In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1027 gram cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. De drugs waren aangetroffen in afgesloten kistjes en in een rommelige gangkast, wat volgens de rechtbank onvoldoende bewijs opleverde voor opzet of wetenschap van de verdachte.
Ten aanzien van het tweede feit, schuldwitwassen, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit delict. In de woning van de verdachte en haar medeverdachte werd een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, in totaal meer dan € 140.000. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit misdrijf, gezien de criminele achtergrond van haar medeverdachte en het gebrek aan legale inkomsten. De verdachte had de plicht om de herkomst van het geld te onderzoeken, wat zij niet had gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de zorg voor haar minderjarige kinderen.