ECLI:NL:RBNNE:2021:1512

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
18/0007093-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en bewezenverklaring van schuldwitwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1027 gram cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. De drugs waren aangetroffen in afgesloten kistjes en in een rommelige gangkast, wat volgens de rechtbank onvoldoende bewijs opleverde voor opzet of wetenschap van de verdachte.

Ten aanzien van het tweede feit, schuldwitwassen, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit delict. In de woning van de verdachte en haar medeverdachte werd een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, in totaal meer dan € 140.000. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit misdrijf, gezien de criminele achtergrond van haar medeverdachte en het gebrek aan legale inkomsten. De verdachte had de plicht om de herkomst van het geld te onderzoeken, wat zij niet had gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de zorg voor haar minderjarige kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/0007093-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 april 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 september 2020 te Emmen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1027 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 23 september 2020 te Emmen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (een geldbedrag)
- de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddelijk of middelijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij in het bijzonder aangevoerd dat uit het proces-verbaal van doorzoeking blijkt dat er ruim 1 kilo cocaïne over de woning verspreid lag. De cocaïne en de daaraan gerelateerde goederen bevonden zich in ruimtes die door verdachte werden gebruikt. Sommige van deze ruimtes waren ook niet afgesloten. Op basis hiervan kan het niet anders zijn dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in haar woning. Ook waren deze verdovende middelen in de machtssfeer van verdachte. Op grond hiervan kan feit 1 worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat sprake is van schuldwitwassen. Zij heeft daartoe gewezen op het proces-verbaal van doorzoeking en de daarbij behorende foto’s waarop de vindplaatsen van de verschillende geldbedragen zijn te zien. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht, nu zij wist dat de medeverdachte (grote) uitgaven deed terwijl hij niet over een legale inkomstenbron beschikte. Verdachtes verklaring dat zij dacht dat de medeverdachte door het winnen van pokertoernooi aan zijn geld kwam, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en daarover geen beschikkingsmacht had. Voorts heeft zij betoogd dat geen sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, waardoor verdachte ook op basis hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte enkel op de hoogte was van de aanwezigheid van de geldbedragen die haar toebehoorden en het verzekeringsgeld van de medeverdachte in de woning. Zij heeft verder gesteld dat door verdachte met de overgelegde stukken is aangetoond dat deze geldbedragen een legale herkomst hadden. Van de aanwezigheid van de overige geldbedragen in de woning had verdachte geen wetenschap. Voorts heeft zij betoogd dat op verdachte geen onderzoekplicht rustte. Daarnaast is ook geen sprake van medeplegen, nu verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het voorhanden hebben van de bedoelde geldbedragen, die aan de medeverdachte toebehoorden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat bij een eventuele bewezenverklaring de schuldvariant van witwassen kan worden bewezen en dat de pleegperiode dient te worden vastgesteld op één dag, te weten 23 september 2020.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1: vrijspraak
De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is nodig dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Verdachte woonde samen met medeverdachte en hun kinderen in de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. Vast is komen te staan dat de verdovende middelen aan de medeverdachte toebehoorden. De bedoelde drugs zijn aangetroffen in twee afgesloten metalen geldkistje welke op slot zaten. Een van deze kistjes bevond zich in een plastic boodschappentas die aan de kapstok hing en de andere lag in een rommelige gangkast. In deze gangkast zaten ook een kastje met lades en een kartonnen doosje. Het kastje stond op een hoge rek in de gangkast. Uit de stukken blijkt dat voornoemd kartonnen doosje door alle rommel in de gangkast niet in het oog sprong. Zowel in een lade van het ladekastje als in het kartonnen doosje zijn verdovende middelen aangetroffen.
Gelet op de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en de omstandigheden waaronder – onder meer in gesloten geldkistjes en op een rommelige plek uit het zicht - kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning. Noch zijn er concrete aanwijzingen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de woning verdovende middelen aanwezig waren.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van en opzet had op het aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen verdovende middelen, wordt verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2: bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 01 april 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik woonde samen met [medeverdachte] in de woning aan de [adres] te Emmen. Op 23 september 2020 heeft de politie onze woning doorzocht.
U houdt mij voor dat in de kledingkast in de slaapkamer een enveloppe van de ABN-AMRO is aangetroffen met een totaalbedrag van € 3.400,- Dat geld is van [medeverdachte] . Het geld dat in de ondergoedmand in die kast is aangetroffen is van mij
In de inbouwkast in de slaapkamer zat oude kleding van mij.
De auto waarin [medeverdachte] reed is door hem gekocht. Hij kocht af en toe kleren voor de kinderen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020, opgenomen op pagina 258 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020050791 d.d. 22 december 2020, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 23 september 2020 omstreeks 14.04 uur heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op perceel [adres] te Emmen.
Keuken:
In de keuken werd op de bovenste plank van een keukenkast welke zich midden boven het aanrecht bevindt een witte beker aangetroffen waarin contant geld zat. Dit betrof een totaalbedrag van 4.125,- euro.
Gang:
In de hal bevindt zich een gangkast welke zich onder de trap bevindt. In deze gangkast werd een kastje met zes laden aangetroffen. In een lade werd in totaal 230,- euro aan contant geld aangetroffen.
Slaapkamer 1:
Dit betreft de ouderenslaapkamer. Aan binnenzijde van de deurklink hingen drie handtasjes. In een zwarte handtas werd een witte enveloppe aangetroffen waarin 5 biljetten van 20,- euro en 17 biljetten van 50,- euro werd aangetroffen. Tevens werd een beige portemonnee aangetroffen waarin een biljet van 100,- euro zat.
Op een kledingkast werd een zwarte sporttas van het merk Hummel aangetroffen. Hierin zaten 6 gesealde pakketten waarin witte enveloppen met een inhoud zat.
In sealbag 1 zat: 10 enveloppen met in totaal een bedrag van 10.000,- euro.
In ieder enveloppe zat afzonderlijk 1000,- euro verpakt.
In sealbag 2 zat: 19 enveloppen met in totaal een bedrag van 19.000,- euro.
In ieder enveloppe zat afzonderlijk 1000,- euro verpakt.
In sealbag 3 zat: 10 enveloppen met in totaal een bedrag van 10.000,- euro.
In ieder enveloppe zat afzonderlijk 1000,- euro verpakt.
In sealbag 4 zat: 20 enveloppen met in totaal een bedrag van 20.020,- euro.
In ieder enveloppe zat op een enveloppe na afzonderlijk 1000,- euro verpakt.
In sealbag 5 zat: 21 enveloppen met in totaal een bedrag van 21.000,- euro.
In ieder enveloppe zat afzonderlijk 1000,- euro verpakt
In een inbouwkast werd een rode plastictas van de Kruidvat aangetroffen. Hierin zaten 18 enveloppen waarin een totaalbedrag van 17.750,- euro werd aangetroffen.
Boven in de kledingkast werd een wit plastic tasje aangetroffen waarin 18 enveloppen zaten waarin een totaalbedrag van 17.260,- euro werd aangetroffen.
Boven in de kleidingkast werd een enveloppe van de ABN-Amro aangetroffen waarin een totaalbedrag van 3.400,- euro zat.
In een mand werd in een plastic mapje welke onder andere voorzien was van een ziekenhuiskaart op naam van [verdachte] 9 biljetten van 100,- euro aangetroffen Deze werden in beslag genomen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal deelonderzoek witwassen d.d. 17 december 2020, opgenomen op pagina 465 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
De zesde sealbag is ongeopend aangeboden bij de afdeling Forensische Opsporing voor nader onderzoek op eventueel aanwezige sporen. Na onderzoek door de voornoemde afdeling werd in de zesde sealbag 20.010,- euro aangetroffen.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (impliciet primair) ten laste gelegde opzetwitwassen onder feit 2 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Van schuldwitwassen is sprake indien de pleger bij enig nadenken over de hem of haar bekende gegevens over (de herkomst van) het goed – in dit geval een geldbedrag – had moeten vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was en hij of zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
In de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is een totaalbedrag van ruim
€ 140.000,- aangetroffen en in beslag genomen. Aanvankelijk heeft verdachte bij de politie verklaard dat in de woning geen geld aanwezig is. Later heeft verdachte aangegeven dat het geldbedrag van € 900,- dat in haar (ondergoed)mandje is aangetroffen haar spaargeld betreft. Dit mandje lag in de kledingkast in de slaapkamer van verdachte en de medeverdachte.
In dezelfde kledingkast is ook een ABN-AMRO enveloppe met daarin € 3.400,- aangetroffen. Verdachte heeft gesteld dat dit bedrag afkomstig is van haar zwager, de broer van medeverdachte [medeverdachte] , op wiens naam de auto stond waar verdachte gebruik van maakte. Volgens verdachte heeft de zwager een verzekeringsuitkering ontvangen voor die auto en hiervan € 3.400,- gepind en dit aan de medeverdachte gegeven. Namens verdachte zijn enkele opnamebewijzen aan de rechtbank overhandigd. Uit deze stukken blijkt dat een bedrag van € 4.400,- op de rekening ten name van [naam] is overgemaakt door N.V Univé en dat door deze [naam] een totaalbedrag van € 3.400 contant is opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte over de herkomst van laatstgenoemd geldbedrag bij de politie eerst heeft verklaard dat zij niet wist van wie dit geld was. Pas een dag voor de terechtzitting is namens verdachte een brief overgelegd waarin bovengenoemde wordt gesteld. Medeverdachte heeft met betrekking tot de aangetroffen geldbedragen in de woning zich op zijn zwijgrecht beroepen. De lezing van verdachte met betrekking tot het aangetroffen bedrag van 3.400 is dus niet door de medeverdachte bevestigd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de enkele verklaring van verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig. Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd is daarentegen wel vast komen te staan dat zij wist dat deze enveloppe met geld in de kast lag.
Uit de foto’s in het dossier blijkt dat in de buurt van de enveloppe van de ABN-AMRO een plastic zak lag. In deze zaak zijn 18 enveloppen met in totaal € 17.750 aangetroffen.
Op de kledingkast waar eerdergenoemde geldbedragen zijn aangetroffen, lag een zwarte sporttas. In deze tas heeft de politie gesealde pakketten met in totaal ongeveer € 100.000 aangetroffen.
In de slaapkamer was ook een andere kledingkast die in het dossiers wordt omschreven als een inloopkast. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat in deze kast oude kleren van haar lagen. In een rode plastic tas die in deze inloopkast zat, zijn 18 enveloppen met een totaalbedrag van € 17.750,- aangetroffen.
Aan de binnenzijde van de deurklink van de deur van de slaapkamer hingen drie handtassen. In een van deze tassen is een witte enveloppe aangetroffen met € 950,-. Tevens werd een portemonnee aangetroffen waarin een biljet van € 100,- zat. Door verdachte is gesteld dat het bedrag van € 950,- de kinderbijslag betreft die zij van haar rekening contant heeft opgenomen om kleding/schoolspullen voor de kinderen aan te schaffen. In dit verband is namens verdachte een bankafschrift aan de rechtbank overgelegd. Uit dit bankafschrift blijkt weliswaar dat een bedrag van € 900,- contant is opgenomen, maar niet is komen vast te staan dat dit geld de kinderbijslag betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan wat de herkomst is van het bedrag dat in de bedoelde handtas is aangetroffen.
Ook in een kast in de keuken is geld aangetroffen. Het geld zat in een witte beker op de bovenste plank van de keukenkast, welke zich midden boven het aanrecht bevindt. In de beker zat een totaalbedrag van € 4.125,-.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte wist van de aanwezigheid van de geldbedragen in de enveloppe van de ABN-AMRO en in haar tas. Het meeste geld lag in de slaapkamer waar verdachte sliep en verdachte had vrij toegang had tot alle plekken waar het geld is aangetroffen. Voorts bevonden de geldbedragen zich in voor verdachte zichtbare voorwerpen en waarvan verdachte op relatief gemakkelijke wijze de inhoud ervan tot zich had kunnen nemen. Dit geldt ook voor het geldbedrag dat in de keukenkast is aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van een groot geldbedrag in haar woning. Met uitzondering van het geldbedrag van € 900,- waarvan verdachte aannemelijk heeft gemaakt dat het haar spaargeld betreft, had verdachte minst genomen de plicht te onderzoeken of de herkomst van de overige geldbedragen legaal was en bij enig nadenken redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze gelden niet rechtmatig waren verkregen en dus afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte had immers een relatie met medeverdachte [medeverdachte] , die geen legale inkomstenbron had, maar wel de beschikking had over een groot contant bedrag, een auto aanschafte en alle kosten daarvan betaalde en af en toe kleren kocht voor de kinderen. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de medeverdachte de auto en kleren kocht met geld dat hij had gewonnen met een pokertoernooi, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft ter zitting juist verklaard dat het pokergeld dat verdachte in het verleden heeft gewonnen allang op was. Ook de medeverdachte heeft dit bij de politie bevestigd.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 23 september 2020 zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 23 september 2020 te Emmen, van één of meerdere voorwerpen (een geldbedrag)
voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. schuldwitwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval van een bewezenverklaring van één of meer feiten, verzocht om enkel een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en niet te verwachten is dat zij in de toekomst zal recidiveren. Het aandeel van verdachte dient als bijvangst te worden gezien en zij had geen bemoeienis met de criminele praktijken van haar (ex)partner. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte door het thans noodgedwongen is verhuisd en reeds de nodige gevolgen van het gebeuren heeft ondervonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 16 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 maart 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Verdachte had een duurzame samenwoningsrelatie met de medeverdachte die zijn inkomsten genereerde uit criminele activiteiten. De grote geldbedragen die verband hadden met deze activiteiten werden in de woning van verdachte en de medeverdachte bewaard. Verdachte had redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Door de ontkenning van verdachte was de reclassering niet in staat een strafadvies te geven. De reclassering heeft wel vermeld dat de familie, het sociale netwerk, de huisvesting en de werkhouding van verdachte als beschermende factoren kunnen worden gezien. Voorts lijkt verdachte in staat haar leven zelf op orde te brengen.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarige kinderen van verdachte bij haar wonen en dat zij degene is die in hun levensonderhoud voorziet. Mede op basis hiervan acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf niet geboden.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wel passend en geboden. De rechtbank komt tot een lichtere straf dan de door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en van oordeel is dat de opgelegde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2021.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.