de uitlatingen van [verweerder] hem niet worden verweten nu zijn persoonlijkheidsstoornis er kennelijk toe leidt dat [verweerder] zich er niet van bewust is, althans dat hij niet kan overzien, dat zijn gedrag en de wijze waarop hij de door hem ervaren problemen aankaart, negatieve gevolgen kunnen hebben voor hem en voor zijn gezin. En dus ook niet dat zijn uitlatingen op de commissievergadering negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor zijn re-integratie. De conclusie is dan ook dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van (ernstig)
verwijtbaarhandelen nu de gewraakte uitlatingen kennelijk zijn gedaan mede als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis.
4.16.
De kantonrechter overweegt verder dat, voor zover Wedeka heeft willen aanvoeren dat [verweerder] zijn re-integratieverplichtingen (de afgelopen jaren) niet is nagekomen door meerdere functies niet te accepteren en dit (ook) maakt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, de kantonrechter haar daarin niet kan volgen. Indien Wedeka van mening was dat [verweerder] de afgelopen jaren zijn re-integratie heeft belemmerd of in andere zin zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, had zij sancties kunnen treffen zoals zijn genoemd in artikel 7:629 lid 3 BW. Bovendien heeft te gelden dat in het geval dat een verzoek is gegrond op de stelling dat de werknemer (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld door de re- integratieverplichtingen niet na te komen, dient de werkgever gelet op artikel 7:671b lid 5 onder a en b BW de werknemer schriftelijk te hebben aangemaand tot nakoming van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 7:660a BW of om die reden de betaling van het loon hebben gestaakt, alsmede over een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW beschikken. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het om cumulatieve vereisten en blijkt uit de wetgeschiedenis met betrekking tot artikel 7:629a BW dat de deskundigenverklaring uit dat artikel een verplicht voorportaal vormt voor toegang tot de rechter. Wedeka heeft in onderhavig geval [verweerder] niet aangemaand tot nakoming van zijn verplichtingen en heeft evenmin een deskundigenoordeel van het UWV overgelegd. Wedeka heeft evenmin gesteld waarom van haar in redelijkheid het overleggen van een deskundigenoordeel niet kan worden gevergd. Het verzoek tot ontbinding wegens het belemmeren dan wel niet nakomen van zijn re-integratie verplichtingen dient daarom enkel al met toepassing van artikel 7:671b lid 5 onder b BW te worden afgewezen.
4.17.
De conclusie van het bovenstaande is dat het verzoek gegrond artikel 7:669 lid 3 sub e BW ((ernstig) verwijtbaar handelen) zal worden afgewezen. De door [verweerder] verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
Verstoorde arbeidsverhouding
4.18.
Subsidiair heeft Wedeka haar verzoek gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub g BW, een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de g-grond aan de hand van de feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dat sprake is van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding dat in redelijkheid niet van de werkgever kan worden verwacht dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet.
4.19.
De kantonrechter stelt voorop dat het handelen van [verweerder] , zoals hiervoor is overwogen, hem in subjectieve zin niet kan worden verweten. Dit betekent echter niet dat Wedeka die publiekelijk gedane, diffamerende uitlatingen tegen mede gelet op de voorgeschiedenis dan maar (blijvend) zou hebben te accepteren. Ook ziet de kantonrechter dat [verweerder] mede vanwege het belang hebben bij een beschutte werkplek zoals Wedeka hem kan bieden, gebaat is bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Dat neemt evenwel niet weg dat er naar het oordeel van de kantonrechter niet anders dan kan worden geoordeeld dat er in dit geval sprake is van een ernstige en duurzame verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] heeft Wedeka meerdere keren ongefundeerd beticht van machtsmisbruik, fraude en corruptie en is hierop door Wedeka aangesproken. Wedeka heeft eveneens - zo heeft zij onweersproken gesteld - zonder resultaat gevraagd naar onderbouwingen van deze verwijten en de mogelijkheid gegeven om in gesprek te gaan. [verweerder] heeft die zeer ernstige verwijten overigens ook in de procedure niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. In het verweer is met name gewezen op de gestelde relatie met de bij hem (voorlopig) vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Uit de door [verweerder] gedane en de hiervoor geciteerde uitlatingen, uit de rapportage van de bedrijfsarts, de rapportage van [naam 7] en de (voorlopige) rapportage van de neuropsycholoog blijkt dat [verweerder] wantrouwende gedachten en boosheid heeft jegens Wedeka. Ook blijkt hieruit dat [verweerder] zich hierin blijft vastbijten en het niet (blijvend) kan loslaten. [verweerder] is weliswaar vanaf januari 2020 onder behandeling gesteld van een door Wedeka ingeschakelde psycholoog/coach, hetgeen er enkel tijdelijk toe heeft geleid dat [verweerder] zich anders heeft opgesteld jegens Wedeka. In de voortgangsrapportage voor het re-integratietraject van 26 mei 2020 geeft [verweerder] immers aan dat hij een ander mens is en niet meer wil vechten. De coaching heeft kennelijk geen blijvende verandering bij [verweerder] teweeg gebracht omdat hij zich in maart 2020 en op 16 september 2020 wederom negatief over Wedeka heeft uitgelaten.
4.20.
Verder acht de kantonrechter van belang dat Wedeka zich meer dan voldoende heeft ingespannen om de arbeidsrelatie met [verweerder] te verbeteren en om tot re-integratie te komen. Zo heeft Wedeka veelvuldig functies aan [verweerder] aangeboden, zijn er mediation-gesprekken gevoerd, heeft zij [verweerder] de gelegenheid geboden om met haar in gesprek te gaan indien hij kritiek had op Wedeka, maar al deze inspanningen hebben er niet toe geleid dat de verhoudingen zijn verbeterd. [verweerder] blijft wrok koesteren jegens Wedeka, zonder dat voor Wedeka duidelijk is om wat voor zaken het precies gaat en welke verwijten [verweerder] Wedeka maakt. Dat het enkel gaat om animositeit en dat de plooien glad kunnen worden gestreken zoals [verweerder] heeft aangevoerd, ziet de kantonrechter gelet op de ernst van de terugkerende uitlatingen van [verweerder] , de constatering van de medici rondom dit gedrag en de inspanningen die Wedeka heeft verricht om tot een verbetering van de arbeidsrelatie te komen, niet in. Gelet op alle inspanningen die Wedeka heeft verricht om de situatie met [verweerder] te verbeteren, geeft er anders dan [verweerder] heeft aangevoerd naar het oordeel van de kantonrechter geen blijk van dat Wedeka haar bijzondere positie als werkgever in de sociale werkomgeving heeft miskend.
Zijn uitlatingen in de openbare commissievergadering hebben er eveneens toe geleid dat een reintegratie bij [naam 2] , zo wordt uit het verhandelde ter zitting geconcludeerd, ook niet meer tot de reële mogelijkheden behoorde.
4.21.
De kantonrechter is gelet op het bovenstaande van oordeel dat sprake is van een duurzame en ernstig verstoorde arbeidsverhouding waardoor van Wedeka niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Dat hiervan geen verwijt kan worden gemaakt aan [verweerder] , maakt dat niet anders. De uitlatingen komen op zich echter wel voor rekening van [verweerder] . Voor toepassing van deze ontbindingsgrond is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer.
Herplaatsing
4.22.
Om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsovereenkomst over te gaan, is ten slotte vereist dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De kantonrechter is het met Wedeka eens dat herplaatsing niet mogelijk is. Het argument van [verweerder] dat het binnen Wedeka gebruikelijk is om te worden gedetacheerd en dat [verweerder] in dat opzicht weinig te maken heeft met Wedeka waardoor - zo begrijpt de kantonrechter - [verweerder] kan worden herplaatst, treft geen doel. Hiervoor is redengevend dat onweersproken is dat [verweerder] moet re-integreren in het tweede spoor-traject om te bewerkstelligen dat [verweerder] uiteindelijk buiten Wedeka aan de slag zal gaan. Vanwege de (reis-)beperkingen, zo heeft Wedeka onweersproken gesteld, is er slechts één optie waar [verweerder] op een beschutte werkplek bij een sociale voorziening aan de slag kan. En dit betreft [naam 2] in Winschoten waar [verweerder] reeds heeft gere-integreerd. Wedeka heeft aangevoerd dat [naam 2] bij haar heeft aangegeven dat [verweerder] vanwege zijn uitlatingen in de openbare Commissievergadering (niet) langer welkom is. Dit heeft [verweerder] niet gemotiveerd weersproken. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat daarom niet anders kan worden geoordeeld dan dat herplaatsing van [verweerder] binnen redelijke termijn niet in de rede ligt.
Tussenconclusie
4.23.
Wedeka heeft [verweerder] eerder bij brieven van 17 december 2013 en 5 maart 2020 gewaarschuwd zich te onthouden van de door hem gebezigde diffamerende uitlatingen over Wedeka waarbij die uitlatingen als ontoelaatbaar zijn aangemerkt. Niet valt in te zien dat Wedeka tegen die achtergrond op basis van de cao nu eerst nog een minder verstrekkende disciplinaire sanctie had moeten opleggen in plaats van het indienen van een verzoek tot ontbinding. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen Wedeka en [verweerder] wegens een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW zal ontbinden.
Datum ontbinding arbeidsovereenkomst
4.24.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW ontbinden per 1 juni 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Hierbij is rekening gehouden met de voor [verweerder] geldende wettelijke opzegtermijn van vier maanden en het feit dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst enkel tegen het einde van de maand kan plaatsvinden.
Transitievergoeding
4.25.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW is de werkgever een transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Die situatie doet zich in onderhavig geval voor, waarbij de kantonrechter constateert dat van de in lid 7 van dit artikel genoemde uitzonderingen voor het niet verschuldigd raken van een transitievergoeding geen sprake is. Hiervoor is immers al geoordeeld dat [verweerder] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek van [verweerder] om Wedeka tot betaling van de transitievergoeding te veroordelen zal dan ook worden toegewezen. Gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [verweerder] recht op de door hem verzochte transitievergoeding van € 22.315,74 bruto. Wedeka heeft de hoogte van de verzochte transitievergoeding niet bestreden. Wedeka zal dan ook worden veroordeeld om - zoals is verzocht door [verweerder] - genoemd bedrag aan transitievergoeding uiterlijk te voldoen bij de eindafrekening van het dienstverband.
Billijke vergoeding
4.26.
[verweerder] heeft naast de transitievergoeding verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding naast de transitievergoeding een hoge drempel geldt en zich alleen in uitzonderlijke gevallen zal voordoen (Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Als, zoals in deze zaak, de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van verstoorde arbeidsverhoudingen is daarvoor nodig dat de werkgever de verstoorde arbeidsverhouding heeft veroorzaakt, door zich laakbaar te gedragen of door op een stuitende manier de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet na te komen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de werkgever expres aanstuurt op beëindiging van de arbeidsovereenkomst of zich niet heeft ingespannen om de verslechterde verhoudingen te herstellen.
4.27.
In onderhavig geval heeft [verweerder] geenszins onderbouwd waarom er in onderhavig geval sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door Wedeka. Het enige feit dat Wedeka heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] dan wel wegens een verstoorde arbeidsverhouding maakt niet dat Wedeka ernstig verwijtbaar jegens [verweerder] heeft gehandeld. De uitlatingen die tot die verstoorde arbeidsverhouding hebben geleid zijn voor rekening van [verweerder] . Er zal dan ook geen billijke vergoeding worden toegekend aan [verweerder] .
Betaling verlof-uren
4.28.
Ten slotte zijn partijen in geschil over de uit te betalen verlof-uren bij einde dienstverband. [verweerder] heeft verzocht bij einde dienstverband om uitbetaling van 1644 niet genoten verlofuren, te vermeerderen met de opgebouwde verlofuren in 2021. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij hier recht op heeft, heeft hij verwezen naar een door Wedeka op 21 februari 2019 gegeneerd overzicht waaruit blijkt dat hij eind 2019 1472 verlofuren had. Wedeka heeft dit weersproken en heeft aangevoerd dat de aanspraak op het wettelijk en bovenwettelijk verlof gelet op artikel 6.1 lid 12 van de cao Sociale Werkvoorziening verjaart na afloop van vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Volgens Wedeka resteert er daarom per 1 januari 2021 een verlofsaldo van 838,6 uur, waarbij nog geen rekening is gehouden met de opbouw van het verlof voor 2021.
4.29.
Ter zitting heeft [verweerder] gesteld dat Wedeka een informatieplicht heeft ten aanzien van de verjaring van de verlofdagen en dat [verweerder] vanwege de rechtszekerheid er op mocht vertrouwen dat de door Wedeka gegenereerde overzichten juist waren. Overwogen wordt als volgt. Wedeka heeft ter zake van de vakantiedagen als werkgever op zich een administratieplicht. Op de werknemer rust de stel- en bewijsplicht waar het gaat om de aanspraak op betaling van eventueel resterende vakantiedagen. Wedeka heeft echter onweersproken gesteld dat de verlofuren van [verweerder] niet langer in Compas werden bijgehouden omdat [verweerder] weigerde om de verlofdagen door te geven waardoor er vervelende discussies ontstonden. Volgens Wedeka is de verlofadministratie van [verweerder] om medewerkers van het bedrijfsbureau te beschermen, buiten het systeem van Compas gehouden. Onweersproken is dat [verweerder] de verlofoverzichten uit het Compas verlofuren-systeem heeft gegeneerd. De situatie van [verweerder] die vanaf 2013 geen werkzaamheden heeft verricht, is in zoverre niet zonder meer vergelijkbaar is met die van de overige werknemers. Gelet op hetgeen Wedeka rondom het verlofuren-systeem Compas onbetwist heeft gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat zonder nadere toelichting die [verweerder] niet heeft gegeven, niet valt in te zien dat hij op basis van de in Compas gegeneerde verlofoverzichten gerechtvaardigd op de juistheid daarvan mocht uitgaan. [verweerder] heeft, buiten zijn verwijzing naar de gegevens uit Compas, in het kader van de op hem rustende stelplicht ook overigens niet, althans onvoldoende, toegelicht dat hij terecht aanspraak maakt op het door hem gestelde aantal vakantie uren.
4.30.
Het voorgaande betekent dat, nu [verweerder] niet (voldoende concreet) heeft weersproken dat 838,6 het juiste verlofsaldo is als rekening wordt gehouden met de verjaringstermijn van de verlofdagen, Wedeka gehouden is om dit saldo bij het einde van het dienstverband uit te keren. Wedeka is eveneens gehouden om de in 2021 opgebouwde verlofdagen aan [verweerder] uit te betalen.
Proceskosten
4.31.
Omdat partijen over en weer in het gelijk en ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om te proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
in het verzoek van Wedeka:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2021;
in het tegenverzoek en nevenverzoeken van [verweerder] :
verklaart voor recht dat [verweerder] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
veroordeelt Wedeka tot betaling van een bedrag van € 22.315,74 bruto aan transitievergoeding bij de eindafrekening;
veroordeelt Wedeka bij eindafrekening tot uitbetaling van 838,6 aan niet genoten verlofdagen, te vermeerderen met de in 2021 opgebouwde verlofdagen;
in het verzoek van Wedeka en in het tegenverzoek en nevenverzoeken van [verweerder] :
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 412